Zacht Lawijd. Jaargang 6
(2006-2007)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 50]
| |
Leen Huet
| |
[pagina 51]
| |
Max Elskamp in zijn vertrouwde macfarlane [AMVC-Letterenhuis]
vleugelen gelijk een keizerlijke adelaar’, preciseerde Gilliams in De man voor het venster.Ga naar eindnoot1 Hetgeen betekent dat Van Ostaijen hetzelfde soort jas droeg als een illustere oudere stadsgenoot, Max Elskamp, die al decennialang niet meer van kledingstijl veranderde en sinds de jaren 1890 door de stad dwaalde, gehuld in een mantel met pelerine en een bolhoed. ‘In zijn zwarten mac-farlane gehuld, een klein zwart vilten hoedeken diep op de ooren gedrukt, deed hij alle avonden eene wandeling die onvermijdelijk onder het loover der breedgetakte boomen van den tuin rond het Café Ducal op den hoek der Lange Leemstraat en Leopoldslei eindigde. Daar bleef hij dikwerf gansche nachten droomen, onderwijl hij de eene sigaret na de andere rookte’, herinnerde de volkskundige Jan de Schuyter zich.Ga naar eindnoot2 | |
[pagina 52]
| |
Hebben deze stadsgenoten ooit van elkaar gehoord? Toen Van Ostaijen geboren werd, had Elskamp zijn bekendste bundels al gepubliceerd: Dominical in 1892, Salutations, dont d'angéliques in 1893, En symbole vers l'apostolat en Six chansons de pauvre homme in 1895. In 1898 werden deze bundels in Frankrijk opnieuw uitgegeven door Mercure de France, onder de titel La louange de la vie; Elskamp publiceerde in Antwerpen nog Enluminures en deed er verder het zwijgen toe. De rentenier wijdde zich aan metafysische speculaties en aan het verzamelen van ‘volkskundige’ voorwerpen, een passie waarvoor hij anderen wist te begeesteren en die in 1907 leidde tot de stichting van het Museum voor Folklore, het eerste van zijn soort in België. Toen Van Ostaijen opgroeide, was Elskamp een lokale zonderling en kluizenaar die ooit geschreven had. De Grote Oorlog brak beider levens open. Van Ostaijen werd dandy en dichter en activist, Elskamp vluchtte naar Nederland, maar verging er van heimwee en kon dankzij bemiddeling van zijn vriend Henry Van de Velde in 1916 naar zijn huis aan de Leopoldlei (nu Belgiëlei) terugkeren. En daar begon hij na twintig jaar opnieuw te schrijven. In 1918 verscheen Les commentaires et l'idéographie du jeu de loto dans les Flandres, een opmerkelijke studie waarin de dichter tientallen uitdrukkingen bij het lotospel catalogeerde. In 1921 voltooide Van Ostaijen, balling in Berlijn, De Feesten van Angst en Pijn en Bezette Stad, Elskamp publiceerde Sous les tentes de l'exode; in 1922 volgde het aan Antwerpen gewijde meesterwerk La Chanson de la Rue Saint-Paul. Op dat moment lijken de twee dichters tegen de klok te werken: Van Ostaijen stierf in 1928, vanaf 1924 leed Elskamp aan paranoia en aanvallen van waanzin. Hij stierf in december 1931. Van Ostaijen hield van de decadente Franse dichters, dus je kunt je voorstellen dat hij Elskamps gedichten ook kende. Maar Elskamp voelde zich bedreigd door het oprukkende flamingantisme en droomde er na de Eerste Wereldoorlog dikwijls van om Antwerpen te verlaten, eenmaal na een ruzie met een trambestuurder die hem geen ticket wilde verkopen omdat hij er in het Frans om gevraagd had - hij bleef en verzuchtte: ‘Que voulez-vous, Anvers est une trop belle garce’.Ga naar eindnoot3 In elk geval zou zijn diepe afkeer voor het activisme hem er niet toe hebben aangespoord het werk van die jonge blaag te lezen. In terugblik lijkt het bepaald jammer dat het water tussen twee grote, naar een bepaalde eenvoud strevende dichters uit dezelfde stad zo diep was. Want gedichten schrijven ‘zoals een duivenmelker duiven houdt’, is een uitspraak die Elskamp gewaardeerd zou hebben. | |
