Zacht Lawijd. Jaargang 6
(2006-2007)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 4]
| |
[Nummer 1]J.C. Kannemeyer
| |
[pagina 5]
| |
J. Greshoff, N.P. van Wijk Louw en Uys Krige [Letterkundig Museum]
In het Zuiden laaft hij zich aan de Franse cultuur en literatuur en vertaalt hij gedichten van François Villon en Charles Baudelaire. De laatste is voor Krige ‘de vader van de moderne poëzie’.Ga naar eindnoot1 Reeds in Johannesburg had Krige, ná de gedichten die hij tijdens zijn studietijd op Stellenbosch had geschreven, een aantal gedichten, meest kwatrijnen, voltooid. In de Provence schrijft hij naast proza ook gedichten waarin zijn ervaringen in Frankrijk hun neerslag vinden en waarin hij van een vrijere versvorm en ritme gebruik maakt. De Engelstalige Zuid-Afrikaanse dichter Roy Campbell, met wie Krige in Frankrijk kennis maakt en bij wie hij een tijdje in Martigues inwoont, heeft grote waardering voor de subtiele poëzie die Krige in deze jaren schrijft en voor de gewaagde neologismen en het subtiele ritme van diens proza. Voor hem is Krige een schrijver ‘who could write urbanely, humorously, hedonistically, extravagantly, sagaciously. In short a writer who sounded not one new note in Afrikaans but a whole new symphony’.Ga naar eindnoot2 Van de gedichten die Krige voltooid heeft, stuurt hij in de loop van 1934 een aantal aan Zuid-Afrikaanse tijdschriften en later probeert hij ook door bemiddeling van zijn broer Bokkie een uitgever voor een eerste dichtbundel te vinden. Zijn inzendingen worden echter door geen enkele tijdschriftredactie aanvaard. Ook keurt M.S.B. Kritzinger, de beoordelaar voor de firma J.L. van Schaik, aan wie Krige zijn eerste manuscript voorlegt, de bundel af. Uit Kritzingers verslag dat Krige onder ogen krijgt blijkt dat hij weinig begrip | |
[pagina 6]
| |
toont voor het soort vrije, ritmisch stuwende poëzie dat Krige schrijft. In ‘Tram-ode’, één van de belangrijke gedichten in Kriges oeuvre dat in deze jaren ontstaat, geeft het spel met de plaatsnamen voor hem iets rommeligs aan het geheel!Ga naar eindnoot3 | |
Eerste publicatie in HelikonNaar aanleiding van de negatieve reacties op zijn poëzie in Zuid-Afrika besluit Krige vervolgens om contacten met Nederland en Vlaanderen op te bouwen, maar ook met inzendingen aan De Nieuwe Gids en Elsevier is hij niet
december 1933
| |
[pagina 7]
| |
succesvol. Daarop stuurt hij een paar gedichten aan het poëzietijdschrift Helikon, dat uitgegeven wordt door A.A.M. Stols (1900-1973), die veel van de uitgaven van schrijvers rond het programmatische tijdschrift Forum op de markt brengt en in de reeks ‘Standpunten en Getuigenissen’ de essays van Menno ter Braak, E. du Perron, H. Marsman, J. Greshoff en Anthonie Donker publiceert. Zowel met de inhoud als met de uiterlijke vormgeving van zijn uitgaven bereikt Stols een bijzonder niveau. Na een periode in Brussel was Stols vanaf 1932 gevestigd in Maastricht, waar zijn vader en beide broers de familiedrukkerij Boosten & Stols dreven. Eind 1939 zou hij zijn uitgeverij naar Den Haag verplaatsen. A.A.M. Stols [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 8]
| |
Eerste bladzijde van het typoscript van ‘Kwatryne’ door Uys Krige [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 9]
| |
[pagina 10]
| |
[pagina 11]
| |
Krige legde Helikon een reeks kwatrijnen voor, die hij al in Johannesburg geschreven had. Enigszins baldadig, om toekomstige critici af te troeven, bedenkt hij een alter ego en stuurt ook enkele gedichten die hij ná zijn aankomst in Frankrijk geschreven heeft, onder het pseudoniem Mattheus Joubert naar Helikon: Mattheus, zijn eerste voornaam, die hij nooit gebruikt, en Joubert, een van de voornamen van zijn broer Bokkie en de familienaam van een van zijn grootouders.
