De Korenaren.
Een landman ging met zijn zoontje naar het veld, om te zien of het koren haast rijp was.
‘Vader, hoe komt het toch,’ zeide de knaap, ‘dat eenige halmen zich zoo diep naar de aarde buigen, en anderen zoo recht op staan? Die zijn zeker erg voornaam; de anderen, die zich zoo diep voor hen bukken, zijn zeker veel slechter?’
De vader plukte een paar aren af, en zeide: ‘Zie deze aar, die zich zoo bescheiden boog, is vol van de mooiste korrels; deze echter, die zoo trots in de hoogte stond, is geheel leeg.
Draagt iemand al te hoog zijn hoofd,
Is vaak hij van verstand beroofd.