De ontdekking van een buurmanHoe leer je als doorsnee Vlaamse lezer Elskamp nog kennen? Makkelijk is het niet. Hoewel ik op de middelbare school een uitstekende leraar Frans had, werd er met geen woord gerept over Belgische, laat staan Vlaamse Franstalige schrijvers - er was eenvoudigweg geen tijd voor, met al die Franse klassieken die aan bod moesten komen. Ik vermoed dat ik al ver in de twintig was toen ik voor het eerst de namen opving van Franstalige Antwerpse auteurs: Georges Eekhoud, Marie Gevers, Max Elskamp, Guy Vaes. Van namen onthouden tot boeken lezen, is het nog een hele stap; uiteindelijk hing alles af | |
[pagina 53]
| |
van geluk in antiquariaten. Op een dag vond ik in Brussel een rood ingebonden exemplaar van La louange de la vie selon l'amour, l'espérance et la foi, de verzamelbundel van Elskamps negentiende-eeuwse werk. Ik las het gretig en met verbazing. Soms herinnerde een strofe me aan kleinkunst, aan Brel: Et les vieilles gens égoïstes,
Faisant taire à chaque refrain
Les servantes, le coeur au loin,
Dans les chansons, qui les assistent.Ga naar eindnoot4
Soms klonk iets onvergetelijk en tegelijk bizar: J'ai triste d'une ville en bois,
- Tourne, foire de ma rancoeur,
Mes chevaux de bois de malheur -
J'ai triste d'une ville en bois,
J'ai mal à mes sabots de bois.Ga naar eindnoot5
In die paar versjes wordt de kermis met haar draaimolens en houten paarden een grimmig spektakel; maar ‘J'ai triste’? Is dat wel Frans? In een ander gedicht lezen we: Et Marie, soyez bénévole
A ces syntaxes mal au clair....Ga naar eindnoot6
Ces syntaxes mal au clair, ce pauvre chant mal à flot zijn iets waarmee de lezer van Elskamp zich vertrouwd moet maken. Elskamp streefde naar een eenvoudige taal, soms naar een naïeve, bijna stamelende taal waarmee hij zich bepaalde weloverwogen expressieve vrijheden veroorloofde, een taal ook waarin een Vlaamse onderlaag onmiskenbaar doorschemert. Een bewonderaar van Elskamp, de jongere dichter Paul Neuhuys, vertelt in zijn Soirées d'Anvers hoe hij, wanneer hij cursussen literatuurgeschiedenis doceerde, de gedichten van Elskamp binnensmokkelde na een ballade van Christine de Pisan, een rondeel van Charles d'Orléans en het Testament van François Villon en daar steevast mee wegkwam; kortom, dat zijn leerlingen moeiteloos aannamen dat Max Elskamp een middeleeuwse Franse dichter was.Ga naar eindnoot7 Wat ook iets zegt over de wereld die hij in zijn eerste bundels opriep. Elskamps beste vriend sinds het Atheneum, Henry Van de Velde, probeerde later te analyseren hoe deze gedichten plotseling - stel u voor, een jonge advocaat van goede familie die geheel onverwacht poëzie begint te schrijven - tot stand zijn gekomen. ‘Het mirakel gaat zich voltrekken van een heropstanding van alles wat onze jeugd heeft doorvlamd: de oude daken, de gepatineerde en met mos begroeide pannen, de stroom, de haven, de schepen. En zouden deze meditaties hem ook brengen tot de andere bron, waaraan onze kinderziel zulke verteederde en zuivere aandoeningen had geput: de Van Ertbornzaal in het Museum van Antwerpen, waar een bizondere schat van Vlaamsche Primitieve meesters bij elkaar is gebracht en waarheen wij pelgrimeerden op de dagen dat wij ons niet naar de haven begaven?’Ga naar eindnoot8 Ridder Florent Van Ertborn schonk Antwerpen in 1840 niet alleen werken van Van Eyck, Van der Weyden en Memling, maar ook van Simone Martini, Antonello da Messina en van | |
[pagina 54]
| |
Jean Fouquet wiens verbijsterende Madonna, omgeven door rode en blauwe serafijnen en cherubijnen, Elskamp meermaals heeft geïnspireerd. Nu ik La louange de la vie herlees, valt op hoezeer het beeld van de stad daarin lijkt op wat men ziet op de achtergrond, door de vensters in schilderijen van Vlaamse Primitieven: straten, mensen, bedrijvigheid, alles zeer uitgebalanceerd en harmonisch, alsof we een glimp opvangen van een betere wereld: Maçons de joie sur les échelles,
Maçons tout-droit dans du beau ciel,
Couvrez-les, mes maisons nouvelles,
De chaume blond ainsi qu'un miel,
Maçons de joie sur les échelles.