In antwoord hierop laat Stols hem weten dat hij enkele van Kriges gedichten en van ‘zijn vriend Joubert’ bijzonder goed vindt en dat hij graag van hen gedichten in Helikon opneemt. Hij is blij dat hij eens een bijdrage uit Zuid-Afrika ontvangt. Kriges kwatrijnen verschijnen samen met ‘Ballade van Monsieur Lapeyre’ van Mattheus Joubert in december 1933 in Helikon. In maart 1934 zal van Krige onder dat laatste pseudoniem nog het gedicht ‘Ontmoeting’ in Helikon worden opgenomen; dat laatste gedicht draagt als datering ‘Marseille, Desember 1932’. Na ontvangst van Stols' brief huilt Uys, zoals hij aan Bokkie schrijft, tranen van blijdschap: Mijn hart juichte als destijds in het Matie-paviljoen toen Stellenbosch de Intervarsity won. De rest van de dag was ik tot niets meer, wat dan ook, in staat. - Eindelijk! eindelijk de eerste erkenning! Ja de tranen liepen mij over de wangen. Dit was - voor het ogenblik - bedwelmend, overweldigend. Jij ben goed in staat dit mee te voelen. Dit is het begin - en vergemakkelijkt mijn toekomst. En dan het prestige in Zuid-Afrika als mijn gedichten geregeld in Europa gepubliceerd zullen worden. En dan komen [ze] ook meteen dichters, schrijver, critici, al de litteratoren van belang in Nederland onder ogen. En wie weet publiceert Stols misschien dan later mijn eerste bundel... En toen ik de mooie catalogus opensloeg die Stols mij stuurde, vond ik dat Helikon: Boutens, Van Nijlen, J.C. Bloem, A. Roland Holst, J. Greshoff, Nijhoff, Donker, Marsman, Slauerhoff, Minne Herreman, De Vries, Roelants enz. enz. als medewerkers heeft - allemaal namen die ik goed ken, haast alle jonge Hollandse en Vlaamse dichters. Ik moet dus een tamelijk sterke indruk op Stols gemaakt hebben. Hij vroeg of ik niet kan zorgen voor meer bijdragen van ‘jonge dichters uit Afrika’, of ik niet als een soort Zuid-Afrikaanse redacteur kan optreden... Nu begint het eindelijk, lijkt mij. Mary en Roy [Campbell] waren vreselijk blij. Roy zei: ‘En dit helemaal zonder kruiwagen!’ - en hij trok ook meteen een fles rode wijn open.Ga naar eindnoot4 | |
Bloemlezing uit de Afrikaanse poëzieOmdat zowel Krige als de Campbells op zwart zaad zaten, besloten ze om in december 1933 te verhuizen naar Spanje waar het leven goedkoper was. Aanvankelijk woonde Krige in Barcelona, maar later vestigde hij zich in het rustiger Valencia en nog later in het aan de zuidkust, ten oosten van Málaga | |
[pagina 12]
| |
gelegen Almería. In Spanje gaf hij zich met eenzelfde ijver als in Frankrijk aan de Franse letterkunde over aan de bestudering van de Spaanse literatuur. Hij las en vertaalde met overgave en vooral het werk van Federico García Lorca bracht hem in vervoering. Interieur van drukkerij Boosten en Stols, ca. 1940 [Letterkundig Museum]
Krige ontstak dadelijk in geestdrift voor Stols' idee om een hele aflevering van Helikon te wijden aan Afrikaanse poëzie en hij was gevleid door de uitnodiging als redacteur voor dat nummer op te treden. Op zijn initiatief verscheen er in Die Huisgenoot van 10 augustus 1934 een aankondiging voor het nummer over Afrikaanse poëzie van Helikon om op die manier potentiële medewerkers te werven. Krige richt ook brieven aan individuele dichters met het verzoek om aan het Afrikaanse nummer mee te werken. Zo schrijft hij op 8 juli 1934 aan W.E.G. Louw: De heer A.A.M. Stols van de Nederlandse uitgevers Boosten en Stols (Maastricht en Brussel) heeft mij onlangs het verzoek gedaan om als redacteur-samensteller op te treden van een toekomstige uitgave van zijn tijdschrift, Helikon, die geheel aan Afrikaanse poëzie gewijd zal worden. Helikon is een bekend tijdschrift, en het enigste Nederlandse maandblad dat uitsluitend aan poëzie is gewijd. Ik zal u innig dankbaar zijn als u ons goedgunstiglijk wilt ondersteunen in deze, naar mijn mening, hoogst prijzenswaardige onderneming: door aan mij, zodra u de gelegenheid heeft, enkele van uw gedichten te sturen. | |
[pagina 13]
| |
