ZL. Jaargang 3
(2003-2004)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
Maurice Roelants als boekhandelaar en uitgever
| |
[pagina 55]
| |
[pagina 56]
| |
tot het creëren van een literaire reeks wagen. Daarvoor verwierf hij de promotionele en infrastructurele steun van Korneel Goossens, de gerenommeerde uitgever van Het Kompas in Mechelen. Maar het verhaal van het project dat Roelants tijdens de Eerste Wereldoorlog opzette, werd vrijwel door hem alleen geschreven en vormt een staaltje van zijn durf en ondernemingsdrift. | |
De BeiaardserieMaurice Roelants was een echte pionier van de Vlaamse boekhandel in Brussel. In de jaren 1915-1916 was dat landschap nog vrij sober ingekleurd: er was de boekhandel Lebègue die de rechten had op het werk van Conscience maar weinig andere literatuur aanbood, en in de Zuidstraat was Van der Linden gevestigd, met vooral schoolboeken in het uitstalraam.Ga naar eind3 De Standaard en de boekhandel van Leo Krijn waren nog maar pas opgestart. Roelants puurde zijn enthousiasme uit negatieve ervaringen die hem in de normaalschool betere herinneringen aan zijn vrienden dan aan de vigerende pedagogische principes hadden gelaten: ‘De meesten van die pedagogen, die de regel huldigden, dat de school moet opvoeden voor het leven, hebben nooit iets anders gedaan dan belang hechten aan hun overigens armzalige programma-tjes. Buiten de uren grammatica, optellen en aftrekken, geen seconde voor de dingen die een adolescentie zo rijk en zo broeiend, zo enthousiast en zo angstig maken’.Ga naar eind4 Hier was een man van de daad aan het woord, die ten aanzien van een groeiende groep lezende Vlamingen nog een en ander had recht te zetten en die voor zichzelf een uitdaging wist weggelegd. Roelants' uitgeversactiviteit ontkiemde effectief tijdens zijn opleiding in de Gentse Rijksnormaalschool in de Ledeganckstraat. Daar stichtten in 1912 enkele onderwijzers in spe het handgeschreven tijdschrift Moderne Kunst. Aan het studentenperiodiek werkten, naast Roelants, ook Raymond Herreman, Achilles Mussche en Gaston Crommen mee.Ga naar eind5 Op 4 oktober 1915 werden Roelants en Herreman door het Gentse stadsbestuur aangesteld als onderwijzers in de stedelijke lagere school aan de Van Monckhovenstraat, maar al na enkele weken koos Roelants om onduidelijke redenen voor Brussel.Ga naar eind6 Hij vond er een verblijfplaats aan de Steenweg op Gent 216 in Sint-Jans-Molenbeek.Ga naar eind7 Roelants zou op 30 januari 1919 ambtenaar worden op de vertaaldienst van het ministerie van justitie. Hij zou officieel tot 3 maart 1923 in dienst blijven,Ga naar eind8 maar was toen al actief als Brussels correspondent van De Telegraaf. Wat de precieze oorzaak van Roelants' vertrek uit Gent was, valt moeilijk te zeggen. In elk geval keek hij erg op naar de oud-Van Nu en Straksers, Teirlinck en Van de Woestijne in de eerste plaats. Die woonden in het Brusselse. Mogelijk ging het ook om sportieve redenen: Roelants was een talentrijk voetballer en vond in het Brusselse alvast meer speelmogelijkheden. Hij sloot zich meteen aan bij Excelsior, een in Vorst gevestigde voetbalclub die een tijdlang in de hoogste afdeling uitkwam. Roelants zou tot zijn zesentwin- | |
[pagina 57]
| |
Jef Mennekens, jaren 20' (amvc-Letterenhuis)
tigste actief blijven als voetballer.Ga naar eind9 Dat Maurice Roelants als onderwijzer precies in Sint-Jans-Molenbeek terechtkwam, wekte toentertijd geen verwondering. Wellicht lag de dichter Jef Mennekens (1877-1943) aan de basis daarvan. Hij was als gemeentelijk ambtenaar in Sint-Jans-Molenbeek verantwoordelijk voor het departement onderwijs, en was druk in de weer met de vernederlandsing van dat onderwijs en het rekruteren van geschikte en literair geïnteresseerde lesgevers. Mennekens, goed bevriend met Teirlinck en Toussaint van Boelaere, was al sedert 1893 lid van het Brussels letterkundig genootschap ‘De Distel’. Hij had gedichten gepubliceerd in onder meer Van Nu en Straks en Vlaanderen. In 1921 zou Mennekens directeur worden van de dienst onderwijs en schone kunsten in Molenbeek, twee jaar nadien gemeente-secretaris.Ga naar eind10