Maçons très doux, prenez la neige
Pour mortier, et n'oubliez point
Les bonnes madones au coins
Des ruelles où sont les miens,
Maçons très doux, prenez la neige.
Des te schokkender is het voor de hedendaagse lezer om te zien hoe in dat paradijs een slang rondwaart, en dat die slang een naam gegeven wordt. Maçons, du revers des truelles,
Ecrasez et juifs, et serpents;
Maçons, en beaux tabliers blancs,
Bâtissez au chant des truelles
La ville de mes trois arpents.Ga naar eindnoot9
Elskamps antisemitisme blijkt uit zijn eerste bundel, Dominical, gewijd aan ontgoocheling en zonde. Het is een pijnlijk concrete illustratie van de vaak gehoorde stelling dat het antisemitisme gedurende de hele negentiende eeuw wijdverbreid was in West-Europa. In 1898 signeerde Elskamp wel de Belgische petitie ten gunste van Emile Zola, die de verdediging van de joodse militair Dreyfus op zich had genomen - al noteerde hij daarbij: ‘Je signe, mais à bas les juifs!’. Toch onderscheidde hij zich door te ondertekenen van menige andere vooraanstaande cultuurdrager: politicus Jules Destrée en de socialistische voorvechter Edmond Picard weigerden iets met de petitie te maken te hebben. Picard verklaarde in de socialistische krant Le Peuple zelfs: ‘Je ne consentirai jamais à fournir indirectement des armes au groupe malfaisant des financiers et des juifs qui gangrènent actuellement si affreusement la France’.Ga naar eindnoot10 Twee bedenkingen hierbij: Dominical had een betoverende dichtbundel kunnen zijn zonder die terloopse sneren aan joden en levantijnen, en dat is zonde. Elskamp preekt echter niet, zodat het ‘visuele effect’ van zijn bundel middeleeuws blijft, als die kleurige miniaturen, waarin hier en daar een personage een gele puntmuts draagt - een teken dat joden in vele vijftiende-eeuwse steden verplicht werden te dragen. Elskamp legt ook nergens uit wat hem precies stoort aan joden, tussen de regels lezend kun je afleiden dat het om hun handelszin gaat, misschien om woeker, in elk geval hun vermeende | |
[pagina 55]
| |
honger naar geld. Het lijkt mij in dat apzicht wel interessant dat Elskamps vader een bankier was, iemand die zijn hele beroepsleven lang bezig was geweest met geldelijke transacties, hetgeen zijn zoon toeliet te rentenieren. Elskamps enige volkskundige studie was bovendien gewijd aan het lottospel, waarover hij schrijft dat het geen traditioneel oeroud volksspel was, maar een recente afgeleide van de loterijen, privé-ondernemingen van geslepen financiers die voorwendden de algemene gokverslaving te beteugelen en intussen winstgevende monopolies opbouwden.Ga naar eindnoot11 Koesterde de schrijver dubbelzinnige gevoelens tegenover de financiële activiteit van zijn vader en andere handelaren en financiers in Antwerpen? Bij het herlezen valt plotseling bijzonder op hoezeer Elskamps eerste vier dichtbundels een volmaakt afgerond geheel vormen, beginnend bij Dominical (‘Zondags’) en eindigend bij Six chansons de pauvre homme pour célébrer la semaine de Flandre - zes armemensenliederen om de week te vieren, omdat de werkweek maar zes dagen telt en loopt tot zaterdag. Een kort titelloos slotgedicht over de zondag leidt dan het da capo van deze cyclus in. Christian Berg heeft nauwkeurig en overtuigend Elskamps bronnen besproken voor deze gedichten over de dagen van de week, met al hun connotaties van ambachten, patroonheiligen, gewoontes, volksspelen en volksliederen,Ga naar eindnoot12 en zijn verfijnde en originele interpretatie van dit materiaal. De dichter noteerde bijvoorbeeld Vlaamse liederen in een schriftje, getiteld Anthologie de poèmes populaires flamands: En een zondag, en ne zondag,