Zodra ik de gehele uitgave gereed heb, stuur ik die onmiddellijk naar Holland. Er is haast bij de zaak, omdat de heer Stols voornemens is om reeds voor het einde van het jaar deze Afrikaanse uitgave te publiceren.Ga naar eindnoot5 Aanvankelijk is de reactie op Kriges oproep niet overweldigend. ‘De Afrikaanse dichters, zijn, lijkt mij, zoals dassen’, schrijft hij in september 1934 aan zijn broer Bokkie, ‘ze verschuilen zich en kruipen ergens weg tussen de steile rotswanden’.Ga naar eindnoot6 Willem C.W. Kamp, de schrijver van een middelmatige bundel didactische natuurpoëzie, stuurt drie korte gedichten, die zo zwak zijn dat Krige ze het liefst in de ‘poepbak’ wilde gooien. Bovendien vraagt Kamp ook nog: ‘Hoe zit dat met de betaling? Ik vertrouw er op dat die Maastrichtenaren niet bang zijn om flink in de beurs te tasten!’.Ga naar eindnoot7 Vanwege die lauwe reacties is Krige erg ingenomen met het feit dat W.E.G. Louw hem een exemplaar van zijn in maart 1934 verschenen debuutbundel Die ryke dwaas stuurt. Op 6 november 1934 verstuurt Krige een brief aan Louw waarin hij hem bedankt voor het presentexemplaar dat hij inmiddels zeven of acht keer nauwgezet gelezen heeft. Hij schrijft: ‘Uw toetreding tot de Afrikaanse poëzie verheugt mij. Ik verwelkom in u de komst van een dichter!’. Als reden voor zijn late reactie op Louws brief geeft hij dat hij op antwoord van Stols heeft gewacht. ‘Stols’, schrijft hij verder, ‘wil nu dat ik een bloemlezing uit het werk van de jongere Afrikaanse dichters samenstel (ongeveer 60 pagina's, Helikon-formaat), die van een inleiding voorzie alsook van biografische bijzonderheden omtrent elke dichter’.Ga naar eindnoot8 Voor Krige vormt dit een nog betere gelegenheid om de jongste Afrikaanse poëzie in Nederland en Vlaanderen bekendheid te verschaffen. Hij vraagt Louw daarom toestemming om een keuze uit diens bundel te maken en hij verzoekt Louw enkele biografische gegevens op te geven. Krige laat in Die Huisgenoot van 28 december 1934 de gewijzigde opzet voor een omvangrijke bloemlezing uit de nieuwere Afrikaanse poëzie aankondigen. Intussen heeft hij ook gedichten van S. Ignatius Mocke, I.D. du Plessis, C.M. van den Heever, Eitemal (pseudoniem van W.J. du plooy Erlank) en T.J. Haarhoff ontvangen. Omdat hij Kritzinger en ander critici van zijn eerste poging te kijk wilde zetten en in hun ‘blote billen’ wou laten staan, creëerde hij weer, net als eerder met Mattheus Joubert, een alter ego voor twee fragmenten uit zijn ‘Rivier’-epos.Ga naar eindnoot9 Deze keer koos hij voor de naam Arnoldus Retief, die een conventioneel-nationalistisch segment van zijn psyche weerspiegelde: de voornaam van een oom en een broer en de achternaam van Piet Retief, de Voortrekkerleider en -held, aan wie hij eveneens geparenteerd was. Terwijl de gedichten bij Krige binnenstroomden, onderhandelden W.E.G. Louw en de Stellenbosche literator F.E.J. Malherbe met de Nasionale Pers in Kaapstad over een eerste uitgave in boekvorm van de gedichten van zijn broer N.P. van Wyk Louw. Dit debuut, waaraan Van Wyk Louw de titel Alleenspraak gaf, verscheen midden 1935 en werd direct door ter zake kundige critici als een nog sterkere bundel als Die ryke dwaas begroet. Nog voordat Alleenspraak gepubliceerd werd, stelde W.E.G. Louw Krige in kennis van de komende publicatie. De brief van Louw is niet bewaard, maar op 28 januari 1935 beves- | |
[pagina 14]
| |
tigt Krige met een briefkaart vanuit Almería de ontvangst van Louws brief. ‘Ik ben blij om iets over je broer te horen’, laat hij Louw weten, ‘Waarom heb je mij niet meteen zijn gedichten gestuurd? Als je mij onmiddellijk of liever zo snel mogelijk 8 of negen van zijn beste gedichten uitgetikt en per luchtpost zou kunnen sturen, zal ik jou en je broer heel dankbaar zijn’.Ga naar eindnoot10 W.E.G. Louw voldeed aan dit verzoek, maar pas op 20 augustus 1935 kon Krige de ontvangst bevestigen, dit keer vanuit Madrid. ‘Dat was buitengewoon prachtig’, schreef Krige, ‘om aan het begin van dit jaar mij per omgaande per luchtpost die gedichten van je broer te sturen. Jou en je broer dank ik heel hartelijk voor jullie royale en vriendelijke hulp en bijstand; en jullie medewerking stel ik op hoge prijs’.Ga naar eindnoot11 Hij zegt de gedichten met toene-
Elisabeth Eybers [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 15]
| |
mende vreugde en bewondering te hebben gelezen en hij is van mening dat de publicatie van Van Wyk Louws gedichten een gebeurtenis voor de Afrikaanse poëzie is. De gedichten zijn ook net op tijd gearriveerd om een groot gat in de bloemlezing op te vullen. Krige maakte verder excuses voor zijn ‘agtelosigheid en onmanierlikheid’ zo lang met zijn reactie te hebben gewacht, maar hij zou graag ‘'n deeltjie van die skuld op mnr. Stols se skouers wou skuiwe’. Stols had al in februari of maart 1935 de kopij ontvangen, maar pas half juli daarop hebben gereageerd. Krige was dus, zo schreef hij, onzeker over Stols' besluit en hij wilde aan niemand schrijven voordat hij uitsluitsel had gekregen over de uitgave. Begin augustus had hij echter Stols in Maastricht opgezocht en toen de verzekering gekregen dat het boek zou verschijnen. Hij meende verder dat het vast een heel fraaie uitgave zou worden, aangezien Stols in zijn ogen een van de allerbeste uitgevers van Europa