ZL. Jaargang 4
(2004-2005)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 3]
Karel van de Woestijne, waarschijnlijk 1912 [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 3]
| |
‘Hij is de onmogelijkste auteur om mee te doen te hebben!’
| |
‘Helsch werk zulde, zoo'n vertaling!’Bezuiden de Moerdijk blijven Simons' activiteiten niet lang onopgemerkt. Emmanuel de Bom, sinds 1891 met de Nederlander bevriend, belooft voor het tijdschrift Vlaanderen over diens uitgeverij te schrijven.Ga naar eind2 Het lovende stuk wordt opgenomen in het februarinummer van 1906. Een maand later bespreekt Van de Woestijne - ook in Vlaanderen - Verweys Inleiding tot de nieuwe Nederlandsche dichtkunst, 1880-1900, een van de eerste en succesvolste Wereldbibliotheek-uitgaven. Die door Verwey samengestelde bloemlezing bereikt binnen de tien | |
[pagina 4]
| |
jaar een oplage van maar liefst 15.054 exemplaren. Alleen Betje Wolff en Aagje Dekens Sarah Burgerhart (23.172) en Multatuli's Vorstenschool (20.643) en Max Havelaar (39.484) doen beter. Aan het begin van 1906 zit Van de Woestijne in bijzonder slechte financiële papieren. Hij moet dringend drieduizend frank (een goede € 15.000) vinden om doktersrekeningen en andere kosten te betalend.Ga naar eind3 Zijn inkomsten uit het familiebedrijf zijn niet royaal en worden met de dag onzekerder. De ouderlijke koperslagerij, die na het overlijden van moeder Van de Woestijne door haar twee oudste zonen wordt gerund, blijkt allerminst een goudmijn. De praktisch aangelegde Edward ziet zijn dichtende broer, die zich met tegenzin over boekhouding en administratie ontfermt, als een last. Nog datzelfde jaar zal hij hem en de twee jongere broers, Gustave en Maurice, met een klein jaargeld uitkopen om de zaak alleen in handen te krijgen. Gedreven door financiële nood vat Van de Woestijne het plan op om vertalingen te maken voor de Wereldbibliotheek. De Bom moet tussen hem en Simons bemiddelen: Ik kan ekik [sic] nogal goed fransch en nogal goed vlaamsch en gij kent nogal goed Simons. Begint er iets te lichten voor U?... Tegen Maart of April (einde der maanden) zou ik lust hebben te vertalen voor ‘Wereldbibliotheek’ een keus novellen uit Villiers de l'Isle Adam, en de ‘Diaboliques’ van Jules Barbey d'Aurévilly: twee menschen die van mijn familie zijn, en nog niet zo populair in Holland [...].Ga naar eind4 Hij voegt eraan toe dat hij nog voldoende Grieks kent om bijvoorbeeld Pindaros te vertalen. De Bom licht Simons meteen in. De Amsterdammer pleegt overleg met zijn zakenpartner, de jonge uitgever G. Schreuders, die naast het fonds van zijn eigen uitgeverij ook de exploitatie van de Wereldbibliotheek voor zijn rekening neemt.Ga naar eind5 Schreuders wil graag met Van de Woestijne onderhandelen voor zijn eigen nog op te starten ‘Serie van Keurwerken’. Wat de Wereldbibliotheek betreft, vreest Simons dat Van de Woestijne ‘te precieus, te moeilijk [is] voor het gros van [zijn] lezers’. Van de Woestijnes opwerping dat hij Grieks kent, heeft Simons echter op een idee gebracht. Misschien kan Van de Woestijne voor de Wereldbibliotheek wel een bundel brengen met vertalingen van de mooiste fragmenten van Homerus. Van de Woestijne is in de wolken: ‘'t Is de eerste maal dat me zoo-iets meêslaat’, schrijft hij aan De Bom. Hij neemt zich voor om met Les Diaboliques te beginnen. Ook aan Homerus wil hij zich wagen, al is hij er zich van bewust dat dit project meer tijd en inspanningen zal vergen.Ga naar eind6 In de loop van februari krijgt hij een (niet bewaarde) brief van Schreuders. ‘Ik ben te akkoord met Schreuders voor de “Serie van Keurwerken”, en in Mei verschijnen al de “Diaboliques”’, schrijft hij aan De Bom. ‘Helsch werk zulde, zoo'n vertaling! Maar plezierig ook toch. - Ik recommandeer u dien Schreuders: | |
