achterschip, nederstorfte, en de verschansing bij het groote want in brand vloog; deze gebluscht zijnde, liet Kapitein Bosch terstond een geus opheissen. Gemelde vier en zeventiger den Batavier verlatende, tastte Parker, al dien tijd tegen Zoutman geslagen hebbende, nu met nog twee andere schepen het schip van Bentinck met eene onuitsprekelijke woede aan, doch dit liet het vuur van den vijand niet onbeantwoord, en Kapitein Bosch deed zijne nog bruikbare stukken met dubbel scherp laden. Het verschrikkelijk vuur van vier schepen, die een hagelbui van gloeijende kogels braakten, vernielde al het staand en loopend want, en de zeilen hingen aan flenteren, raa bij raa viel neder, de roerpen brak, en het deerlijk gehavend schip was een wrak gelijk, en op geenerlei wijze te besturen. Middelerwijl schenen vijf Engelsche schepen lust te krijgen om den onbewegelijk liggenden Batavier, die reeds zooveel geleden had, aan te tasten en te nemen, en hielden er voor de wind af na toe. De moedige Kapitein Bosch, 's vijands bewegingen bemerkende, liet terstond het sein van onvermogen om te kunnen volgen neder, en de vlag weder ophalen; dit deed de vijanden bij den wind opsteken. Hierop raakte de Batavier om, en weder bij de vloot, waar hij het bevel ontving, om naar de eerste haven de beste te zeilen, ten gevolge waarvan hij in Texel binnen liep.
Bentinck kreeg, zoodra de vloot op de reede van Texel was gekomen, de Chirurgijn van de Admiraliteit van Hussum aan boord, die de wond allergevaarlijkst oordeelde, hierop werd de gewonde held naar Amsterdam gevoerd, en ten huize van den Fiskaal Boreel gebragt, alwaar de bekwaamste Artsen en kundigste Heelmeesters alles te werk stelden wat de kunst vermag, om ware het mogelijk den zoo zeer geliefden Bentinck te behouden. Maar noch hunne kunst, noch alle onafgebrokene zorgen en oppassingen, die hij aan het huis van zijnen hartvriend genoot, noch alle de voorbiddingen, hadden krachts genoeg hem te redden en deze jeugdige held overleed tusschen den 23 en 24sten Augustus 1781, na den 18den dier zelfde maand tot Schout bij Nacht en Adjudant van Prins Willem V te zijn benoemd, en werd in de Nieuwe kerk te Amsterdam, met eene zeer aanzienlijke lijkstatie begraven; een gedenkpenning, die de Admiraliteit liet vervaardigen ter zijner eere, en een opgehangen gedenkteeken in het koor dier kerk, hebben zijnen naam der vergetelheid ontrukt.
Zie Vaderl. Hist. ten verv. op Wagenaar, D. I. bl. 89, D. III. bl. 230, 305 en volg.; Kok, Vaderl. Woordenb.; Chalmot, Biogr. Woordenb.; Stuart, Vaderl. Hist., D. IV. bl. 235-249; Collot d'Escury, Holland's Roem, D.A. bl. 259 en 260.