was. Stols had laten weten de bloemlezing vroeg in 1936 te publiceren. Klaarblijkelijk trad er verdere vertraging op - niet alleen van de kant van Stols, maar ook door Krige, die nog voortdurend gedichten aan de bloemlezing toevoegde en in december 1935 uit Spanje naar Zuid-Afrika terugkeerde.Ga naar eindnoot12 Vanwege die vertraging vroeg W.E.G. Louw, die zich intussen in verband met zijn proefschrift in Amsterdam gevestigd had, in een brief van 9 mei 1936 aan Van Wyk Louw: ‘Wat is er toch van Uys Krige en zijn bloemlezing bij Stols geworden? Ik hoor of zie niets van hem of over hem in de Afrikaanse pers. Hij was blijkbaar actiever in Spanje dan nu hij terug is, of heeft hij misschien zijn dreigement uitgevoerd en is hij ergens op een boerderij knecht geworden?’.Ga naar eindnoot13 Een andere reden voor de vertraging was het feit dat Krige kort ná zijn terugkeer in Zuid-Afrika met Belydenis in die skemering kennismaakte, de bundel waarmee Elisabeth Eybers in 1936 debuteerde. Dat hij met Eybers gecorrespondeerd moet hebben, blijkt niet alleen uit de opname van vijf gedichten uit dat debuut - waaronder het klassieke ‘Maria’ - maar ook uit het feit dat hij ‘Die gebed van verstarrende siele’ opneemt, een gedicht dat pas in Eybers' tweede bundel, Die stil avontuur (1940), zal verschijnen. | |
Inleiding door Dirk CosterNog vóór zijn terugkeer naar Zuid-Afrika, op 4 maart 1935, liet Krige aan zijn vader weten dat hij een voorwoord voor zijn bloemlezing geschreven had ‘waarin ek so 'n bietjie met die ou skoon- of stiefmoeder Europa die spot dryf’. De Nederlanders zullen volgens Krige moeten lachen als ze ook maar een beetje gevoel voor humor hebben. In dat voorwoord, schreef hij zijn vader verder, betrok hij de ook in eigen ogen betwistbare stelling dat de Zuid-Afrikanen ‘van die sg. “moderne” Europese digters niks, absoluut niks, te leer het nie’. Blijkbaar was Stols toch niet zo ingenomen met het soms wat studentikoze gevoel voor humor van Krige, want de inleiding, waarvan de tekst niet achterhaald is, werd niet gebruikt. Al in zijn brief van 20 augustus 1935 aan W.E.G. Louw schreef Krige dat hij tijdens zijn bezoek aan Stols voorgesteld | |
[pagina 16]
| |
had dat een vooraanstaand Nederlands letterkundige een inleiding voor de bloemlezing zou schrijven. In een brief die hij op 6 augustus 1935, kort ná zijn terugkeer uit Maastricht, vanuit Madrid aan zijn broer Bokkie schreef, vertelde Krige meer over zijn bezoek aan Stols en over de keuze van een inleider: Ik was in Maastricht. Stols en zijn vennoot Haentjens Dekker bevielen mij erg en waren bijzonder vriendelijk. Ik heb ook maar dadelijk opgebiecht dat ik zowel Mattheus Joubert én Arnoldus Retief was. Daar moesten ze erg om lachen. Stols lijkt nogal tevreden over de bloemlezing. Heeft ook, net als ik, een hoge pet op van W.E.G. Louw. Ik heb gevraagd of het wellicht raadzaam is 'n vooraanstaand Nederlands letterkundige een voorwoord te laten schrijven. Om de verkoop van de bundel bij ons te bevorderen. Ze noemden Marsman en Dr. Menno ter Braak (die, tussen haakjes, ook 'n paar maal gunstig geschreven heeft over mijn in Nederland gepubliceerde gedichten) als mogelijkheid. Ik heb daar even over nagedacht en toen gezegd dat Dirk Coster misschien een betere optie was, omdat hij in Zuid-Afrika (hoewel al lang niet meer in Nederland onder de jongeren) groot aanzien geniet, en beide andere niet of nauwelijks. Zo gezegd, zo gedaan. Ze gaan Coster uitnodigen en ze zeggen er van overtuigd te zijn dat hij het met de grootste bereidwilligheid zal willen doen. Stols heeft mij... als een eregast ontvangen. Zijn uitgaven zijn prachtig. Sommige - de luxe exemplaren - kosten omstreeks f 200. Gedrukt op papier van zo'n wonderlijk fijne structuur en schoonheid dat je er je geen voorstelling van kunt maken. Dit was voor mij een ‘openbaring’. Hij is over de hele wereld bekend, werkt veel voor individuelen, bibliotheken, uitgevers in Zuid-Amerika, Engeland, Italië, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije enz.... Is nog heel jeugdig. Speelt zo'n beetje de mecenas. Geeft dichtbundels uit, essays, bibliofiele uitgaven enz. Maar heel zelden romans. 