Dan is het dag des 's Heeren
Des 's Heeren
En dan doen wij een schoon hemenken aan
En allen ons beste kleeren.Ga naar eindnoot13
Hij behield dezelfde toon in zijn eigen definitieve zondagslied, maar maakte het weemoediger en omvatte in vier regels het hele landschap: A présent c'est encor Dimanche,
Et le soleil, et le matin,
Et les oiseaux dans les jardins,
A présent c'est encor Dimanche,
Et les enfants en robes blanches,
Et les villes dans les lointains,
Et, sous les arbres des chemins,
Flandre et la mer entre les branches.Ga naar eindnoot14
| |
De klank van het gelukHad Elskamp zich van enkele demonen bevrijd door te geloven in zijn gave en eindelijk te beginnen schrijven? Het klinkt niet ongeloofwaardig voor wie zijn laatste bundel uit de negentiende eeuw leest, Enluminures. Na de mystieke reis van zondeval tot liefde voor het dagelijks leven (als een Pallieter avant-la-lettre), straalt uit deze bundel een soort vreugde die men later niet meer in | |
[pagina 56]
| |
Elskamps werk zal terugvinden. Enluminures is een lange lofzang op de schoonheid van Vlaanderen, waarin de dichter opnieuw bekende liedjesteksten als Broeder Jacob of Zeg kwezelke wilde gij dansen verwerkte. Enkele schitterende recente vertalingen uit de bloemlezing Ceci n'est pas une poésie slaan een brug en geven de Nederlandstalige lezer een goede indruk van Elskamps stijl. Raymond Doms vertaalde het schijnbaar onvertaalbare Alors c'est un pays d'en haut.Ga naar eindnoot15 Daar zal van vogels het domein
in de hoogte zijn
waar luid weerklinken
de merels, eksters, spreeuwen, vinken,
waar groenling, mus en wielwaal
hun vogeltaal
uitzingen boven nok en top
en hogerop
ook kievit, alk
en raaf en duif en torenvalk
en hoger nog in 't zwerk
sperwer en lerk.
Dan wordt 't concert uit vogelkelen
- een zacht gesnater
te land, te water -
die, daar zij 't goede leven delen,
hun kinderlijke blijdschap kwelen
door van daarboven
het al te loven
en dan wordt het een land vol vlerken
lijsters en lerken
Vlaanderen ter tinne
met goede woonst daarbinnen
en dan wordt het een land vol vlerken
en vol van minne.
| |
[pagina 57]
| |
De stichting van een museumElskamps herenhuis aan de Belgiëlei 138 is verdwenen. Zijn graf op het Schoonselhof, dat hij deelt met zijn vader en zijn zuster, is verwaarloosd. In het Etnografisch Museum aan de Suikerrui bewaart men zijn schitterende serie Japanse prenten, Negen meditaties op de onreinheid van het lichaam, waarin alle stadia van ontbinding worden getoond, van mooi vrouwenlichaam tot de losse beenderen van een skelet. In het Stedelijk Prentenkabinet berusten de houtblokken die de dichter sneed om gravures te maken. In het amvc-Letterenhuis kan men de brieven lezen die hij schreef aan Henry Van de Velde. En het Volkskundemuseum achter het Stadhuis, dat was toch Elskamps grootste schenking aan de stad? Wie er nu binnenstapt, zal moeite hebben om de marmeren trappen, de algemene frisse-huisvrouwen-jaren-vijftigstijl van die kale zalen te verbinden met de sfeer van Elskamps poëzie. In elk geval zal men er niet lang meer kunnen binnenstappen: het museum sluit definitief zijn deuren voor het publiek op 19 augustus 2007, waarna de collectie van 180.000 voorwerpen zal worden overgedragen aan het geplande Museum Aan de Stroom (mas). Waar bleef de geest van Elskamp? Hij verzamelde sinds de jaren 1890 en het museum opende zijn deuren op 18 augustus 1907, tijdens de kermis. De belangrijkste bron voor die periode is de eerste bezoekersgids voor het museum, de Naamlijst der Verzamelde