[Lodewijk Justinus Wilhelmus Beeckman]
BEECKMAN (Lodewijk Justinus Wilhelmus), geboren te Kampen den 22sten Julij 1812, had zijne opvoeding en opleiding tot zijne Akademische loopbaan aan het instituut van de Heeren van Wijk en Zoon in die stad genooten. Nadat Beeckman hier zijne eerste jaren had doorgebragt bezocht hij nog één jaar de Latijnsche school te Kampen, doch bleef niet te min bij voortduring de leerling van zijne vroegere onderwijzers, die na het overlijden van zijnen vader, als het ware diens plaats bij den jongeling bekleedden en altijd zijn onbepaald vertrouwen bleven genieten. Beeckman was een jongeling van uitstekende verwachting, vol ijver voor de studiën en voor al wat schoon en edel was. In het jaar 1829 zich naar de Hoogeschool te Leiden begeven hebbende, ten einde er zich in de Regtsgeleerdheid te oefenen, schaarde hij zich in de gelederen der Studenten, die de wapenen hadden opgevat om het vaderland te verdedigen. In het gevecht bij Beeringen, den 5den Augustus 1831, hadden zij zich in eene sloot gelegerd, en vuurden dapper tegen de Belgen. Beeckman bevond zich achter eene hoogte, welke hem belette te schieten. Het regende kogels en het denkbeeld van daarbij werkeloos aanschouwer te zijn, was hem onverdragelijk. Ofschoon men het hem ernstig afraadde, wilde hij van plaats veranderen, en naauwelijks had hij zich opgeheven om op den vijand los te branden, toen een doodelijk lood hem vlak in het voorhoofd trof. Door den drang van het gevaar kon het lijk niet plegtig met krijgsmanseer ter aarde worden besteld. In diepe stilte werd hij op het slagveld begraven. Zijne medestudenten hebben hem in de St. Pieterskerk te Leiden een gedenkteeken opgerigt, terwijl bij de welkomstgroet der terugkeerende studenten te Leiden, zijner nagedachtenis regtmatige hulde was toegebragt, alsmede bij eenen gevoelvollen brief van rouwbeklag aan zijne moeder, van wege den Rector en den
Senaat der hoogeschool, onder dagteekening van 1 September 1831, door den Rector en den Secretaris onderteekend.
Zie Olivier, Merlowaard. uit den tiendaagschen Veldt., bl. 99-105; van Wijk, Algem. Wetens. Woordenb.