[pagina 5]
| |
Leo Simons [amvc-Letterenhuis]
een royale kadee.’Ga naar eind7 Wat Van de Woestijne bijzonder bevalt, is dat Schreuders hem een voorschot van 300 frank aanbiedt.Ga naar eind8 De Bom krijgt verder te horen dat Van de Woestijne na de Diaboliques aan Homerus begint, al bestaat de kans dat hij eerst nog Aeschylus' toneelstuk De Zeven tegen Thebe vertaalt.Ga naar eind9 Hij heeft er echt schik in: ‘Jongen, dat gaat een lolle zijn!’, vertrouwt hij zijn vriend toe, ‘Want ik verbied u te zeggen dat me dat vertaalwerk vervelen gaat! God weet of ik het liever doe dan eigen werk uitzeeveren.’ | |
Zelf-vernederingDat het erg riskant is om Van de Woestijne voorschotten uit te betalen, ontdekt Schreuders al heel snel. De vertaling van de Diaboliques is in mei 1906 niet klaar. Erger nog, ze komt er gewoon niet. Simons is slimmer of voorzichtiger. Hij sluit in april 1906 een contract af met Van de Woestijne waarin gestipuleerd wordt dat het honorarium pas uitbetaald wordt na inlevering van de kopij. Blij is Van de Woestijne daar niet mee. ‘Dat steekt me nom de tonneer in neste!’ laat hij aan De Bom weten.Ga naar eind10 De geldnood wordt zo groot dat Van de Woestijne in december 1906 nog eens bij Simons op een voorschot aandringt. Simons laat zich niet pramen. Het ondankbare karweitje om Van de Woestijne af te schepen, laat hij echter aan Schreuders over. Van de Woestijne voelt zich diep gegriefd: ‘Wat heeft nu de heer Simons gedaan?’, schrijft hij aan De Bom, ‘Hij is mijn vertrouwelijke brief, een brief waarvan de zelf-vernedering me smartelijk was geweest, en die | |
[pagina 6]
| |
'k zeker niet zou hebben geschreven, indien 't bestaan van mijn gezin er niet van afhing, - die brief is hij gaan toonen aan een mij-onbekend man, den heer Schreuders, uitgever, die mij nu in eigen naam, niet in naam van Simons, antwoordt gelijk men een oplichter antwoorden zou, omdat ik het handschrift der “Diaboliques” nog niet heb ingeleverd, waar ik een voorschot van 300 frank op heb ontvangen.’Ga naar eind11 Dat Van de Woestijne in zijn verontwaardiging nogal chargeert, blijkt onder meer uit het feit dat hij Schreuders een ‘mij-onbekend man’ noemt, terwijl hij hem aan het begin van het jaar nog als ‘een royale kadee’ had omschreven. Simons, over die zaak door De Bom aan de tand gevoeld, zet zich schrap: ‘Van d. W. heeft door zijn houding omtrent die Contes Cruelles [hij bedoelt de Diaboliques, PT] mijzelf in een zeer onaangename positie gebracht, omdat ik hem bij S[chreuders] aanbevelend, moreel verantwoordelijk ervoor blijf dat hij nu ook zal inleveren wat hij betaald gekregen heeft, of dat ik anders Schreuders] het verlies zal moeten vergoeden’. Simons vraagt zich bovendien af of het nu zo'n vergrijp is dat ze allebei huiverig zijn om Van de Woestijne nog verdere voorschotten te sturen.Ga naar eind12 Ondanks die wrijvingen gaat Van de Woestijne aan het werk. In februari 1907 belooft hij Simons zelfs dat hij het handschrift over vier weken zal sturen. Het blijkt echter wishful thinking. Hij heeft de opdracht zwaar onderschat. In een brief aan De Bom van mei 1907 spreekt hij van ‘die nachtmerrie van een Ilias’.Ga naar eind13 Begin juni 1907 heeft Van de Woestijne de klus voor de helft geklaard en krijgt hij een deel van het voorschot uitbetaald.Ga naar eind14 Op de rest van het handschrift moet Simons nog tot eind augustus 1907 wachten.Ga naar eind15 | |