Voorwerpen: ruim 3000 lakoniek beschreven objekten, van huisraad tot dievensymbolen en heksenbezweringen.Ga naar eindnoot16 Wat te denken van ‘2247. Asch van Sint-Jansvuur tegen longtering’ en ‘2288. Beelden van Adam en Eva die de kinderen trekken uit den kop van den garnaal’? Had Elskamp werkelijk as verzameld en dingetjes uit garnalenkoppen? Tijdens een bezoekje aan de reserves bleek het al snel inderdaad zo te zijn gegaan. Elskamp verzamelde het schier onverzamelbare, het nauwelijks tastbare, wat zijn tijdgenoten wel eens met verstomming sloeg. Stadsbibliothecaris Emmanuel de Bom haalde in Dagwerk voor Vlaanderen een typische herinnering op aan een jagende Elskamp: ‘Zekeren dag liep ik met hem in de omgeving van het Vleeschhuis, in 't hart der oude stad, in de Kuipersstraat, waar al die kleine winkeltjes van suikergoed en snoeperij zijn en door de stegen en de sloppen waar hij gaarne pleisterde. Hij hield me staan vóor zoo'n armetierig vensterraampje, waar men op een bord kan lezen: ‘Hier schenk men kaffe op' of waar men zich mannekensblaren, koningsbrieven, 't edele ganzen- en lotospel kan aanschaffen - waar zoete lies en vijgen en zeepsuiker wordt verkocht: in zulke duistere winkeltjes vond de folklorist zijn gading. En ik hoor hem, in zijn wat onwennig Antwerpsch, een betoog opzetten, dat de goede baas, de oogen wijdgesperd, aanhoorde: dat die mannekensblaren zoveel schooner waren dan de schoonste schilderijen, en dat hij, de baas, veel meer verstand had van kunst dan wij... Toen we weggingen, heeft de man ons, over zijn onderdeur leunend, lang, eenigszins wantrouwend achterna gestaard...’.Ga naar eindnoot17 Mannekensblaren waren spotgoedkoop drukwerk voor kinderen, losse bladen, bedrukt met prenten en onderschriften, soms in de vorm van verhalen, soms in de vorm van catalogi (soldaten, klederdrachten, spreekwoorden); een mogelijke voorloper van de strip.Ga naar eindnoot18 Elskamp verzamelde deze | |
[pagina 58]
| |
waardeloos geachte grafiek zoals hij op de Antwerpse markten ook sinaasappelwikkels opraapte, zoals hij opkopers uitstuurde naar de Kempen en Henegouwen om materiaal te kopen bij erkende heksen. Wat bezielde hem? Uit La louange de la vie blijkt overduidelijk Elskamps interesse voor de taal die niet de zijne was, het Vlaams, en voor structurerende elementen in het dagelijks leven: de kalender, de vijf zintuigen, de zeven dagen van de week, begrippen als de zeven hoofdzonden, de zeven deugden, de zeven werken van barmhartigheid. Hij noteerde Vlaamse kinderliedjes en uitdrukkingen in schriften, genoot van de uitingen van religieus volksleven - de Onze-Lieve-Vrouwebeelden op Antwerpse straathoeken, de meivieringen, de gebeden - vond authenticiteit in het gewone. Vanaf zijn studententijd wilde hij samen met Henry Van de Velde kunstenaar zijn. Zij koesterden onder andere het plan om gezamenlijk een bundel uit te geven, waarbij Van de Velde voor etsen zou zorgen en Elskamp voor de poëzie.Ga naar eindnoot19 Het liep enigszins anders. Van de Velde gaf het schilderen en etsen op, maar drukte wel op een achttiende-eeuwse pers, La Joyeuse genaamd, Six chansons de pauvre homme. Elskamp leerde zelf zijn werk te illustreren, door het bestuderen van volksgrafiek en door lessen typografie te volgen bij de befaamde Antwerpse drukker Buschmann. Mannekensbladen waren dus wellicht de eerste voorwerpen die hij verzamelde, voorwerpen die hem toelieten zijn taalproblemen als Franstalige Antwerpenaar te overstijgen en die hem de weg wezen naar andere, totaal onopgemerkte dingen. Ze maakten hem tot een pionier: hij werd de eerste