'n Meester in zijn vak, waarvan hij houdt en dat hij van A tot Z bestudeerd heeft. Hij moet rijk zijn door een erfenis of iets dergelijks. Ik zou willen dat jij enkele van zijn beste uitgaven onder ogen zou kunnen krijgen. Je praat dan over geur, het gevoel, de streling van goed papier! Hij is verder persoonlijk bevriend met Valéry, Larbaud, Rilke, Mussolini, Van de Woestijne enz. enz.... Hij geeft boeken uit in 'n 8 of 9-tal verschillende talen. Tegelijkertijd verkoopt hij prachtige moderne meubelen, glaswerk enz., organiseert af en toe kunsttentoonstellingen. Hij heeft mij zo'n beetje rondgeleid. Eerst in de expositieruimte. Schilderijen aan de wand. Moderne meubelen. Prachtige belichting. Op tafels of lessenaars zijn fraaiste uitgaven. Zakelijk, eenvoudig, bijzonder smaakvol en geruststellend voor oog en gevoel. En op de bovenste verdieping een modelwoning van 3 of 4 kamers die door hem zijn ingericht als tentoonstelling. Dit was voor mij 'n unieke ervaring zoals je kunt begrijpen. Hij zei dat als de bloemlezing een succes wordt, mijn plan voor 'n bloemlezing van Afrikaanse verhalen doorgang vindt.Ga naar eindnoot14 En ik moet hem op de hoogte houden over alles van belang wat er in Zuid-Afrika op letterkundig gebied plaatsvindt. Ik heb hun 'n paar van Haarhoffs vertalingen uit Homerus en Vergilius voor- | |
[pagina 17]
| |
gelezen. Ze waren het met me eens dat deze schitterend zijn. Ook mijn recente vertalingen van Villon konden hun goedkeuring wegdragen. Van een daarvan hebben ze gezegd dat deze ‘magnifiek’ is! En ik moet die in de bloemlezing opnemen. Ook wilden ze erg graag de Ballade v M Lapeyre toegevoegd zien - maar ik heb gezegd, dat dit misschien niet wenselijk was, met het oog op 'n mogelijke ‘voorskrywery’ voor het hoger onderwijs.Ga naar eindnoot15 Toen gaven ze me hun fondscatalogus en drongen er op aan niet bescheiden te wezen, maar aan te kruisen welke boeken ik graag wilde hebben. Ik heb 'n 13 of 15-tal publicaties aangegeven. Ze zullen mij die binnenkort sturen. Zo gauw ik ze gelezen heb - wat 'n dag of twee in beslag zal nemen - zal ik ze jou doorzenden.Ga naar eindnoot16 Karikatuur van Dirk Coster door E. De Perron, uit Uren met Dirk Coster [Letterkundig Museum]
Dirk Coster, 1937 [Letterkundig Museum]
Op 15 oktober 1935 kan Krige aan Bokkie berichten dat hij twintig van de mooiste boeken uit Stols' fonds cadeau heeft gekregen. Stols heeft hem tezelfdertijd laten weten dat Dirk Coster ingestemd heeft met het schrijven van een inleiding op de bloemlezing. Dat Krige juist een voorkeur voor een inleiding door Dirk Coster had uitgesproken, hing samen met het feit dat via de in 1924 verschenen en sedertdien herhaaldelijk herdrukte Nieuwe geluiden van Coster de Dertigers voor het eerst kennis hadden gemaakt met de poëzie van Geerten Gossaert, J.C. Bloem, A. Roland Holst, M. Nijhoff, J. Greshoff, J. Slauerhoff en H. Marsman. ‘Met groot vreugde’, schreef D.J. Opperman, ‘herken en ontdek die Dertigers hulle | |
[pagina 18]
| |
eie wêreld hierin: die grootstad met die bekoorlike “bose” en gewaagde; die mens in sy eensaamheid, bitterheid en opstand; die mens wat hartstogtelik en teer liefhet; die mens wat worstel met God; die mens wat verlang na die verre en vreemde; die verse oor die beminde, die swanger vrou en die hoer; oor die homoseksuele; die satiriese verse, vrye verse, sonnette, kwatryne, himnes; 'n durwende segging, oorspronklike beeldspraak en 'n boeiende spel van spannings’.Ga naar eindnoot17 Nog in 1937 schreef W.E.G. Louw met verering over ‘Dirk Coster, dien wij in Zuid-Afrika kennen en bewonderen om zijn inzicht en zynthetisch oordeel, die ons vaak meer te zeggen heeft gehad dan welke Nederlandse criticus ook van deze tijd’.Ga naar eindnoot18 Klaarblijkelijk had Louw, die toen in Amsterdam studeerde, nog niet, evenmin als Krige tijdens zijn bezoek aan Stols, vernomen dat de meeste jongeren in Nederland uiterst sceptisch tegenover Coster waren komen te staan en dat diens aanzien als criticus sterk verminderd was. En naar alle waarschijnlijkheid was hij zich onbewust van het fel hekelende Uren met Dirk Coster (1933) waarin E. du Perron zijn pijlen richtte op Costers gebrek aan oordeelsvermogen en op de manier waarop hij met ‘een geapplikeerde serieusheid van toon en een onmatige zwelling van termen’ zijn oordelen formuleerde.Ga naar eindnoot19 Stols, die dit allemaal wél wist, kon het blijkbaar weinig schelen. N.A. Donkersloot en W.E.G. Louw, foto L. van Beurden [Letterkundig Museum]
| |
[pagina 19]
| |
