Zacht Lawijd. Jaargang 6
(2006-2007)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 96]
| |
Johan Vanhecke
| |
[pagina 97]
| |
Karel Jonckheere rond 1929-30 [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 98]
| |
december 1934 brengt een bevriend ambtenaar Karel Jonckheere met een vertrouwelijke brief op de hoogte. ‘Officieel nieuws volgt aanstaande week’, schrijft hij, maar op 27 december laat hij weten dat de Bestendige Deputatie het nieuws nog niet bekrachtigd heeft. ‘Indien ik u niets laat weten vóór 1 januari, 't is dat de bekrachtiging intrad.’ Twee dagen later verzoekt de briefschrijver Jonckheere ‘enkele minuten [...] te zien, morgen, vóór het Stadstheater, te Oostende omstreeks 7 ¼ uur s avonds’.Ga naar eindnoot3 Wat de man te vertellen had, kunnen we vermoeden, want de Bestendige Deputatie heeft op 28 december besloten niet in te gaan op het voorstel van de jury.Ga naar eindnoot4 Op 5 januari krijgt Jonckheere een officieel bericht van gouverneur Hendrik Baels, met diens gestempelde handtekening, ‘dat, na inzage genomen te hebben van de ingezonden handschriften, de Bestendige Deputatie het geraadzaam heeft gevonden geen premien toe te kennen’.Ga naar eindnoot5 De twee andere laureaten hebben wellicht dezelfde brief gekregen, want Stijn Streuvels schrijft drie dagen later aan Marcel Matthijs, dat hij ‘van die beslissing niets af weet - het is het eerste woord dat ik er over te vernemen krijg. Ik vraag dus inlichtingen over die ‘beslissing’ aan de bestendige deputatie, en het zal van de motivering hunner beslissing afhangen of ik hun mijn ontslag als voorzitter van die jury en als lid van die kunstcommisie [sic] inzend, of niet’.Ga naar eindnoot6
Streuvels krijgt snel antwoord. ‘De bestendige Afvaardiging is het met U eens over het “kunstgehalte”, maar neemt andere standpunten in, voor dewelke geen letterkundige bevoegdheid vereist is, maar die bij openbare besturen, zorg moetende dragen voor volkswelzijn en volksverheffing, dienen in aanmerking genomen te worden; daarom heeft zij gemeend gene kunst te moeten aanmoedigen wier uitslagen betwistbaar zijn op dit gebied.’ Streuvels is razend en giet het antwoord in een artikel voor De Standaard, waar het op 11 januari verschijnt onder de titel ‘Het geestelijk manna in de Provincie West-Vlaanderen’.Ga naar eindnoot7 Streuvels vindt dat hij zijn collega's en zichzelf moet verantwoorden tegenover de inzenders, en dat ook de kunstenaars moeten weten ‘dat hunne kunst het volkswelzijn en de volksverheffing tot richtsnoer hebben moet. Dit werd hun niet medegedeeld, maar ik meen het te moeten doen in plaats van de heren der b.a.’. Streuvels merkt op dat de provincie op deze manier flink bespaart op het budget van Schone Kunsten en voor de toekomst bezuinigt op de onkosten van een jury, want die hebben ze toch niet meer nodig. Ten slotte vraagt hij zich af: ‘Welke sommen worden er besteed aan prijskampen voor hengsten, merries, stieren, koeien, geiten, konijnen, hanen en hennen?... en of men daar ook dezelfden stelregel zal toepassen als bij de kunst?’. Andere kranten citeren gretig uit de tekst van Streuvels. Op 17 januari komt de zaak aan bod in Het Laatste Nieuws en in Vooruit, op 26 januari in De Schelde. Boekuil Raymond Herreman stelt voor de helden van de Bestendige Deputatie een borstbeeld te geven in het Museum van Letterkunde. ‘Bij nader onderzoek is de geheele zaak toch niet ongelooflijk; alles is normaal. Die heeren weten waar hun belang ligt. Hoeveel kiezers minder kan dat bedragen? En dan nog, met een premie zijn literatoren toch niet uit te koo- | |
[pagina 99]
| |
Stijn Streuvels aan Marcel Matthijs, 8 januari 1935 [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 100]
| |