folklorist in Vlaanderen die objecten verzamelde - vaak uit de stad, die volkskundigen toen nog niet als interessant beschouwden.Ga naar eindnoot20 Elskamp sleepte enkele vrienden mee in zijn enthousiasme en samen vormden ze in 1900 de Conservatoire de la tradition populaire of Vereeniging tot Bewaring der Vlaamsche Volksoverlevering. Deze herenclub gaf enkele prachtige boeken uit - als eerste, in 1901, Elskamps grafische bundel L'Alphabet de Notre-Dame la Vierge - en streefde naar het bijeenbrengen van een museumwaardige verzameling. Nadat ze in 1903 in het Brusselse Justitiepaleis een succesvolle tentoonstelling hadden georganiseerd, raakte het Antwerpse stadsbestuur geïnteresseerd in hun activiteiten.Ga naar eindnoot21 In 1907 kwamen de Conservatoire en het stadsbestuur tot een akkoord, waarbij Max Elskamp zijn collectie aan de stad schonk, op voorwaarde dat deze de schenking steeds afzonderlijk en in een eigen gebouw zou tentoonstellen. De stad stelde een sfeervol bijgebouwtje van het Museum Plantin-Moretus ter beschikking, in de Heilige-Geeststraat aan de Vrijdagmarkt. Uit de eerste catalogus blijkt al hoe doordacht de verzameling was opgebouwd: de indeling in Het Huis, Gezins- en Familieleven, Bedrijven en stielen, Maatschappelijk leven, Bestuur en gerecht, Godsdienstig leven, Tooverij, Wetenschappen, Letterkunde, Muziek, Tooneel en Kunst kun je rustig alomvattend noemen. In de kelders en reserves van het huidige museum liggen vele dingen die alleen Elskamp had kunnen verzamelen. Het mooiste is misschien een lijstje met drie mensenharen, met zegellak op karton gekleefd en voorzien van de opschriften Amour, Passion, Indifférence. Paul Neuhuys noemde dit een liefdes-hygrometer. Het verwees naar een naïef gebruik bij prostituées, die op een | |
[pagina 59]
| |
Geen wonder dat de Waalse dichter Louis Piérard het nieuwe museum voor Folklore in 1907 een ‘verstoffelijking van Elskamps versregels’ noemde, een nieuw en prachtig boek van de dichter die al zo lang zweeg.Ga naar eindnoot22 Hij voegde eraan toe dat men in Antwerpen sprak over het Museum Elskamp, en wees op de gelijkenissen met het Museon Arlaten, in 1896 te Arles gesticht door de Provençaalse dichter en Nobelprijswinnaar Frédéric Mistral. Elskamp heeft zijn collectie niet aan de stad geschonken tot meerdere eer en glorie van zichzelf. Hij is nooit conservator geworden en in Antwerpen is hij overigens alleen nog in kleine kring bekend. Het echt bijzondere van dit nieuwe museum werd treffend verwoord door historicus Alfons Thijs: ‘Met het door deze burgerlijke intellectuelen van de “Belle Epoque” verzamelde volkskundig materiaal groeide het museum uit, gewild of ongewild, tot een monument voor de “kleine man”, waar (in tegenstelling tot de andere Antwerpse musea) geen restanten van de “Grote cultuur” van de “elite”, maar sporen van het leven en het streven van de verpletterende meerderheid van de bevolking bewaard en getoond worden’.Ga naar eindnoot23 | |
De tenten van de exodusOp vrijdag 31 juli 1914 schreef Max Elskamp 's nachts in een schriftje over de algemene mobilisatie, aangekondigd door de stormklok: Vers 10 heures du soir, Carolus! Le tocsin à la cathédrale. Un coup d'abord, puis deux, puis trois et, dans ma chambre d'en haut, comme si cette voix y montait du monde et l'emplissait toute, comme si quelque chose d'innommable était entré par les fenêtres ouvertes, j'ai vu tout mon pays, tout ceux que j'aime et qui m'ont aimé; les morts surtout présents: mon Père, ma Mère, ma Soeur, les grands parents, et mes amis d'enfance et d'après. ‘Als ik kleppe t'is storm in Vlaanderland’ dit Roeland la Gantoise. Tous les clochers du pays à présent répondent, conformément à la loi de milice la mobilisation générale devant être annoncé par le tocsin. En vertu de la même loi la police accompagnée de clairons parcourt la ville annonçant l'appel des réservistes sous les armes. | |