Doordat Krige de bloemlezing nog steeds uitbreidde en Coster maar niet gereed kwam met zijn inleiding, stuurde Stols de drukproeven pas op 22 september 1936 aan Krige. Afrikaanse versameling, zoals de bloemlezing uiteindelijk heette, verscheen uiteindelijk in maart 1937, ná Kriges terugkeer in Zuid-Afrika. Tegen die tijd vond hij dat hij zich niet meer hoefde te verschuilen achter zijn pseudoniem Arnoldus Retief en onthulde Krige in het nawoord tot de bundel wie Retief in werkelijkheid was. In zijn inleiding legde Coster in zijn onwetendheid betreffende het Afrikaans en de Afrikaanse literaire traditie, dikwijls verkeerde accenten, onderschatte hij N.P. van Wyk Louw en overschatte hij I.D. du Plessis, en toonde hij voorkeur voor gedichten waarin het nationale, het heroïsche en het specifiek Afrikaanse de boventoon voerden. In 'n ‘boodskap’ die Coster voor het Jaarboek van die Afrikaanse Skrywerskring leverde, maar die te laat arriveerde om in het jaarboek te worden opgenomen, zong hij de lof van die Zuid-Afrikaanse literatuur waarin iets van het weidse Afrikaanse landschap en de blauwe lucht verwoord wordt.Ga naar eindnoot20 Daarom spreken de versregels van Du Plessis hem zo sterk aan: Neem alles van my weg; maar o,
Gee my die grootse gees van die Karroo.Ga naar eindnoot21
En daarom verwacht Coster, in een gedeelte waarin Paul Krugers laatste boodschap aan het Transvaalse volk in het ritme meeklinkt, van de Afrikaanse poëzie uitbouw en behoud van het de lokale eigenschappen: ‘Jongeren van Zuid-Afrika: behoudt uw karakter. Neem van dat Europa, wat edelmoedig, wat machtig, wat heerlijk is... Maar pas op de intellectuele waanzin, die pijpt en lokt. Mogelijk is het Uw taak, wat edelmoedigheid, eenvoud en heroisme terug te geven aan ons Europeërs die... deze dingen zijn gaan missen... Gij zonen der Boeren, der dapperen, eenvoudigen en eindelijk vernederden in 1900, kunt hier een taak verrichten, wellicht...’. | |
Negatieve reacties op Afrikaanse versamelingToch was niet iedereen tevreden met de verschijning van Afrikaanse versameling. In het bijzonder de gebroeders Louw, vooral Wyk, lieten zich in hun onderlinge correspondentie negatief uit over sommige aspecten van de bloemlezing. In een brief van 6 mei 1937 ging Van Wyk Louw niet op details in, maar reageerde hij ironisch op de zelfverzekerdheid waarmee Coster had geschreven over zaken die hij maar gedeeltelijk begreep.Ga naar eindnoot22 Dat hun kritiek onder meer met Costers krampachtige pogingen tot het aanwijzen van invloeden te maken heeft, blijkt uit een brief van 27 mei waarin W.E.G. Louw zegt dat hij bij het lezen van de gedichten van zijn broer nog nooit aan invloed van P.C. Boutens heeft moeten denken. Kriges opzettelijke mystificatie door het gebruik van een pseudoniem in Die Huisgenoot laat hem vragen: ‘wie is die heer Retief? Heb jij ooit van hem gehoord? En daarbij, wie is die Mattheus | |
[pagina 20]
| |
Joubert van Nice die in de Huisgenoot gepubliceerd heeft? Dit lijkt veel op het vroege werk van Uys Krige, of zou hij dit niet zijn?’.Ga naar eindnoot23 Op 9 mei 1937 kwam W.E.G. Louw nog eens terug op de bloemlezing en de opzettelijke mystificatie: ‘Ik heb afgelopen week een exemplaar van Uys Kriges bloemlezing ontvangen. De uitgave van Stols is heel degelijk en netjes, maar niet zo keurig als ik, om de waarheid te zeggen, van hem verwacht zou hebben. Uys' keuze is over het algemeen goed, hoewel er nog heel wat overbodige gedichten bijgekomen zijn. Ook is die hele Arnoldus Retief-geschiedenis een beetje vervelend: ik twijfel aan de goede smaak van 'n samensteller die zowel onder zijn eigen naam als onder 'n pseudoniem - met twee “biografieën” en twee “karakteristieken” in Costers inleiding - in zijn eigen bloemlezing publiceert! Dit lijkt al te veel op een overdreven zelfingenomenheid of op kinderachtige romantiek’.Ga naar eindnoot24
Op 13 juni deelde W.E.G. Louw zijn broer mee dat Anthonie Donker hem gevraagd had Afrikaanse versameling voor het Nederlandse maandblad Critisch Bulletin te recenseren. Aanvankelijk weigerde Louw deze uitnodiging, omdat hij meer benieuwd is hoe een Nederlandse criticus de bloemlezing beoordeelt én omdat hij niet goed raad weet met het ‘onsmaaklike’ geval Krige-Retief. ‘Overigens’, schreef hij, ‘is dit voor mij 'n mooi verzameling: wij tweeën hebben bijv. niet te klagen over de ons toebedeelde ruimte of de gemaakte keuze’.Ga naar eindnoot25 Toch accepteerde hij uiteindelijk Donkers uitnodiging.Ga naar eindnoot26 Op 7 juli liet hij zijn broer weten dat hij naar zijn mening te scherp over Costers inleiding oordeelde. De toon van die inleiding is voor W.E.G. Louw aanvaardbaar en Costers karakterisering van C.M. van den Heever bij voorbeeld is ‘'n mooi, rustige en insigryke stuk’. Hij had wel kritiek op Costers overschatting van I.D. du Plessis en wierp de Boutens-invloed die Coster bij Van Wyk Louw meende te bespeuren verre van zich. Hij had echter wel besloten de ‘Retief-Krige-onsmaaklikheid maar liewers nie’ te vermelden, aangezien dat voor buitenstaanders niet relevant was.Ga naar eindnoot27 In reactie op dit overwegend gunstig oordeel van W.E.G. Louw toont Van Wyk Louw zich in zijn brief van 22 juli veel