eenige tijd loffelijk waarnam. Vele eervolle bedieningen werden hem nu achtereenvolgende opgedragen; als daar zijn: Lid van het Stedelijk Bestuur, Lid der Staten, in 1768 van wege de Kamer der Steden Lid van het Mindergetal, in 1771 Raadsheer in het Provinciaal Hof, in 1783 Secretaris van 's Lands Rekenkamer, en in 1786 Afgevaardigde tot regeling der quota door iedere Provincie op te brengen. Deze laatste bekleedde hij nog toen hij den 26sten September 1786 overleed. Bij uitmuntende geestgaven voegde Binckes eene buitengewone geleerdheid. Met lust en ijver beoefende hij de wetenschappen, in het bijzonder de Regtsgeleerdheid. Van daar dan ook dat zijne kennis en wijsheid, toen hij nog te Stavoren vertoefde, steeds in de moeijelijkste zaken werden geraadpleegd. In het verzamelen van de oude Friesche oorkonden had hij zich veel moeite gegeven. Schwartzenberg getuigt in de Voorrede van zijn bekend Charterboek loffelijk van dezen arbeid van Binckes, welke hem veel ten dienste was geweest. Eenen hoogst verdienstelijken naam heeft Binckes verworven door deze zijne beide belangrijke werken:
Beginselen der Regtkunde in Friesland en elders gebruikelijk door Ulrik Huber en nu overgebragt op het nieuwere en Statuaire regt van denzelven lande en de verdere Placaten daartoe betrekkelijk, mitsgaders met aanteekeningen opgeheldert. Leeuw. 1774 en 1775, II deelen.
Verklaaringe van de Statuten, Ordonnantien, Reglementen en Costumen van Rechte in Friesland, anders genaamd 's Lands Ordonnantien. Leeuw. 1785 en 1786. IV Deelen.
Binckes was gehuwd met Margaretha Maria Venema, die vele jaren na haren echtgenoot, in 1820 overleed, en eene dochter naliet.
Zie G. de Wal, de Clar. Fris. jurecons., pag. 59 en 305.