LijdenswegPas een volle drie jaar later, in het najaar van 1910, komt de 262 pagina's dikke Ilias-bewerking als nr. 124/6 van Wereldbibliotheek op de markt. Waardoor loopt die publicatie zo'n enorme vertraging op? Op 8 december 1907 ontvangt Van de Woestijne de proeven. Twee maanden later, op 10 februari 1908, heeft Simons nog niets van zijn auteur vernomen. Hij schrijft aan De Bom: ‘Met Karel v.d. W. blijft het sukkelen om de proeven uit z'n handen te krijgen. Nu schijnt hij weer ziek te zijn! - Da's eens, maar nooit weêr! - Zeker niet als ik vooruitbetalen moet!’.Ga naar eind16 Eind februari vraagt Simons aan De Bom of hij zijn vriend niet kan aanporren om de proeven terug te zenden.Ga naar eind17 Wanneer hij in juni 1908 nog altijd niets van Van de Woestijne gehoord heeft, wordt Simons onrustig. Temeer daar onderdirecteur De Buisonjé net uit België terugkeert met een wel zeer bizar verhaal dat boekhandelaars hem daar verteld hebben: ‘de heer van de W. kent maar heel weinig Grieksch; hij zal dit werk dan ook wel niet uit het Grieksch maar uit het Fransch vertaald hebben, en nu het er op aan komt zal hij er toch voor terugschrikken, om het te laten verschijnen’.Ga naar eind18 | |
[pagina 7]
| |
Mocht dat waar zijn, dan zou Simons het ‘gemeene afzetterij en letterkundig geknoei’ vinden. Hij kan moeilijk aannemen dat Van de Woestijne zich daaraan schuldig zou maken, maar anderzijds vindt hij zijn getalm verontrustend. Alles welbeschouwd, komt hij tot volgende hypothese: Ik voor mij neem aan, dat de zaak zoo zit, dat hij wat onzeker is van zijn Grieksch en daarom ook wel eens andere vertalingen geraadpleegd zal hebben. Maar als hij nu niet waagt te publiceeren zonder hertoetsing, - iets wat ik op zich zelf zeer kan waarderen - waarom dan niet ronduit geschreven dat hij dit gaarne zoude zien en als hij zelf niemand weet die | |
[pagina 8]
| |
Brief van Leo Simons aan Em. de Bom van 21 juni 1908 [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 9]
| |
dit werk voor hem doen kan, kan ik hier natuurlijk wel een literair aangelegd klassikus vragen om namens v.d.W. zijn tekst nog eens te hertoetsen. Ik elk geval moet ik nu weten hoe de zaken staan.Ga naar eind19 Van de Woestijne geeft echter niet thuis. Om toch maar schot in de zaak te krijgen, ziet Simons zich genoodzaakt om met gerechtelijke stappen te dreigen. Op 15 augustus 1908 heeft hij eindelijk de gecorrigeerde proef in handen.Ga naar eind20 Maar daarmee is het einde van de tunnel nog niet in zicht. Vermoedelijk heeft Van de Woestijne heel wat correcties aangebracht. Er moet dus een tweede proef komen en Van de Woestijne moet die reviseren. Daarmee begint de miserie voor Simons van voren af aan. Meer dan een jaar later, in een kaartje van 8 november 1909, meldt hij droog aan De Bom: ‘Ik schreef K.v.d.W. als afgesproken. Hij belooft nu alles voor 15 nov. - We zullen zien!’. Een paar maanden daarna heeft hij nog steeds niets gezien. Dan probeert hij Van de Woestijne tot spoed aan te zetten door hem extra geld te beloven. Maar ook dat dreigt verkeerd uit te draaien. Simons weet het niet meer: ‘Van de Woestijne valt me toch meer dan tegen. Ik had hem 100 franken extra toegezegd zoodra ik alle proeven hebben zou. Nu maakt hij daar aanspraak op, NB nog vóór ie de revisie heeft afgedaan en omdat we, na al het voorafgegane, dit natuurlijk weigeren, stuurt hij verder zelfs de revisies niet meer terug. 't Is héél fraai!’.Ga naar eind21 | |