negatiever in zijn oordeel. Het is weliswaar waar dat zij beiden ‘ruimte’ genoeg hebben gekregen, maar Van Wyk heeft er bezwaar tegen dat Krige zonder zijn toestemming een van zijn vroege gedichten, ‘Die lewe is 'n eb en vloed’, opgenomen heeft, een gedicht dat hij zelf als uiterst zwak beschouwt en in latere uitgaves van Alleenspraak zou weglaten. Hij gaat verder: Maar dit is nog het minste. De bloemlezing wijst m.i. op een gering onderscheidingsvermogen. Ik kan niet geloven dat alles wat in een bepaalde periode op rijm wordt gezet tot de literatuur moet worden gerekend, beter gezegd dat iedereen die rijmt een dichter is. Voor Haarhoffs vertalingen is nergens plek in onze literatuur. Honderden professoren in de klassieke talen geven jaarlijks vertalingen uit in het Engels, die soms literair de moeite waard zijn, maar die door niemand gerekend worden tot de Engelse literatuur. En zo kan ik nog wel even doorgaan. Maar de inleiding van Coster bevredigt mij nog het minst van alles. Ik begrijp nu pas goed dat veel jongeren in Nederland tegen | |
[pagina 21]
| |
hem gekant zijn. Hoe durft iemand zulke uitgesproken meningen te berde geven over een literatuur & een land waarvan hij kennelijk niets weet? Of schrijvers te karakteriseren met slechts twee of drie gedichten? En dan ook nog in een taal die je maar mondjesmaat begrijpt? Ik wil nog niet eens klagen over die Boutens-invloed (zoveelste periode) op mij - naast mijn ‘fijner intuiviteit’ en dergelijke onzin, maar als iemand vroomheid bij jou vindt, en poëzie in I.D. zijn ‘Gee my’ - dan... Is er niet heel veel ‘toeristewaardering’ & toeristenmentaliteit bij Coster? (Wat deze inleiding betreft.) Maar heel zijn schrijverschap getuigt mijns inziens van een gebrek aan ernst en verantwoordelijkheidsbesef. Zijn advies om vooral ‘Afri.’ te blijven... en zijn waarschuwing om nooit te vergeten dat wij kinderen van de Trekkers zijn & te blijven zeggen ‘maar o, gee ons die groot gees van die Karo’, wil ik nog eenmaal beantwoorden door Coster aan te raden nóóit te vergeten dat hij een afstammeling van de Geuzen & Calvinisten is, om zijn Dostojevski-manie te laten varen & de Spanjaarden weer een keer duchtig te kastijden of de ‘Paepschen’ op te voeden.Ga naar eindnoot28 Ondanks Costers enigszins misleidende inleiding en de soms aanvechtbare keuzes had Krige met zijn Afrikaanse versameling toch een behoorlijke bloemlezing samengesteld uit de allerbeste poëzie die er op dat moment van de jongeren beschikbaar was. Achteraf bezien kan men zeggen dat hij misschien te veel gedichten van Haarhoff, Eitemal en Mocke opnam. Maar aan de andere kant deed de bundel recht aan het destijds beschikbare werk van Van Wyk Louw, W.E.G. Louw, Elisabeth Eybers en Krige zelf. Afrikaanse versameling was een waardig equivalent van Costers Nieuwe geluiden en, zoals Opperman stelde, ‘die eerste kragvertoon van die Dertigers’.Ga naar eindnoot29 | |
Overige publicaties in NederlandWanneer in 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbreekt, sluit Uys Krige zich als journalist aan bij het Zuid-Afrikaanse leger waarmee hij in 1940 naar Voord-Afrika vertrekt. Bij de Slag van Sidi Rezegh op 22 november 1941 wordt hij door de Duitsers gevangen genomen en naar Italië weggevoerd. Hij slaagt er echter in om in september 1943 uit het Sulmona-kamp te ontsnappen en naar Zuid-Afrika terug te keren. Hij voegt zich echter weer bij het Zuid-Afrikaanse leger in Caïro en Italië om het werk voort te zetten waarmee hij in 1939 begonnen was en volgde tot op het einde de krijgsverrichtingen op de voet. Sinds de publicatie van Afrikaanse versameling in 1937 en de opname van zijn gedichten in Helikon, had Krige geen contact meer gehad met Nederlandse tijdschriften. Nu nam hij echter weer contact op met Stols, die hem zijn nieuwe tijdschrift Columbus toestuurde. Krige wil enkele van zijn oorlogsgedichten aan dit blad voorleggen, maar vraagt Stols tevens hoe het op dat moment met Afrikaanse versameling gesteld is. Omdat die bundel intussen achterhaald is, schreef Krige, moet er zeker geen herdruk gemaakt worden. Kriges gedichten ‘Vergesig’ en ‘Plaashek’ verschijnen in januari 1948 niet in | |
[pagina 22]
| |
Columbus maar in het bij een andere uitgever verschijnende De Nieuwe Stem. Later dat jaar verschijnen in De Nieuwe Stem ook de Malelaan-ballade en ‘Skulp’ en in het nummer van mei 1950 nam de redactie nog zijn toneelstuk Alle paaie gaan na Rome op. In Het Woord van zomer 1948 verschijnt het gedicht ‘Hospitaalskip’. Ook met Gerrit Borgers, de redactiesecretaris van Podium, neemt hij contact op over zijn vertalingen van Venezolaanse dichters.