De periode tussen Roelants' vertrek uit Gent en zijn aantreden als ambtenaar, is jammer genoeg maar matig gedocumenteerd. Maurice Roelants, vanaf eind 1915 onderwijzer in Sint-Jans-Molenbeek, voelde blijkbaar aan dat hij niet de juiste beroepskeuze had gemaakt. Bovendien liet de gezondheidstoestand van de jonge onderwijzer door de oorlogsomstandigheden nogal te wensen over. Roelants kreeg te kampen met bloedspuwing (haemaptoë), wat op tuberculose kon wijzen. Hij bracht een herstelverlof door in Groot-Bijgaarden.Ga naar eind11 De gedichten uit De kom der loutering ontstonden in die onzekere periode 1916-1917.Ga naar eind12 Verscheidene ervan refereren duidelijk aan Roelants' ziekte: wellicht werden | |
[pagina 58]
| |
sommige tijdens de Bijgaardse herstelperiode geschreven. De bundel is overigens doordrenkt van een lijden aan het leven, dat weinig met decadentisme of romantiek te maken heeft. In het tweede gedicht luidt het: Zal niemand meer dees teedre wijzen weten
als in mijn mond mijn moede stem verstomt,
en ik, eens door mijn vrienden al vergeten,
den tragen dood omhels, die weiflend komt?
Het twaalfde gedicht toont een tafereel bij het ziekbed van de dichter. Een vrouw - de gestorven moeder, de zuster of de geliefde? - montert de zieke dichter op door hem te zeggen dat hij alweer kleur op de wangen krijgt. Toch overmant hem de ziekte en de vermoeidheid: Nu lig ik, de oogen diep gedoofd,
in laatste, tranenlooze smart,
haar wreede woorden in het hoofd,
een wreeden dood in 't hart.
Dat de jonge schrijver worstelt met de angst en onzekerheid, blijkt uit het vijftiende gedicht, een sonnet met de sprekende openingsverzen: Ik denk zoo vaak aan Perk en Rodenbach,
twee jonge dichters en twee jonge dooden,
die met de pijn van een gewilden lach
mij tot hun droeve eeuwigheid nooden.
Dokter Jan Geerts uit Molenbeek, ‘een arts die evenzeer thuis was in de Vlaamse letteren als in de medicijnen’, adviseerde Maurice Roelants het onderwijs vaarwel te zeggen en naar ander en lichter werk uit te kijken. In 1917 stichtte Roelants in Brussel De Nieuwe Boekhandel en nadien, ermee verbonden, een uitgeverij. Hij vond een mansardekamer in de Ribaucourtstraat in Molenbeek waar hij zijn zaak vestigde, daarbij gesteund door zijn arts die hem een paar duizend franken had geleend. Het was een soort postorderbedrijf avant la lettre, hoewel de jonge ondernemer uithangbord noch winkelruimte ter beschikking had. Roelants nam na enige tijd zelfs een loopjongen in dienst die bij Brusselse boekenliefhebbers pakketjes ter inzage afleverde.Ga naar eind13 Voor het eerst toonde zich de gedreven cultuuranimator. Roelants verzamelde steeds meer adressen van koopkrachtige burgers uit het Brusselse wier leeshonger slechts matig werd gestild. Hij klopte aan bij Gerard Nahon (1867-1942), vader van Alice en bestuurder van De Nederlandsche Boekhandel in Antwerpen. Roelants zou voortaan als tussen- | |
[pagina 59]
| |
Maurice Roelants met Edgard Tytgat, jaren '30 (amvc-Letterenhuis)