Aangemoedigd door de steun in de pers, besluiten de gedupeerden zelf in actie te komen. Jonckheere nodigt Marcel Matthijs uit in Oostende om samen met Duribreux rond de tafel te gaan zitten: ‘Nu de bladen zich op het geval van den L. Wedstrijd van W. Vl geworpen hebben, kan het tijd worden dat wij [...] eens elkaars indruk trachten op te vangen. [...] natuurlijk hebben wij niet geschreven om aangemoedigd te worden, doch één ding staat vast: de heeren juryleden zijn gloeiend kwaad en vragen eerbied van onbevoegden voor hun beslissing’. Het is niet de bedoeling ‘om een complot te smeden, noch om een premie te gaan afschooien, doch om uit deze “verwarde zaak” klaarheid en openhartigheid tegenover ons werk te puren’. Matthijs, die zijn twee medelaureaten niet persoonlijk kent, is verhinderd, maar daarom niet minder strijdvaardig: ‘de reactie in de pers is maar pas begonnen. En ik zorg er wel voor dat er volle licht in het boeltje kome’.Ga naar eindnoot9 Jonckheere en Duribreux, die goede vrienden zijn, trekken alvast met z'n tweeën ten strijde en nemen contact op met enkele provincieraadsleden en | |
[pagina 101]
| |
Telegram van Hendrik Baels aan Karel Jonckheere. 1 maart 1935 [amvc-Letterenhuis]
literaire collega's. De voorzitter van de provincieraad, Alfred Ronse, doet of zijn neus bloedt en beweert zelfs dat ‘de jury [...] beslist heeft dit jaar geen prijzen toe te kennen. De Bestendige afvaardiging [...] heeft zich bij deze beslissing neergelegd’.Ga naar eindnoot10 Toch raadt hij Jonckheere en Duribreux aan een korte audiëntie aan te vragen bij de gouverneur. In een briefdoen ze een beroep op gouverneur Hendrik Baels ‘als Gouwheer, als Oostendenaar en als letterkundige’ die hen prompt uitnodigt.Ga naar eindnoot11 Ze bereiden hun argumentatie schriftelijk voor en dienen zich op vrijdag 1 februari om 3 uur in de namiddag aan in Brugge. Het verhaal dat Jonckheere veertig jaar na de feiten in het derde deel van zijn memoires Waar plant ik mijn ezel ophangt, is enigszins verkleurd door de vervagende herinneringen.Ga naar eindnoot12 Hij ziet hen nog met z'n drieën wachten aan de voet van de Halletoren in Brugge en citeert Marcel Matthijs, terwijl het buiten kijf staat dat Matthijs niet aanwezig was. Wat er tijdens dat onderhoud gezegd is, valt tamelijk goed te reconstrueren. Het blad met de vooraf opgestelde argumenten is bewaard, alsook een brief van Jonckheere aan Marcel Matthijs en een van Duribreux aan Stijn Streuvels over het onderhoud.Ga naar eindnoot13 Het belangrijkste document is evenwel het hierna volgende verslag, dat Jonckheere onmiddellijk na de feiten in dialoogvorm uitschreef. De tekst is wellicht een gecondenseerde versie van het | |
[pagina 102]
| |
Begin van Jonckheeres verslag van het onderhoud bij gouverneur Baels [amvc-Letterenhuis]
gesprek maar hij geeft wel een goed beeld van de houding van de toenmalige katholieke overheid tegenover een groepje jonge, aanstormende schrijvers. Gehoor bij den Gouverneur te Brugge op 1 Februari 1935 te 15 uur | |
[pagina 103]
| |
hoog. Uw werk heeft dus ook geen bekroning nodig om zijn weg te maken. Het hangt hoegenaamd niet van den prijs af... | |
[pagina 104]
| |
4. Met veel aandacht heb ik verzen gelezen. Vind je buitengewoon. Moet bekennen dat ze werkelijke hooge lett[erkundige] waarde hebben: niet te modern; zeer schoone passages: bezoek aan de Moeder o.a. en Conflict. | |
[pagina 105]
| |
