[Jacobus Martinus Baljee]
BALJEE (Jacobus Martinus), geboren te Leeuwarden den 9den September 1752, uit Martinus Jacobus Baljée en Grietje Johanna van den Berg, nijvere lieden, die voor zich en hunne vier kinderen den soberen kost wonnen met het houden van eene breidschool of breidwinkel. Na het overlijden zijner ouders in 1762, in het Nieuwe Stads-Weeshuis te Leeuwarden, met eenen jongeren broeder en twee zusters, opgenomen, verbleef hij aldaar bijna drie jaren, na verloop van welken tijd hij door den Stads-Chirurgijn, Dirk Pars, als leerjongen werd aangenomen, bij wien hij drie jaren later tot knecht bevorderd werd. In 1771 op kosten van het gesticht, waarin hij zijne opvoeding genoten had, voor twee jaren bij Adriaan van der Duyn, Stads-Chirurgijn te Amsterdam, besteld, vertrok hij, na door het Weeshuis uitgerust en als van een tweeden uitzet voorzien te zijn, als Tweeden Meester of Chirurgijn, met een Oost-Indisch Compagnieschip naar Oost-Indie, van waar hij, na een afwezen van vier jaren, in September 1778 terugkwam. Naauwelijks in het Vaderland wedergekeerd, werd hem den post van Opper-Doctor op het zeilree liggend Oost-Indisch Compagnieschip de Vrijheid aangeboden, waarmede hij ook reeds weder den 11den October 1778 in zee stak, en na zijne aankomst te Batavia eenen togt naar de Molukken deed. Bij zijne terugkomst te Batavia werd hij, in het begin van 1781, tot Oppermeester of Doctor in het Ambachtskwartier te Batavia aangesteld, terwijl hij in 1784 tot Chirurgijn-Majoor van het eerste Bataillon Infanterie te Batavia bevorderd werd. Twee jaren later, en wel den 12den Augustus 1786, verliet hij de dienst van de Oost-Indische Maatschappij, en werd ambteloos burger, kocht een uitgestrekt landgoed eenige uren van Batavia verwijderd, waar hij