persoon fungeren voor het Brusselse klantenbestand. Hij zond pakketten met boeken naar zijn afnemers, en na verloop van tijd was het succes een feit, tot grote verbazing en lichte ergernis van Nahon zelf. Op een bepaald ogenblik bestelde Roelants bij Nahon maar liefst vijftig exemplaren van de pas bij Van Stockum en De Nederlandsche Boekhandel verschenen roman Johan Doxa (1917) van Herman Teirlinck, en nadien evenveel stuks van Karel van de Woestijnes prozagedicht Goddelijke Verbeeldingen (1918). Kort daarop plaatste de schrijver-boekhandelaar alweer een aantal nieuwe bestellingen. ‘De eerste zuiver litteraire boekhandel in de hoofdstad, hoe bescheiden ook zijn middelen, was gelanceerd en de leefbaarheid er van bewezen’, zo noteerde Raymond Herreman.Ga naar eind14 Uit Roelants' boekhandel groeide een uitgeverij. Zijn eigen De driedubbele verrassing was de eerste uitgave van De Nieuwe Boekhandel. Het boekje bevatte de korte verhalen ‘De late missie’, ‘De lach’ en ‘De stille verbranding’. Roelants zelf bediende de drukpers. Het colofon meldt: ‘Albert Daenens sneed de platen en de bandversiering in perelaarhout terwijl de schrijver leerde om | |
[pagina 60]
| |
dit te zetten de edele drukkunst’. Het werkje verscheen medio december 1917. Er werden vijftig luxe-exemplaren van gedrukt. De auteur zond zijn publicatie meteen aan Karel van de Woestijne, voorzien van een vererende opdracht: ‘Den Heer Karel van de Woestijne, mijn grooten Meester en geliefden Dichter, bid ik deze “verrassing” van een duisteren mede-Gentenaar te beschouwen als een blijk van onbegrensde bewondering’.Ga naar eind15 Een andere, afzonderlijke uitgave, wellicht de laatste van De Nieuwe Boekhandel, was in augustus 1918 Roelants' dichtbundel De kom der loutering, gedrukt bij Plantijn in Gent, ontworpen door en met houtsneden van Jozef Cantré.Ga naar eind16 Roelants bracht in die bundel het verdichte verhaal van zijn ziekte en genezing. De tekst achterin loog er niet om: ‘De kom der loutering, ofschoon kleine fontein waarrond de magere minnaars dwaalde [sic] en ondiepe bekken waarin de ebbe-en-vloed van de koorts bewoog, draag ik, genezen, in groote vereering op aan Karel van de Woestijne en Herman Teirlinck, mijn geliefde meesters’. Maar Maurice Roelants wilde vooral zelf zijn zeg doen als uitgever en zo een persoonlijke correctie aanbrengen op het pedagogische keurslijf dat hem tot dan hoe dan ook parten had gespeeld. In de Beiaardserie van De Nieuwe Boekhandel werd vanaf 1917 een aantal min of meer voorspelbare maar ook enkele onverwachte titels ondergebracht die in 1918 het licht zouden zien. Roelants nam de dichtbundel Van het Beginsel des Levens van zijn vriend Karel Leroux nog in 1917 op in zijn fonds. De samenstelling van de Beiaardserie zelf lag al eind 1917 vast, en blijkbaar was het initiatief niet onopgemerkt gebleven. Toen de essayist en toneelcriticus Lode Monteyne (1886-1959) informeerde of er nog plaats was om een bundel stukjes van zijn hand in onder te brengen, reageerde Roelants met de flair een jonge en ambitieuze uitgever waardig: ‘Het jaarprogramma van de B[eiaard]-serie is reeds voor een jaar gevuld, maar zoo U echter uw stukjes sturen wilt, zullen we er kennis van nemen en U berichten in hoe ver we op uw voorstel voor onmiddellijke uitgaaf of opname in de B-serie kunnen ingaan’.Ga naar eind17 Ten aanzien van een Antwerpse onderwijzer die, nota bene, zijn studies aan de Gentse normaalschool had gedaan, kon Roelants zich geen misstap veroorloven. Ook Lode Baekelmans, niet bepaald een beginnend prozaïst, werd door de jonge uitgever ‘op de wachtlijst’ geplaatst. Zo wilde Baekelmans al in september 1917 zijn boekje Vakantiekrabbels door Roelants laten uitgeven. Eerst was daarbij afgesproken dat de auteur twee exemplaren van het werkje zou ontvangen, Roelants maakte daar één exemplaar van, tot ergernis van Baekelmans.Ga naar eind18 Begin juli 1919 trok een geïrriteerde Baekelmans het manuscript terug: ‘Om dringende redenen wou ik nu maar den knoop doorhakken. Ik beschik van heden af naar goeddunken over Vakantiekrabbels. Komt er later nog iets van uw uitgave, dan zullen we verder zien wat ik u kan bezorgen’.Ga naar eind19 Blijkbaar had de uitgeverij haar activiteiten stopgezet. Roelants was op dat ogenblik alweer verhuisd, en woonde toen in de Warmoesstraat in Sint-Joost-ten-Node. | |
[pagina 61]
| |