J. Dat men ons een brief sture met het besluit van de jury. De B[estendige] D[eputatie] moet ter wille van haar verantwoordelijkheid in deze zaak niet genoemd worden. Het wordt dus afwachten tot 8 februari wat de stappen van Jozef Van den Berghe opleveren. Die dag vallen er bij Jonckheere twee berichten binnen over de zaak. Het eerste is een telegram: ‘Moogt nieuw verhoor bij Gouverneur aanvragen’.Ga naar eindnoot15 Dat doen ze uiteraard onmiddellijk, met een briefop 10 februari. Het andere is een kaartje van Marcel Matthijs, die ondertussen wat op eigen houtje gehandeld heeft en daardoor serieus gedemoraliseerd is. ‘Ik geloof, dat de zaak hopeloos verloren is. De Bestendige Deputatie heeft, als gevolg van mijn schrijven aan den Gouverneur, over ons geval nogmaals beraadslaagd, beraadslaging die ten onzen nadeele is uitgevallen. Nu komt er nog een protest vanwege het bestuur der vereeniging van vl. Letterkundigen.Ga naar eindnoot16 Jonckheere probeert hem wat op te beuren met een verslag van hun bezoek aan de gouverneur.Ga naar eindnoot17 Hij raadt hem aan nog enkele dagen geduld te oefenen. Marcel Matthijs aan Karel Jonckheere, 14 februari 1935 [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 106]
| |
De verslagenheid van Matthijs is het gevolg van een briefje van Baels van 7 februari, waarin die zegt dat het provinciaal college niet op zijn beslissing kan terugkeren.Ga naar eindnoot18 Dat briefje is op zich voldoende bewijs dat Jonckheere en Duribreux gewoon aan het lijntje gehouden worden. Matthijs heeft ook nooit een onderhoud bij de gouverneur aangevraagd. Op zondag 17 februari komen ze met z'n drieën sam en in Oostende, waar ze verdere stappen bespreken.Ga naar eindnoot19 Ook de Vereniging van Vlaamse Letterkundigen, die op 16 februari vergadert in de Vlaamsche Club in Brussel, buigt zich over de ‘niet-uitkering van de letterkundige premiën van de provincie West-Vlaanderen. [Voorzitter F.V. Toussaint van Boelaere] leest brieven voor van de hh. Matthijs, Streuvels en Baur en een ontwerp van protest aan de Gouverneur. De vergadering is van mening dit protest korter en scherper te maken en liefst onder vorm van motie, en deze dan te publiceeren’.Ga naar eindnoot20 F.V. Toussaint van Boelaere aan Karel Jonckheere, 27 maart 1935 [amvc-Letterenhuis]
Ondertussen wacht Jonckheere vruchteloos op een reactie van de gouverneur. Wel komt er nog een telegram van Jozef Van den Berghe met de cryptische mededeling ‘Deel vrijdag telegram mede gouverneur’. In De Duinengalm van 22 februari verschijnt zelfs het bericht dat de prijzen nu toch uitgereikt zullen worden. Maar dat is slechts een foute conclusie van een journalist op basis van de aangekondigde nieuwe audiëntie bij de gouverneur. Op 25 februari heeft Jonckheere nog steeds geen antwoord gekregen en dringt nog eens aan bij Van den Berghe. Hij herhaalt dat hij ‘aan journalisten en provinciale raadsleden geweigerd had inlichtingen te verstrekken [...] in de vaste overtuiging, dat de Bestendige Deputatie zooniet op haar beslissing zou terugkomen, toch ten minste het verslag van de heeren Lateur, Baur en | |
[pagina 107]
| |
Marcel Matthijs rond 1933 [amvc-Letterenhuis]
Gaston Duribreux [amvc-Letterenhuis]
Pruvost zou kenbaar maken’.Ga naar eindnoot21 Hij bevestigt evenwel zijn geloof in Van den Berghe en vraagt wanneer zij antwoord mogen verwachten. Een dag later is Jonckheere toevallig in Brugge en verneemt er dat de Bestendige Deputatie afgelopen vrijdag besloten heeft de beslissing te handhaven. De griffier die op de vergadering aanwezig was, raadt Jonckheere aan Jozef Van den Berghe toestemming te vragen om het juryverslag te publiceren, of de jury toe te laten de namen van de laureaten kenbaar te maken. Aangezien zijn brief nog niet verstuurd is, voegt Jonckheere zijn nieuwe informatie in postscriptum toe en hij besluit dat als het alleen hem aanging hij ‘de dagen [zou] laten glijden; het gaat echter om nog twee andere vrienden en ten minste twee uitgevers, die de “bekroning” als voorwaarde voor de uitgave stellen. Wat niet zeer vriendelijk, doch zeer commercieel is; hun houding tegenover de absolute waarde van ons werk, daargelaten’.Ga naar eindnoot22 De brief lijkt succes te hebben, want op 1 maart krijgt Jonckheere een telegram van gouverneur Baels: ‘kan u in verhoor ontvangen dezen namiddag vijf uur’. Marcel Matthijs kan op die korte termijn niet bereikt worden, zodat Jonckheere en Duribreux weer samen naar het provinciehuis trekken. Het resultaat is een ontwerp voor een brief aan de voorzitter van de jury waarin ze hem, met instemming van de Bestendige Deputatie, verzoeken ‘om de beslissing van de heeren juryleden mede te deelen’.Ga naar eindnoot23 Die brief zou de gouverneur dan aan de Bestendige Deputatie ter goedkeuring voorleggen. | |
