Verhaeg klaagde den Predikant aan bij den Kerkeraad, die de zaak min vormelijk behandelde. Eindelijk, nadat aan Verhaeg het gebruik van 's Heeren Avondmaal ontzegd was, beriep hij zich eerst op de Classis van Leiden, en daarna besloot hij om zich met een smeekschrift tot deze te wenden. Dit laatste deed hij den 27 Februarij 1757. Dadelijk werd door de Classis de zaak onderzocht; en hare uitspraak wees Verhaeg, den 2 Mei van dat jaar, weder naar den Kerkeraad van Sassenheim, maar belastte, dat bij de vergaderingen, over het verschil te houden, de vier Consulenten der gemeente verzocht zouden worden tegenwoordig te zijn. Het gevolg er van was, dat deze, naar zijne gedachte zeer verongelijkte man, zelf zich als lidmaat van de Sassenheymsche gemeente afsneed, en naar elders met der woon vertrok.
Bennet overleed te Sassenheim den 4 Junij 1758, bij zijne weduwe, Dorothea Queveld, eenen zoon en eene Dochter nalatende, en had zich bovendien bekend gemaakt door eene ten jare 1753 uitgesprokene, zeer zonderlinge leerrede, welke het licht ziet onder den titel:
Het leven en sterven van Adam, onzer aller eersten stamvader, voorgesteld in eene leerrede over Gen. V:5, ter gelegenheid van het afsterven van den Vader des Vaderlands, jonkheer Adam Adriaan van der Duyn, Vrijheer van 's Gravenmoer, 's Hage 1754, waaruit wij het volgende staaltje ten proeve mededeelen.
‘Adam was uit de aarde; Adam Adriaan van der Duyn insgelijks. Adam onze stamvader was uit het alleroudste geslacht; Adam Adriaan uit een zeer oud geslacht. Adam was uit het edelste geslacht, en als de eerste edele der wereld; Adam Adriaan niet alleen uit een edel geslacht, maar van God verwaardigd en verheven tot eerste Edele van Holland en West-Vriesland. Adam was 't zegel van 's Heeren verbonds-wil voorgeschreven en gegeven om dat te bewaren; het was Adam Adriaan dien van God gegeven en van onzen Staat was toevertrouwd, het Groot Zegelbewaarderschap van Holland en West Vriesland. Adam was stadhouder over al het bewoonlijke, waarvan hij als een register gemaakt had bij de naamgeving der dieren; Adam Adriaan was ook Stadhouder en Registermeester van de Leenen van Holland en West-Vriesland. Adam had het bewind over de beesten, over de vogelen des hemels, en over de visschen; Adam Adriaan was Houtvester van Holland en West-Vriesland, en had als zoodanig het bewind, niet alleen over Teylingen, maar in Holland over het wild des velds en over 't gevogelte, en over de visschen in de wateren. Adam had het bewind over de edelste kruiden en specerijen; Adam Adriaan over die landen, daar de alleredelste specerijen wassen, zijnde Bewindhebber van de Oost-Indische Compagnie. Adam was hoofdingeland van een gedeelte dezer wereld; Adam Adriaan een der grootste hoofdingelanden zoo van Rhijn- als Delfland. Adam was als rentmees-