‘Het was een schoon begin geweest’, wist Raymond Herreman. ‘Teirlinck had het vignet getekend voor de Beiaardserie en het omslag was gekozen onder het mooiste gestreept behangselpapier van de firma Vanderborght Gebroeders.’Ga naar eind20 Maurice Roelants had in Karel van de Woestijnes toenmalige verblijfplaats Pamel, in het Pajottenland, intussen kennisgemaakt met Madeleine van Hende, de zuster van de echtgenote van Van de Woestijne. Roelants had daar herhaaldelijk zijn literaire pennenvruchten aan zijn latere zwager laten lezen en beoordelen.Ga naar eind21 In eerste instantie profiteerden vooral F.V. Toussaint van Boelaere en Felix Timmermans van de fraaie uitgaven. Die eerste was alomtegenwoordig in het literaire veld en betoonde zich erg bij de pinken als het er op aankwam een publicatie te plaatsen in nieuwe uitgavenprojecten. Petrusken's einde: een spel van luttel gebeuren van F.V. Toussaint van Boelaere - het eerste boek in de reeks - en Felix Timmermans' De zeer schone uren van juffrouw Symforosa, begijntjen waren niet echt verrassingen in De Beiaardserie van De Nieuwe Boekhandel. Met de uitgave van Toussaints werkje, eind 1917, voorzien van een uitleidende ‘studie’ van Maurits Sabbe, was de bibliofiele opzet van de reeks meteen duidelijk. In het colofon viel te lezen: ‘Van dit boeksken, het eerste der Beiaard-serie, werden 20 exemplaren op Chineesch papier en 20 exemplaren op Keizerlijk Japansch papier gedrukt’. Er verscheen een tweede, herziene, en nog een derde druk van Petrusken's einde.Ga naar eind22 De tekst was vooraf in drie afleveringen verschenen in Algemeen Handelsblad.Ga naar eind23 Toussaint was nadrukkelijk aanwezig in de reeks, want van Timmermans’ boekje bezorgde hij zelf de uitleiding.Ga naar eind24 Het essay van de met Lode Baekelmans en Emmanuel de Bom bevriende Isidoor van Beugem (pseudoniem van Isidoor Verdoodt, 1889-1943) over Richard de Cneudt was wel een verrassing in het fonds. Van Beugem had in 1915 gedebuteerd met de dichtbundel Witte weeën, verschenen bij Herckenrath in Gent. Ook In gouden zonnelicht, een dichtbundel van de onbekend gebleven Lucien de Coster die in 1911 Sterk leven had laten verschijnen in de Duimpjesuitgaven van Victor Delille, mag als onverwachte titel in de fondslijst worden gezien. In augustus 1918 werden nog twee titels aangekondigd: Het hof van Cleef van Herman Teirlinck en De dag der schoonheid van Karel van de Woestijne zijn echter nooit verschenen. Opmerkelijk is zoals gezegd de aanwezigheid in de Beiaardserie van een monografie over de dichter Richard de Cneudt (1877-1959), in die tijd een verre van onbesproken figuur. De Cneudt was tijdens de Eerste Wereldoorlog min of meer stilgevallen als dichter en bovendien werd zijn dichterschap door Teirlinck en anderen slechts matig geapprecieerd. De Cneudt was onderwijzer in Gent toen hij zijn job in 1916 opzegde om in opdracht van het door de Duitse bezetter gecontroleerde Ministerie van Onderwijs de vernederlandsing van het lager onderwijs te stimuleren. Nadien was De Cneudt lid geworden | |
[pagina 62]
| |
van de Raad van Vlaanderen, de door activisten geïnstalleerde Vlaamse ‘regering’. Hij zou voor dat alles na de oorlog ter dood veroordeeld worden maar kon tijdig naar Nederland vluchten.Ga naar eind25 Roelants kende De Cneudt nog van de tijd dat hij lid was van diens in 1906 opgerichte gemengde jeugdtoneelgezelschap ‘Onder Ons’. Roelants bleef tot zijn vijftiende rollen vertolken in de stukken die Richard de Cneudt ten behoeve van dat gezelschap had geschreven. In de beginfase van de voorbereiding van elk stuk werd zelfs bij De Cneudt thuis in de Stropstraat gerepeteerd.Ga naar eind26
