Biographisch woordenboek der Nederlanden. Deel 2. Eerste en tweede stuk
(1854)–A.J. van der Aa– Auteursrechtvrij[Karel Baron later Graaf van Barlaymont]BARLAYMONT (Karel Baron later Graaf van) of Barlaimont, ook wel Berlaimont, de zoon van Michiel van Barlaymont, Heer van Floyon en Haultepenne en van Maria van Berault, volgde niet alleen zijnen vader op in alle zijne bezittingen en waardigheden, maar werd bovendien door gunst van koning Filips tot Graaf van Barlaymont verheven, met de Ridderorde van het Gulden Vlies beschonken, tot Opperjagermeester van Braband, Namen en Vlaanderen benoemd, tot Raad van State, Voorzitter van den raad der geldmiddelen en tot Stadhouder en Souverein Baljuw van het Graafschap Namen aangesteld. Alle welke waardigheden hij bekleedde tijdens het vertrek van Filips II naar Spanje. Met Granvelle en Viglius vormde hij als het ware eene geheime consulta, die alles buiten weten der overige leden van den Raad bestuurde. Maar na het vertrek van den Kardinaal, viel hij bij de Landvoogdes in ongenade. Te vergeefs poogden de verbondene Edelen hem nu tot hunne partij over te halen, daar hij voortdurend den eens ingeslagen weg getrouw bleef. Hevig was zijn tegenstand tegen den Prins van Oranje, wien hij door listige geveïnsdheid wist te verschalken. Bij de komst van Alva, wien hij, met Filips van Noircarmes, te Diedenhoven, uit naam der Landvoogdes ging verwelkomen, werd hij dan ook tot belooning Opperveldtuigmeester en Lid van den Raad van Beroerte, hij werd mede als Voogd gesteld over de goederen van den naar Spanje vervoerden zoon van Willem I, den Graaf van Buren. Bij het overlijden van Requesens, droeg deze hem het bewind over de burgerlijke regering des lands op, | |
[pagina 132]
| |
dan aangezien de brieven daarvan, bij gebrek van de vercischte onderteekening, niet hun vol beslag hadden, wilde de Raad van State hem niet als zoodanig erkennen, maar nam zelf het bewind op zich. In dat zelfde jaar werd Barlaymont met den geheelen Raad van State, door de prinsgezinde partij te Brussel gevangen genomen, en niet voor het begin des volgenden jaars, door bewerking van zijnen zoon Hierges, vrijgelaten. Na de slaking uit de gevangenis scheen hij voor een oogenblik de zaak der vrijheid toegedaan en teekende de Unie van Brussel, doch spoedig viel hij weder van dit plegtig bezworen Verbond af, en hielp met vier zijner zonen, Gillis, Heer van Hiêrges, Lancelot, Graaf van Megen, Floris, Heer van Floyon en Claude, Heer van Haultepenne, in November 1577 Don Juan in de verrassing van het kasteel van Namen. Hij overleed in 1579, nalatende bij zijne echtgenoote, Maria van Ligne, 7 zoons en zes dochters. Een zijner zonen was Lodwijk van Barlaymont, Aartsbisschop van Kamerrijk. Hij was steeds ijverig katholijk, maar schijnt weinig verstand te hebben gehad, Alva noemt hem ten minste de eenigste, die zich steeds aan den Koning getrouw betoond had, omdat hij niets van staatszaken verstond en alleen wist een goed man te zijnGa naar voetnoot(1). Voorts was hij een voorstander van geweldige maatregelen, onder anderen ried hij in 1566 de Landvoogdes de Edelen, die het smeekschrift aanboden, in eene hinderlaag te lokken en te doen afmaken. Ook heeft hij door den smaad, waarmede hij die Edelen toen behandelde, door, ter geruststelling van de Landvoogdes, deze toe te voegen: Ce n'est qu'un tas de Gueux (het is slechts een hoop bedelaars), de toevallige aanleiding gegeven tot den zoo bekenden partijnaam: Geuzen. Ook wordt van hem gezegd, dat hij bij de teregtstellingen van den Bloedraad persoonlijk tegenwoordig was, zoo dat hij niet van wreedheid is vrij te pleiten. Zijn portret komt voor op eenen penning afgebeeld bij van Loon, Nederl. Historip., D. I. bl. 121.
Zie voorts Strada, Guerre des Pays-Bas, Tom. I. pag. 49 et suiv. Tom. II. pag. 27 et suiv.; de la Pise, Hist. des Princes et Principauté d'Orange, pag. 339; (Beaufort) Leven van Willem I Prins van Oranje, D. I. bl. 110 en volg.; Te Water, Verbond der Edelen, St. I. bl. 153 en volg.; Wagenaar, Vaderl. Hist., D. VI en D. VII bl. 274; Bijvoegs. en Aanm. op Wagenaar, D. VI. bl. 35; Scheltema, Staatk. Nederl.; de Jonge, de Unie van Brussel, bl. 176-178 en 180-190; van Kampen, Vaderl. Karakt., D. I. bl. 370; Arend, Algem. Geschied. des Vaderl., D. II. St. IV. bl. 155, 232, St. V. bl. 137; Groen van Prinsterer, Archives passim. |
|