Gunstige recensiesUiteindelijk loopt de Ilias-affaire toch nog goed af. Blijkbaar stuurt Van de Woestijne in de loop van 1910 de tweede gecorrigeerde drukproef op en tegen het najaar komt het boek op de markt. Meer nog, Van de Woestijne mag zich verheugen in een aantal gunstige recensies. Naar hij beweert, onthalen zowel Prof. Dr. K. Kuyper, hoogleraar in de Griekse Taal- en Letterkunde te Amsterdam, als Jan Walch en Van der Vlucht, beiden doctors in Wijsbegeerte en Letteren, zijn werk positief.Ga naar eind22 Ik kon de hand leggen op de bespreking van Jan Walch, in Het Vaderland van zaterdag 15 oktober 1910. Hij vergelijkt er Van de Woestijnes bewerking met de proza-vertaling van Dr. W.G. Van der Weerd en concludeert dat Van de Woestijne superieur is.Ga naar eind23 In zijn recensie in Groot Nederland (januari 1911), waarin hij ook Vosmaers metrische vertaling in de vergelijking betrekt, komt hij tot een gelijkaardig besluit: ‘We mogen de Wereld-Bibliotheek en ons zelf met Woestijne's verdietsching geluk wenschen!’.Ga naar eind24 Het publiek lust er eveneens pap van. Wanneer in 1915 een balans van de eerste tien jaar Wereldbibliotheek wordt opgemaakt, blijkt dat de Ilias-bewerking het behoorlijk gedaan heeft. Na vijf jaar zijn er zo'n 4.750 exemplaren de deur uit. Daarmee stijgt het verkoopsucces van deze uitgave boven het algemeen gemiddelde van de Wereldbibliotheek-uitgaven uit. Dat ligt in 1915 op 4.370 exemplaren.Ga naar eind25 Van Goethes Iphigenia zijn dan 4.412 exemplaren verkocht. | |
[pagina 10]
| |
Grieks of geen Grieks?Hoe zit het nu met de verhalen van die boekhandelaren die beweerden dat Van de Woestijne geen Grieks kende en gewoon uit het Frans vertaalde? Zeker is dat Van de Woestijne, ondanks zijn grote belangstelling voor de Griekse taal en literatuur, geen specialist was. Tijdens zijn humaniora slaagde hij er nooit in om voor Latijn of Grieks de helft van de punten te behalen.Ga naar eind26 Op zijn vertaaltechniek valt heel wat aan te merken. In zijn ‘Inleidende nota’ bij de Ilias-bewerking argumenteert Van de Woestijne dat hij het primitieve, zintuiglijke van Homeros' wereld zo dicht mogelijk heeft willen benaderen, door terug te gaan naar de oorspronkelijke betekenis van de woorden. Zo koos hij bij de omzetting van het woord ‘glaukôpis’ - epitheton voor de godin Athene, gewoonlijk door ‘blauwogig’ vertaald - voor de omschrijving ‘met het uilengezicht’. Van de Woestijne-biograaf en classicus Pieter Minderaa en andere classici hebben grote bedenkingen bij die vertaalwijze.Ga naar eind27 Van de Woestijne heeft bovendien zwaar aangeleund bij Maurice Croisets L'Iliade, het Franse voorbeeld dat hij voortdurend binnen handbereik had. In de inleiding bij zijn Ilias-bewerking, geeft hij ruiterlijk toe dat Croiset hem tot voorbeeld strekte: ‘Een voorbeeld niet alleen als steun en bij 't schrijven [mijn cursivering, PT], ook in het schikken van den gedrukten tekst, zooals hij u hier geboden wordt [...]’.Ga naar eind28 Van de Woestijne-vorser Mathieu Rutten gaat een stapje verder. In zijn studie De Interludiën van Karel van de Woestijne, vergelijkt hij beide teksten nauwgezet met elkaar. Hij komt tot de conclusie dat er veeleer sprake is van een bewerking van de Croiset-vertaling dan van een bewerking van het Griekse origineel.Ga naar eind29 De geruchten van de boekhandelaars waren dus niet uit de lucht gegrepen. Ondanks alle bedenkingen die bij het opzet te maken zijn, valt niet te ontkennen dat de tekst - door de gespierde, lichamelijke taal van Van de Woestijne - zelfs voor de hedendaagse lezer nog een bepaalde charme bezit. | |