Die voortreffelijke ontwerpen van de Beiaardserie waren geen overbodige luxe, zeker als men de titels bekijkt die de jonge, eenentwintigjarige uitgever in zijn fonds wist onder te brengen. Bovendien kon Roelants voor de reeks terugvallen op de medewerking van C.A.J. van Dishoeck, de Bussumse uitgever van Karel van de Woestijne. Voor wat morele steun kon Roelants zeker bij Van de Woestijne terecht, die van begin oktober 1917 tot eind november 1919 in de Prudent Bolslaan in Laken woonde, het latere adres van 't Fonteintje. Dat Van de Woestijne medio december 1917 vanwege Van Dishoeck ‘De boodschap voor de Beiaard-serie’ aan Roelants had overgebracht,Ga naar eind27 zou kunnen wijzen op de rol als verbindingsman die de auteur van Janus met het Dubbele Voor-Hoofd in Roelants' initiatief had gespeeld. Er waren in de serie ook werken van Teirlinck en Van de Woestijne voorzien, en Roelants wilde ook toen al een dichtbundel van Richard Minne uitgeven. Maar de luxueuze uitgaven bleken financieel wat te hoog gegrepen, zodat Minnes In den zoeten inval een soberder publicatie moest worden. De bundel was gepland voor de zomer van 1918, maar kwam er toen niet. De redenen lagen naar alle waarschijnlijkheid in de heersende papierschaarste en de omstandigheden rond het einde van de oorlog.Ga naar eind28 Al even opvallend als de uitgave van de monografie over Richard de Cneudt, was het feit dat De Nieuwe Boekhandel in maart 1918 verspreidingscentrum voor Brussel en Vlaanderen (het Gentse uitgezonderd) van het tijdschrift Regenboog werd. Dat periodiek was ontstaan aan de door de Duitse bezetter vernederlandste Gentse universiteit. Het verzamelde enkele toen klassiek georiënteerde jonge schrijvers, onder wie Achilles Mussche, Clovis Baert, Herman van Overbeke, Richard Minne, Raymond Herreman en Maurice Roelants. Blijkbaar was de connectie van de Rijksnormaalschool nog actief. Het tijdschrift zou slechts twee keer verschijnen.Ga naar eind29 | |
De FeniksserieAnderhalf decennium later breidde Roelants een soort verlengstuk aan zijn Beiaardserie. Hij pakte de zaken toen wel omzichtiger aan. Roelants gaf de literaire serie-uitgaven een duw in de rug met de reeks ‘De Feniks’, die in 1933 zou worden uitgegeven door Het Kompas, de uitgeverij die onder leiding stond van auteur en kunsthistoricus Korneel Goossens (1900-1971). Roelants | |
[pagina 63]
| |
Korneel Goossens met vrouw en zoontje (amvc-Letterenhuis)
had samen met Marnix Gijsen en Julien Kuypers de redactionele leiding van de Feniksserie in handen.Ga naar eind30 Goossens zag in de reeks een middel om, met de uitgave van Nederlandstalig en vertaald literair werk, de emancipatie van het Vlaamse volk te bevorderen.Ga naar eind31 Goossens was ook zelf literair actief, en de vijf jaar oudere Roelants was daarbij zijn voornaamste mentor. Goossens schreef humoristische en folkloristische verhalen à la Timmermans en Claes, maar zou zich onder invloed van Roelants aan de psychologische roman wagen. Eerder had die hem aangesproken in zijn stukje ‘Waarom?’ dat deel uitmaakte | |
[pagina 64]
| |
van de door Goossens samengestelde en uitgegeven brochure Rondom Roelants, Walschap, Zielens, korte bijdragen tot beter kennis dezer schrijvers. Roelants beantwoordde daarin de vraag waarom hij zijn roman Komen en gaan (1927) precies op die specifieke manier had geschreven.Ga naar eind32 Korneel Goossens zal als prozaïst de psychologische roman à la Roelants eerst vanaf 1941 praktiseren. In dat jaar verschijnt bij De Nederlandsche Boekhandel Het verzonnen geluk, twee jaar later bij Steenlandt in Kortrijk De glimlach van het grafbeeld. Het zijn werken die nooit veel literaire weerklank vonden, om uiteenlopende redenen. De entree van de psychologische roman in Vlaanderen bleef voor rekening van Roelants. Goossens' overstap van heimatliteratuur naar analytisch literair proza kwam niet al te geloofwaardig over, en bovendien werd de auteur in eerste instantie geprezen om zijn uitgevers- en kunsthistorische prestaties, met monografieën over Dirk Baksteen en David Vinckboons.