[pagina 108]
| |
Karel Jonckheere aan Jozef van den Berghe, 25 februari 1935 [amvc-Letterenhuis]
Pas drie weken later horen Jonckheere en Duribreux weer iets van Baels. In een omslag, afgestempeld op 19 maart 1936, vinden ze hun briefontwerp voor de juryvoorzitter terug, met de linkerbovenhoek eruit geknipt. In het begeleidend schrijven van de gouverneur staat: ‘Ik heb dezen brief, waarop ik bij onachtzaamheid eene opmerking schreef, aan de Bestendige Afvaardiging onderworpen en zend hem Ued. terug met kennisgeving van de volgende beslissing: De Bestendige Afvaardiging handhaaft hare zienswijze van nietprimeeren en aanziet het als verkieslijk geen verder gevolg aan deze zaak te geven’.Ga naar eindnoot24 Nu ontbindt Jonckheere al zijn duivels en schrijft een artikel in de Gazet van Oostende, dat hij daarna rondstuurt aan verschillende vrienden.Ga naar eindnoot25 Meteen maakt hij ook de namen van de laureaten bekend.Ga naar eindnoot26 Ger Schmook feliciteert hem: ‘Het komt mij voor, dat de onderscheiding in deze omstandigheden veel beter zal inwerken dan een officieele!’.Ga naar eindnoot27 Marcel Matthijs vindt het een zeer goed artikeltje en vraagt een drietal overdrukken. ‘Ik plaats het in verscheidene weekbladen. In elk geval schrijf ik eene novelle getiteld “Een Gouverneurken”.’Ga naar eindnoot28 Raymond Brulez schrijft een artikel voor De Groene Amsterdammer. Voor de Franstaligen verschijnt een stukje van L. Calene in Le Carillon.Ga naar eindnoot29 Lode Zielens schrijft als Brabo in De Volksgazet: ‘De ingezonden poëzie was over het algemeen nogal zinnelijk, maar niet onzedig. De censor werd echter “pijnlijk” getroffen door dit zinnetje: “Wij zijn geen god en hoeven ook geen goden!” Wat het geval nog pijnlijker maakte was, dat de dichter god zonder | |
[pagina 109]
| |
Marcel Matthijs voor zijn bibliotheek, 10 januari 1939 [amvc-Letterenhuis]
Karel Jonckheere met snorretje in 1933 [amvc-Letterenhuis]
hoofdletter had geschreven’.Ga naar eindnoot30 Of die laatste uitspraak authentiek is of een verzinsel van Jonckheere of Zielens zelf, blijft voorlopig onopgehelderd. Het staat in ieder geval niet in het hiervoor uitgeschreven verslag. De strategie van Hendrik Baels en de zijnen blijkt echter te werken: de hele zaak is oud nieuws geworden. Raymond Herreman belooft er nog wel eens op terug te komen, maar merkt op dat hij er al over geschreven heeft in Vooruit en Le Peuple.Ga naar eindnoot31 En F.V. Toussaint van Boelaere vraagt: ‘Weet gij dat ook de Vereeniging voor Letterkundigen een scherp protest heeft laten hooren? In elk gevallijkt het “ginder” een achterlijke boel te zijn - na zoovele jaren strijd voor gezondere opvattingen’.Ga naar eindnoot32 Wanneer Marnix Gijsen de gebeurtenissen verwerkt in zijn bespreking van Jonckheeres nieuwe bundel Het witte Zeil is het al oktober.Ga naar eindnoot33 De kwestie verdween zachtjes in de nevelen van de literatuurgeschiedenis en zou nog slechts enkele malen opgerakeld worden. Maar de profetie van Baels is uitgekomen: ook zonder de prijs hebben de heren het gemaakt. Sterker nog: ze hebben op termijn alle drie de Prijs van de Provincie West-Vlaanderen gekregen. Marcel Matthijs en Karel Jonckheere in 1939 en Gaston Duribreux in 1951 voor de roman met de in deze context wat ironische titel De zure druiven. |
|