Nieuwe projectenDat Simons niet meteen warm loopt voor nieuwe projecten met Van de Woestijne, valt te begrijpen. Ook Van de Woestijne beseft dat. De eerste jaren doet hij geen voorstellen meer. Het is De Bom die in de zomer van 1913 de molen weer op gang brengt. Hij fluistert zijn vriend in het oor dat hij zijn kronieken voor de NRC zou kunnen bundelen en uitgeven bij Simons. Wanneer hij erbij vertelt dat Van de Woestijne daarmee 1.000 frank kan verdienen, is diens interesse toch weer gewekt.Ga naar eind30 Maar het idee strandt nog voor het werkelijk vorm krijgt. Een van de praktische bezwaren is dat Van de Woestijne geen kopieën van zijn artikelen voor de NRC heeft bewaard. Een goed jaar later duikt er een nieuw plan op. Sinds de inval van de Duitsers in augustus 1914 noteert Van de Woestijne de gebeurtenissen in Brussel voor de NRC in een soort oorlogsdagboek. Die stukken worden in Nederland | |
[pagina 11]
| |
gretig gelezen. Dat is Henricus Nijgh niet ontgaan. De NRC-directeur, die ook commissaris van de uitgeverij Nijgh en Van Ditmar is, wil het dagboek graag in boekvorm zien verschijnen. Van de Woestijne vertrouwt De Bom echter toe dat de Rotterdammer achter het net zal vissen, gezien hij ‘er al over schreef aan Leo Simons-le-Sympathique, den eenigen die het hebben mag... en naar waarde betalen kan’.Ga naar eind31 Simons moet negatief geantwoord hebben, want een paar weken later sluit Van de Woestijne een contract af met W.L.&J. Brusse's Uitgevers-maatschappij uit Rotterdam.Ga naar eind32 Hij slaagt er zelfs in om Brusse meteen 250 gulden honorarium te ontfutselen. Het boek komt er nooit en Brusse zal later zijn geld via Van de Woestijnes belangrijkste uitgever, Van Dishoeck, trachten te recupereren.Ga naar eind33 In september 1915 schrijft Van de Woestijne Simons opnieuw aan. Hij beweert te werken aan de vertaling van Réné van Chateaubriand waarvan hij denkt dat ze goed zou passen in het fonds van Wereldbibliotheek.Ga naar eind34 Opnieuw gaat Simons niet in op Van de Woestijnes voorstel.
Emmanuel de Bom, 1904 [amvc-Letterenhuis]
Prospectus van ‘De Vlaamsche Bibliotheek’, 1920 [amvc-Letterenhuis]
| |
[pagina 12]
| |
De Leemen TorensEen project dat de Nederlander wel ernstig in overweging neemt, is De Leemen Torens, een gezamenlijke roman van Van de Woestijne en Herman Teirlinck, die in 1917 en het begin van 1918 in maandelijkse episodes gepubliceerd wordt in De Gids. Het is een roman in briefvorm waarin Van de Woestijne over de vooroorlogse geschiedenis van een Gentse familie rapporteert en Teirlinck over de Brusselse tak van diezelfde familie. Teirlinck spreekt er al in november 1917 met Simons over. Die vindt het boek te lang en stelt een drastische inkorting voor: een derde moet geschrapt.Ga naar eind35 Van de Woestijne is het daar niet mee eens. Hij hoopt dat De Bom Simons ervan kan overtuigen de roman uit te geven zoals hij geschreven is. Hij vindt niet dat uitgevers aan de mode van korte romans moeten toegeven.Ga naar eind36 Het duurt een tijd voor De Bom de roman uitgelezen heeft en er zijn vriend Simons over kan schrijven. De lectuur heeft hem overigens niet helemaal overtuigd. Er staan prachtige bladzijden in, vindt De Bom, maar het geheel vertoont te weinig samenhang en de ‘wederzijdsche omhelzingen’ van Van de Woestijne en Teirlinck vindt hij ‘toch wat te druk’.Ga naar eind37 Zijn tussenkomst bij Simons heeft dan ook niet de gewenste uitwerking. De uitgever van de Wereldbibliotheek blijft bij zijn mening: ‘Ik kan er niet aan denken, iets te doen met het werk, zooals het is. Het ware puur geld wegsmijten. En alles kost nu stukken van menschen aan papier’.Ga naar eind38 Van de Woestijne heeft niet op Simons' antwoord gewacht om het boek al aan zijn eigen uitgever, Van Dishoeck, aan te bieden. Die zet hij onder druk door hem te laten weten dat de Wereldbibliotheek hem 800 gulden honorarium wil geven voor de eerste 2.000 exemplaren en dat er daarnaast nog een andere uitgeverij op vinkenslag zit.Ga naar eind39 Ook Van Dishoeck laat zich niet meer opjutten. Hij is ontgoocheld in zijn auteur die tijdens de oorlog met andere uitgevers in zee is gegaan. | |