Uitgeverij Het Kompas was tot 1936 gevestigd in Mechelen, nadien in Antwerpen. Al in 1929 was in de serie ‘Het zilveren bronneke’ Roelants' verhaal Twee helden verschenen. Nadien zou in dezelfde reeks ook de novelle De barmhartige Samaritaan van Karel Leroux ondergebracht worden. Het Kompas vertegenwoordigde in België het Nederlandse literair tijdschrift De Vrije Bladen van Constant van Wessem, van wie eerder de vertaling van het commedia | |
[pagina 65]
| |
dell'arte-stuk Harlekijn bij Het Kompas werd gepubliceerd. In 1935 zou ook Van Wessems bundel Twee verhalen in de reeks opgenomen worden. Met de Feniksreeks zouden de beste boeken tegen betaalbare prijzen worden aangeboden. Tussen 1931 en 1936 werden maar liefst vierentwintig titels uitgegeven, verdeeld over vier reeksen. Daaronder bevonden zich herdrukken van werk van Vermeylen, Van de Woestijne, Teirlinck, Buysse, Streuvels, Baekelmans, Couperus en Van Schendel, naast een aantal vertalingen.Ga naar eind33 Het idee kwam zoals gezegd van Roelants, en in de keuze van de titels werd de toon vooral door hem bepaald. Roelants ontbond nu al zijn literaire duivels. Hij stelde eigenhandig de eerste jaarverzameling samen en wist bij een aantal uitgevers van bepaalde werken de rechten op een herdruk los te weken. Zo kwamen in het memorabele jaar 1933 in de serie een aantal werken van schrijvers met aanzien terecht: De wandelende Jood van August Vermeylen, Proza van Karel van de Woestijne, Mijnheer J.B. Serjanszoon, orator didacticus van Herman Teirlinck, Kleine Rudolf van Aart van der Leeuw, Het volle Leven van Cyriel Buysse en de vertaling Hoe het groeide van Knut Hamsun.Ga naar eind34 Nog andere grote buitenlandse auteurs kregen onderdak in de reeks, waarbij Roelants balanceerde op de vlakken van literatuur met grote allure en een meer avontuurlijk leesboek, gericht op een ruim publiek. Het ging over werk van Sigrid Unset, Nikolai Gogol, Johannes Linnankoski en Thornton Niven Wilder, tot een gediversifieerd aanbod van Nederlandstalig literair proza met herdrukken van gevestigde schrijvers als Louis Couperus (Eline Vere, 1934), Filip de Pillecyn (Blauwbaard, 1936) en Stijn Streuvels (Proza, 1933). Dat Goossens niet enkel mikte op zijn Feniksserie maar ook eerste drukken van letterkundig werk van jongere en minder bekende schrijvers publiceerde, bewijst de uitgave van een bloemlezing als Groningsche dichters (1934) en dichtbundels van H.W.J.M. Keuls, Halbo C. Kool of Simon Vestdijk, naast de aanwezigheid in het fonds van prozaïsten als Staf Weyts, Beb Vuyck, Johan van der Woude, Marcel Matthijs, Clara Eggink, Karin Leyden of Ben Stroman, waarbij sommige werken als nummer van De Vrije Bladen verschenen. | |
Tot slotMaurice Roelants was een initiatiefnemer. Zijn actieterrein bestreek niet alleen organisatorische projecten. Hij werd tijdens de Eerste Wereldoorlog door ziekte gedwongen het onderwijs vaarwel te zeggen en in te ruilen voor een tijdelijk en kortstondig bestaan als boekhandelaar en uitgever. In eerste instantie bedoelde hij zijn activiteit als correctie op een te eng pedagogisch keurslijf. Roelants bracht eigen werk en dat van enkele vrienden onder in zijn fonds. De Beiaardserie bleef een kort leven beschoren. Nadien kwam Maurice Roelants tijdelijk in de ambtenarij terecht en zou hij, als cultureel journalist, met enthousiasme en ijver zijn werkzaamheden voortzetten en zijn persoonlijke missie in de praktijk brengen. |
|