de stad, bij Steelhoven eene batterij op te werpen. Hierop volgde eene opeisching der plaats door den Franschen Kolonel Devaux. De Gouverneur, een weigerend antwoord gegeven hebbende, verwachtte nu wel spodig een bombardement, waarom hij de straten der stad gedeeltelijk deed opnemen of met mest bedekken. De Franschen, intusschen de stad nog meer genaderd, wierpen aan Statendam weder eene batterij op, van welke zij Geertruidenberg vervolgens beschoten, en er bommen inwierpen. Nader en nader werd de stad door batterijen ingesloten en, nadat zij, vier dagen achtereen, bij tusschenpozen beschoten was, waardoor op sommige plaatsen brand ontstond, ten tweede male opgeëischt. Na eene korte onderhandeling werd tot de overgave besloten, op voorwaarde dat de bezetting met volle krijgseer zou uittrekken en zes veldstukken medenemen. Op den 4den Maart was de stad in 's vijands handen, die er 150 stukken geschut, 400 geweren, eene partij kruid en lood en eenige voorraad van levensmiddelen buit maakten. Aan Bedaulx en de overige leden van den krijgsraad, die wegens deze overgave ter verantwoording geroepen werden, viel, uit aanmerking van den slechten staat van verdediging dier vesting, eene volkomen regterlijke vrijspraak ten deel.
Nog geen twee jaren later, namelijk den 20 Janurij 1795, zag Bedaulx; die inmiddels, nadat de Franschen Geertruidenberg verlaten hadden, weder Gouverneur van dat stadje was geworden, zich andermaal genoodzaakt die vesting bij capitulatie aan de Franschen over te geven.
Zie Vaderl. Hist. ten vervolge op Wagenaar, D. XXV. bl. 435-437, D. XXVI. bl. 109; C. van der Aa, Geschied. van den Oorl., van 1793-1802, bl. 356 en 357; J. Bosscha, Heldend. te Land, D. III. bl. 24, 25 en 137.