De Vlaamsche BibliotheekTijdens de Eerste Wereldoorlog sympathiseert Emmanuel de Bom, zij het voorzichtig, met de activisten.Ga naar eind40 Dat zijn mensen die van de oorlogssituatie - en dus ook van de hulp van de bezetter - gebruik wensen te maken om de Vlamingen in België gelijke rechten te bezorgen. Op 16 december 1918 wordt hij voor zijn ‘wangedrag’ uit zijn ambt van hoofdbibliothecaris van de stad Antwerpen ontzet. Een van de zaken die hem worden aangewreven, is dat hij het volksmanifest van de Hoogeschoolbond tot vernederlandsing van de Gentse | |
[pagina 13]
| |
universiteit onder Duitse bezetting heeft ondertekend. Van de Woestijne en Teirlinck, die niet zonder enig opportunisme voor het andere kamp - dat van de passivisten - gekozen hebben, laten hun vriend vallen.Ga naar eind41 Meer dan twee jaar vindt De Bom geen brief, zelfs geen kaartje van Van de Woestijne in zijn bus. De armlastige De Bom, die op zeker ogenblik zelfs de halfzure druiven uit zijn serre aan lokale kruideniers tracht te slijten, kan wel op de onvoorwaardelijke steun van Simons rekenen.Ga naar eind42 Tijdens de oorlog al heeft die de activisten geholpen, onder andere door fondsen te werven voor Volksopbeuring, de Vlaamse - door de Duitsers gesteunde - tegenhanger van het Nationaal Hulpen Voedingscomité.Ga naar eind43 Om de Antwerpse bibliothecaris een inkomen te bezorgen, biedt Simons hem de leiding aan van een nieuw fonds, De Vlaamsche Bibliotheek. Er zijn zelfs plannen om in Antwerpen een boekhandel en een centraal depot op te richten met De Bom aan het hoofd.Ga naar eind44 Zo'n vaart loopt het echter niet. Een bescheiden aanzet tot een Vlaamsche Bibliotheek komt er wel. In 1920 verschijnt onder De Boms leiding de eerste reeks, met onder meer De nieuwe Uilenspiegel van Herman Teirlinck, Vlaanderens economische ontwikkeling van Lodewijk de Raet en De Witte van Ernest Claes. In een tweede reeks wordt werk opgenomen van onder andere de volkskundige Alfons de Cock, de realistische novellist Frans Verschoren en de Antwerpse socialistische politicus Willem | |
[pagina 14]
| |
Eekelers. Alleen De Witte blijkt een voltreffer. Wanneer de Wereldbibliotheek in de jaren 1922-24 moeilijke tijden doormaakt, wordt de Vlaamsche Bibliotheek stopgezet.Ga naar eind45 Gelukkig komt De Bom ondertussen - door bemiddeling van Stijn Streuvels bij de socialistische voorman Camille Huysmans - als journalist aan de bak bij de Volksgazet. Vanaf de zomer van 1922 kent de Antwerpse gemeenteraad hem bovendien een wachtgeld van 3/4 van zijn vroegere salaris toe. Wanneer hij in 1926 in zijn ambt van hoofdbibliothecaris hersteld wordt, zijn De Boms financiële zorgen helemaal van de baan. | |
Prosper van LangendonckEen project dat in 1920 wordt opgestart, maar pas in 1926 in een uitgave bij de Wereldbibliotheek resulteert, is het verzameld werk van Prosper van Langendonck. De fin de siècle dichter Van Langendonck (1862-1920) werd door Van de Woestijne en zijn vrienden als een belangwekkend auteur beschouwd. Ook als medeoprichter van de tijdschriften Van Nu en Straks en Vlaanderen was Van Langendonck een toonaangevende figuur in de literaire wereld van zijn tijd. Na de Eerste Wereldoorlog beschuldigde men hem net als De Bom van activisme en meer nog dan de Antwerpenaar kwam hij in het sukkelstraatje terecht.Ga naar eind46 Als vertaler van de Kamer werd