[pagina 60]
| |
Max Elskamp uitgedost als arbeider [AMVC-Letterenhuis]
Ce serait donc la patrie en danger, tout, nous-mêmes. Un grand froid m'a pris et je cours, pour savoir, vers la Grand-Place; tous les yeux sont tournés vers la tour, comme si quelque chose était là ou devait partir de là. O! mon pays, mon cher Pays! O! ma ville, ma chère Ville! Place Verte on conspue une demi-mondaine qui passe; deux dockers, au coin de la rue de l'Aqueduc, les yeux levés vers la tour se serrent la main en pleurant et en jurant. La nuit est lourde et irrespirable. Il y a dans l'air, au jardin botanique une odeur de sauge ou de menthe poivrée qui me poursuit jusqu'au boulevard Léopold.Ga naar eindnoot24
De volgende dag, zaterdag 1 augustus, noteerde de dichter hoe de Nationale Bank gesloten werd, hoe alle auto's en duiventillen en paarden werden opgeëist voor het leger, zelfs de honden van de melkboeren die naar de stad kwamen. Tegen het einde van augustus was Antwerpen het militaire en politieke hoofdkwartier van België geworden, men geloofde optimistisch dat de fortengordel rond de stad onneembaar zou zijn voor het oprukkende Duitse leger. Op 10 oktober was die droom voorbij. Elskamp vluchtte naar Neder- | |
[pagina 61]
| |
land, samen met zijn huisknecht Victor. Ze kwamen terecht in Bergen-op-Zoom, waar de dichter aan de slag ging in het Belgische consulaat, om andere vluchtelingen op te vangen. Er zijn enkele foto's bewaard van een glimlachende Elskamp, aan het werk als een ambtenaar. Voor zijn kantoortje maakte hij op de achterkant van formulieren twee vermanende opschriften die nog steeds bewaard worden tussen zijn papieren in de Koninklijke Bibliotheek: ‘Ne troublez pas par de vaines causeries ceux qui travaillent/Stoort niet degene die arbeiden, door onnoodige gesprekken’.Ga naar eindnoot25 Max Elskamp was een angstige man, verknocht aan het geregelde leven in zijn huis, zijn vertrouwde omgeving. Hij voelde zich ellendig in Nederland. Op voorspraak van Henry Van de Velde kon hij in 1916 naar Antwerpen terugkeren. Zijn ervaringen als vluchteling verwerkte hij in de bundel Sous les tentes de l'exode.Ga naar eindnoot26 Niet zijn beste werk, maar nu de hele wereld vol vluchtelingen is, verhelderende en bedroevende lectuur. En toch nog vol mooie glimpen, als van eilanden in de verte: Ile de Tholen, île en rond,
Sur la mer ainsi qu'un voyage,
Ile de Tholen, île en blond,
De tous nos jours ici si longs,
Verte ou bleue suivant la saison,
Mauve quand passent les nuages...
Sous les tentes de l'exode bevat enkele prachtige strofen over het leven in een tentenkamp: Villes ailées
Improvisées [...]
Murs décevants
Qu'on voit mouvants,
[...]
Murs décevants,
Que l'on entend,
Parlant, pleurant
Au gré du vent,
Maisons qui jouent,
Maisons qui bougent...
Elskamp besloot deze bittere bundel met drie gedichten van dankbaarheid, waarvan er een gewijd is aan Maleisische vrouwen die blijkbaar ook in de kampen gestrand waren: Malaises si loin de vos îles,
Comme nous aussi en exil,
| |
[pagina 62]
| |
Et qui douces avez tenté
Parfois d'un peu nous consoler;
Malaises de Multatuli,
Un peu enfants, un peu houris [...]
Or douceurs qui vous soient comptées:
Charme tendre de vos paroles,
Parler de vos mains achevé
En sourires si bénévoles...