Daarmee houdt het contact met Nederland echter op, omdat Krige merkt dat deze tijdschriften erg slecht van betalen zijn. In een gesprek omstreeks 1949 met Jan Greshoff, die zich in 1939 in Kaapstad gevestigd heeft, klaagde Krige over de wanbetaling door Nederlandse uitgevers en tijdschriftredacties. Ongevraagd bracht Greshoff Kriges klachten meteen over. In reactie daarop ontving Krige een brief van Gerrit Borgers. In zijn ongedateerde antwoord hierop schrijft Krige: Uw brief... heeft mijn blijdschap over de publicatie in Podium [van Kriges gedichten - jck] enigszins bedorven. Ik heb erg spijt over de Greshoff-affaire... Naar aanleiding daarvan heb ik bovendien ook een brief van De Nieuwe Stem ontvangen. Ik heb Greshoff hierover geschreven, hem onder ogen gebracht dat ik het jammer vind dat hij deze zaak... ter sprake heeft gebracht. Het betrof namelijk een privégesprek tussen hem en mij onlangs in Kaapstad betreffende wat ik een zekere nonchalance noem in de houding van een aantal Nederlandse uitgevers, literatoren e.a. tegenover Afrikaanse schrijvers en hun werk. Als ik ook maar enigszins had kunnen vermoeden dat hij... Podium en De Nieuwe Stem specifiek zou benaderen, dan zou ik hem dat ten sterkste afgeraden hebben. In een aangenaam samenzijn heb ik hem o.a. de volgende ervaringen meegedeeld. Twaalf jaar geleden is er een door mij samengestelde bloemlezing in Nederland verschenen. Ongeveer 10 jaar geleden heb ik £10 (ongeveer 100 gulden) aan royalty's van de uitgever ontvangen. Daarna geen cent meer. Deze bloemlezing behoort op onze scholen en universiteiten tot de verplichte literatuur. Alleen hier in Z.A. moeten er een paar duizend exemplaren verkocht zijn. Sinds 1939 is de bloemlezing eerst aan een tweede uitgever en vervolgens aan een derde uitgever doorverkocht of overgedragen, noem het zoals u wilt. Maar daarbij is op geen enkele manier rekening gehouden met mijn rechten. Nooit heb ik een afrekening ontvangen. Tot op heden was het voor mij onmogelijk te achterhalen wat er met mijn royalty's is gebeurd. Mijn gedichten zijn in minstens vier Nederlandse bloemlezingen opgenomen. Mij is nooit om toestemming hiervoor gevraagd, ik heb geen exemplaar van de betreffende bloemlezingen ontvangen, geen haan heeft er ooit naar gekraaid. Om maar niet te spreken van het honorarium. De Nederlandse radio zond werk van ons uit - geen toestemming, geen honorarium, niet eens 'n kennisgeving of een bedankje. Sinds de oorlog zijn er van mij gedichten in twee bekende Nederlandse tijdschriften verschenen. In drie gevallen moest ik van buitenstaanders horen dat mijn werk in die bladen verschenen was. Aan mij zijn niet eens presentexemplaren gezonden. Over het | |
[pagina 23]
| |
honorarium zullen we maar zwijgen. (Ik heb het nu niet over gevallen zoals die van De Vlam waarover ik mijn vriend Jef Last uitdrukkelijk geschreven had: je kunt er naar goeddunken mee handelen...) Ik kan zo doorgaan, maar ik meen hiermee te kunnen volstaan. Nog even dit: in de afgelopen 2 jaar heb ik minstens 30 exemplaren van mijn boeken naar Nederland en Vlaanderen gestuurd. Tot dusverre ben ik nog nooit enige recensie in een Nederlands of Vlaams tijdschrift tegengekomen. C.M. v.d. Heever vertelde mij onlangs dat hij precies dezelfde ervaring had. Verschillende van zijn boeken zijn in Nederland of Vlaanderen verschenen - en hij ontving geen royalty's. Net zoals ik, stuurt hij niet langer nieuwe boeken ter recensie naar Nederland of Vlaanderen. U zult het met mij eens zijn dat een dergelijke manier van doen niet erg bemoedigend is. Dit is wat ik terloops aan Greshoff verteld heb, zonder ooit de bedoeling gehad te hebben dat hij hieraan ruchtbaarheid zou geven. Alles wat ik over Podium gezegd kan hebben, is dat ik een paar maanden geleden een artikel en gedichten aan Podium gestuurd heb en dat ik niet meer van hun heb gehoord. Wat ik wel gezegd heb, herinner ik me goed, is dat ik in het blad belangstel en er een hoge dunk van heb. Vergeef mij deze uitgebreide toelichting - maar ik meen dat die noodzakelijk was. Ik heb oprecht spijt van de hele affaire - vooral omdat Podium er bij betrokken is. Ik vertel u dit natuurlijk in vertrouwen. Als ik een openbare verklaring moest afgeven, zou ik dit heel wat terughoudender of voorzichtiger doen, nietwaar?Ga naar eindnoot30 Het uitblijven van honorarium of volledige afwezigheid van enige vergoeding is dus de oorzaak voor de enigszins teleurstellende afloop van de contacten tussen Stols en de Nederlandse tijdschriftredacties aan de ene kant en Krige aan de andere kant. Als schrijver zonder een betaalde baan was Krige voor zijn inkomsten van freelance werkzaamheden afhankelijk Omstreeks 1949 drong bij hem het besef door dat zijn medewerking aan Nederlandse publicaties hem geen geldelijke vergoeding zou opleveren. Ook de medewerkers aan Afrikaanse versameling hebben geen betaling voor hun bijdragen ontvangen. Uit het Afrikaans vertaald door Sjoerd van Faassen |
|