hij vervroegd met pensioen gestuurd. Het is niet duidelijk of zijn pensioen ook effectief werd uitbetaald.Ga naar eind47 Van Langendonck die al jaren labiel was, ging er zowel geestelijk als lichamelijk finaal onderdoor. Op 7 november 1920 overlijdt hij onder erbarmelijke omstandigheden in het Sint-Jans-Gasthuis in Brussel. Rond die tijd rijpt bij zijn vrienden het plan om zijn verzameld werk uit te geven.Ga naar eind48 De Bom polst de Wereldbibliotheek. Onderdirecteur Nico van Suchtelen laat hem weten dat ze nog stapels van Van Langendoncks bundel uit 1918 in voorraad hebben. Er wordt overwogen om de bundel van een nieuwe titelpagina (van de Vlaamsche Bibliotheek) en een inleiding van Karel van de Woestijne te voorzien.Ga naar eind49 Van de Woestijne, die de toorn van zijn vriend Vermeylen heeft opgewekt door een plaats aan de universiteit van Gent voor diens neus weg te kapen,Ga naar eind50 laat De Bom weten dat hij die inleiding enkel wil schrijven als Vermeylen daarmee instemt.Ga naar eind51 Dat doet Vermeylen niet. In 1926 verschijnt een geheel nieuwe Van Langendonckbundel bij de Wereldbibliotheek, met zowel poëzie als kritisch werk. De korte inleiding is van de hand van Vermeylen. Vermoedelijk heeft hij ook de samenstelling van de bundel verzorgd. | |
Nog twee gemiste kansenBegin september 1923 vraagt De Bom aan Van de Woestijne of hij iets liggen heeft voor de Vlaamsche Bibliotheek. Veertien dagen later antwoordt die: ‘Hewel ja, ik heb misschien wel een boek voor Uwe Vlaamsche Bibliotheek. Maar 't zijn helaas verzen. Kunt gij daar iets meê doen?’.Ga naar eind52 Van de Woestijne | |
[pagina 15]
| |
heeft gesnuffeld in oude papieren die zijn zoon Paul uit Brussel heeft meegebracht en daarin de stof gevonden voor een derde bundel epische poëzie, Zon in den Rug. Hij tracht De Bom en Simons te enthousiasmeren met ‘allemaal vijfvoetige jamben, die op u afkomen als een man. Dus: iets om van te houden’.Ga naar eind53 Simons moet er niets voor gevoeld hebben, want opnieuw komt geen uitgave bij Wereldbibliotheek tot stand. Door bemiddeling van zijn zwager Roelants leert Van de Woestijne begin 1924 Jan Greshoff kennen. Die is dan redacteur van ‘De Schatkamer’, een literaire reeks die uitgegeven wordt door Boosten & Stols in Maastricht. Van de Woestijne stuurt hem het handschrift toe en nog hetzelfde jaar verschijnt Zon in den Rug op 1015 exemplaren. Het wordt evenwel geen succes: ‘Zon in den Rug is heel slecht gegaan en ik ben dus huiverig’, laat Stols op 7 september 1926 aan Van de Woestijne weten. Commercieel gezien heeft Simons alweer gelijk gekregen. In 1927 onderneemt Van de Woestijne een allerlaatste poging om bij de Wereldbibliotheek uit te geven. Hij blaast een oud plan van 1913 nieuw leven in en wil nu echt werk maken van een bloemlezing uit zijn kronieken voor de NRC. Hij vraagt De Bom een dubbele gunst. De Antwerpse bibliothecaris moet hem de volledige collectie van het Letterkundig Bijblad van de Nieuwe Rotterdamsche Courant in bruikleen geven zodat Van de Woestijne zijn artikelen kan bundelen én hij moet Simons ertoe overhalen om die bundeling uit te geven. ‘Bid, smeek, doe desnoods een knieval en reciteer een toepasselijk sonnet, maar: vermurw het hart van [...] Simons', schrijft hij aan De Bom.Ga naar eind54 Simons blijft onvermurwbaar. In zijn fonds is geen plaats voor dat boek: hij is al voor twee jaar bezet.Ga naar eind55 Daarmee is de laatste kans op een opvolger van de Ilias-bewerking bij de Wereldbibliotheek definitief verkeken. | |
[pagina 16]
| |
Karel van de Woestijne, zelfportret 1908 [amvc-Letterenhuis]
| |