| |
Het lied van de Sint-Paulusstraat‘Zonder den bliksemslag van den oorlog zou het heel goed mogelijk geweest zijn, dat hij nimmer [meer] een vers zou hebben geschreven’, meende Henry Van de Velde, en hij noemde de latere productie van zijn vriend ‘koortsachtig’, alsof er geen tijd meer te verliezen viel.Ga naar eindnoot27 Niet alleen publiceerde Elskamp in 1918 zijn volkskundige meesterwerkje Le jeu du Loto, na Sous les tentes volgden in 1922 Chansons désabusées en La chanson de la rue Saint-Paul, in 1923 Les Sept Notre-Dame des plus beaux métiers, Les Délectations moroses, Chansons d'amures en Maya, in 1924 Remembrances en Aegri Somnia, die niet in de handel kwamen. Vanaf 1924 viel Elskamp ten prooi aan paranoia en waanzin. Toch bepaalde hij in zijn testament dat er na zijn dood nog twee bundels moesten worden uitgegeven: in 1932 verschenen La Nouvelle Revue Française ‘Huit chansons reverdies’, in 1934 volgenden Les Fleurs vertes en Les joies blondes. In Elskamps verzameld werk van 1967 vindt men nog een andere bundel terug: Les heures jaunes. Wie zoals ik het negentiende-eeuwse oeuvre van de dichter al voldragen vond, kreeg nog veel te ontdekken. La chanson de la rue Saint-Paul, waartoe ik me hier wil beperken, is een meesterwerk, maar het is niet het enige uit deze periode.Ga naar eindnoot28 Het lied van de Sint-Paulusstraat is misschien wel de mooiste dichtbundel over Antwerpen. Elskamp beschrijft een enkele dag in de straat van kindertijd, de straat die uitloopt op de Schelde, de volkse straat vol leven. Ik stel me voor dat veel oudere Antwerpenaren hele strofen uit hoofd moeten hebben gekend, en misschien overleeft de liefde voor dit boek nog altijd: tijdens een telefoongesprek vertelde de Franstalige Antwerpse romancier Guy Vaes me dat hij houdt van Elskamps werk, soms citeert Wannes Van de Velde tijdens interviews deze gedichten, de hele bundel is in 2003 nog in het Nederlands vertaald door de Antwerpse antiquaar Gilbert Vanhove, recent hebben Koen Stassijns en Geert van Istendael het achtste gedicht bijzonder knap vertaald.Ga naar eindnoot29 C'est ta rue Saint-Paul
Celle où tu es né,
Un matin de Mai,
A la marée haute,
| |
[pagina 63]
| |
C'est ta rue Saint-Paul,
Blanche comme un pôle,
Dont le vent est l'hôte,
Au long de l'année,
Maritime et tienne
De tout un passé...
Parochie van wind, straat van de zee. wit van de dienstmeisjes, al bij het krieken van de dag; visverkopers komen en gaan, Jan uit Breda verkoopt er aardbeien in mei, de Ommegang met de reuzen en de walvis passeert in augustus. Elskamp evoceert de tabakswinkel van dame Claire, de ijzerwarenhandel van meneer Picalon, de prenten aan de muren van een bordeel (de Vesuvius en de Brooklyn Bridge), het gelui van de klokken en zomerse drukte in muziekdoosjes van taal. Geert van Istendael en Koen Stassijns slaagden erin Elskamps toon prachtig weer te geven: Dus augustus brengt
Hier de warme landen,
Trots die witsel mengt
Verft nu deur en wanden,
Sinaasappelbomen
Groen op de terrassen,
Vlaggen op de stromen
Van de vreemdste rassen,
Mensen dan die lopen
Met een enkelband,
Komend uit de tropen,
Bali, Samarkand,
Hier zijn hebbedingen
Verentooi, Bengaals,
Bleke zijden sjaals,
Joden, oosterlingen.
Zingende matrozen
Lopen langs de kaaien,
Op hun schouders pozen,
Witte papegaaien,
Of hun sterke armen,
Torsen een apin,
Landerig van zin,
Knarsend met haar tanden,
Zwarte Singalezen
Houden schelpen voor,
| |
[pagina 64]
| |
Vruchten en ivoor
Worden aangeprezen,
Straten waar het geurt
Naar kaneel en kardemom,
Sjacheraars alom
Door de zon gekleurd,
't Is de hemel daar
Spiegelbeeld en schijn,
Hier de dokken waar
Grote boten zijn.
Max Elskamp werd in 1924 in een instelling opgenomen, waar hij twee jaar bleef, en daarna voor de rest van zijn leven thuis verpleegd.Ga naar eindnoot30 Hij stierf in de nacht van donderdag 10 december 1931. C'est comme draps qu'on met aux lits
Où sont les morts en long couchés,
Et toutes choses accomplies,
Destin subi, rideau tiré.Ga naar eindnoot31
Leen Huet is samen met Jan Grieten curator van de tentoonstelling ‘Het interessante volk - Van Max Elskamp tot Museum aan de Stroom. 100 jaar dagelijks leven verzameld’. Deze tentoonstelling loopt nog tot en met 19 augustus in het Volkskundemuseum te Antwerpen. | |
[pagina 65]
| |
De vignetten (en hun houtblokken) worden bewaard in het Museum Plantin-Moretus, Stedelijk Prentenkabinet (Antwerpen) |
|