‘Natuurlijk niet voor de leelijke oogen van dezen besnedene’Waarom is het nooit iets geworden tussen Karel van de Woestijne en de Wereldbibliotheek? De eerste samenwerking met Van de Woestijne was voor Simons natuurlijk een bijzonder nare ervaring. Maar er was ook sprake van een soort onverenigbaarheid van karakters en belangen. De dichter was het gewoon om met uitgevers om te gaan die coulant waren in het geven van voorschotten, uitgevers met zeeën geduld die na het betalen van een honorarium nog maanden, soms zelfs jaren op het beloofde manuscript bleven wachten. | |
[pagina 17]
| |
Simons was uit ander hout gesneden. Al was hij een man met een missie - goede en goedkope lectuur verschaffen aan het volk - hij streefde dat doel nuchter en zakelijk na. Door het feit dat hij met relatief krappe winstmarges werkte, kon hij het zich niet permitteren om geld over de balk te gooien aan auteurs die hun beloften niet nakwamen en zich niet aan een afgesproken timing hielden. Simons hield er ook niet van om werk uit te geven waarvan hij op voorhand wist dat het niet zou aanslaan bij zijn publiek.Ga naar eind56 Zijn standpunt aangaande De Leemen Torens illustreert dat treffend. Het boek moest naar zijn smaak veel korter en snediger worden om de toegankelijkheid te vergroten. De auteurs moesten maar schrappen. Hij had geen zin om met hun gevoeligheden rekening te houden. Wilden zij niet luisteren, dan hoefde het voor hem niet. Van de Woestijne reageerde daar gefrustreerd op. Om zijn eigen problemen te verhullen - de Van de Woestijnes hadden een gat in hun hand - gaf hij af op de krenterigheid van de uitgever. Wellicht niet uitzonderlijk in de antisemitische tijdgeest waarin hij leefde, maar voor ons toch erg stuitend, is het feit dat hij de zogenaamde krenterigheid van Simons met diens joodse afkomst verbond.Ga naar eind57 Dat leverde vaak schokkende racistische uitspraken op in de trant van ‘De kwestie is nu wat die Jood van een Leo (of, om hem te vlijen [sic]: de Leo der Joden) me daar wel voor betalen zou. Als ik die dingen doe (al zou ik werkelijk plezier hebben het te doen) dan is het natuurlijk niet voor de leelijke oogen van dezen besnedene...’.Ga naar eind58 Ook Minderaa was getroffen door die uitspraken: ‘Het is nu eenmaal een feit, dat K. zich over Simons, hoezeer hij diens werk en ijver ook waardeerde, dikwijls denigreerend uitliet en dan meestal zijn Jood-zijn daarbij noemde’, schreef hij aan De Bom.Ga naar eind59 Die had hem gevraagd om een relatief onschuldig citaat van Van de Woestijne - ‘Intusschen vertaal ik Homerus voor den Jood Simons [...]’Ga naar eind60 - uit de biografie te schrappen, omdat het Simons' nagedachtenis zou schaden. Minderaa wees er De Bom op dat er veel scherpere uitspraken waren. Hem hadden ze gehinderd, niet omdat ze Simons' nagedachtenis zouden schaden, maar omdat ze een mindere kant van Van de Woestijne lieten zien. Hij had ze liever helemaal weggelaten, maar was anderzijds beducht voor het verwijt van Pieter van Eyck, de promotor van zijn doctoraat, dat hij een soort hagiografie schreef.Ga naar eind61 Wie een zicht wil krijgen op de figuur van Van de Woestijne kan aan dergelijke uitspraken niet voorbij gaan. In een merkwaardige steunbetuiging aan Zola, die met zijn wereldberoemde krantenstuk ‘J'accuse’ zijn nek had uitgestoken in de geruchtmakende Dreyfus-affaire, noemt Van de Woestijne zich zonder enige scrupule een ‘geloovend Christen en in zekere mate Anti-Semiet’.Ga naar eind62 Voor een goede verstandhouding met Simons was een dergelijke houding alvast niet bevorderlijk. De Ilias-bewerking is hun eerste en laatste gezamenlijke project geweest. |
|