ZL. Jaargang 3
(2003-2004)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Eén klein boekje is niets’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bestelkaart voor Het roosvenster van Jan Engelman, januari 1927 (Letterkundig Museum)
zijn.Ga naar eind8 Stols zelf zou, in zijn vermomming als Charles-Léon van Halsbeke, in het overzicht L'art typographique dans les Pays-Bas depuis 1892 (1929) Van Krimpens bemoeienis met de uitgaven van Hijman buiten Palladium niet de moeite van een gedetailleerde vermelding waard vinden, maar volstaan met een heel globale aanduiding. Zelfs Van Krimpens zoon - zelf een eminent boekverzorger en boekhistoricus - was zich in een beschouwing over Hijman en zijn fonds kennelijk niet bewust van zijn vaders bemoeienis met de reeks.Ga naar eind9 Ook Hijman noemde nergens de rol van Van Krimpen, wel bij diverse gelegenheden die van Marsman. In het eerste nummer van zijn huisblad De Librye liet Hijman in het najaar van 1927 optekenen: ‘Het is niet alleen het welbegrepen belang van den uitgever, het is zijn plicht tegenover de litteratuur, welke hij dient en door wie hij leeft, om aan jonge talenten hun intrede in de openbaarheid te vergemakkelijken. In overleg met den dichter en criticus H. Marsman publiceeren wij daarom een reeks kleine boekjes, met het doel om aan het letterlievend publiek een indruk en eenige proeven te geven van het beste werk der nieuwste schrijvers. [...] Als eerste bundeltje verscheen “Acheron” door Anthonie Donker [...]. In dezelfde reeks verschijnt nog dit jaar een bundel van Jan Engelman [...]. Daarna komen volgend jaar waarschijnlijk bundeltjes van A. den Doolaard, G. van Klinkenberg e.a.’.Ga naar eind10 A. den Doolaard (pseudoniem van C.J.G. Spoelstra, 1901-1994) zou in 1926 debuteren met de bundel De verliefde betonwerker bij A.A.M. Stols' Trajectum ad Mosam-pers; de debuutbundel De cactus van G.A. van Klinkenberg (geb. 1900) zou pas in 1932 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.l.n.r. J. Greshoff, H. Marsman en Kees Greshoff. Arnhem mei 1925 (Letterkundig Musem; foto: A. Greshoff-Brunt)
buiten het serieverband van de ‘reeks der Jongste Dichters’ bij Hijman verschijnen.
Jan van Krimpen was in 1917 in eigen beheer een reeks bibliofiele boeken gestart. Dat waren zo'n beetje de eerste boekpublicaties die hij vormgaf. Voor die tijd was hij voornamelijk werkzaam geweest als handboekbinder, kalligraaf en ontwerper van - vaak getekende - boekbanden en signetten.Ga naar eind11 Die dan nog naamloze reeks zou in 1920 uitmonden in Palladium. De keuze van de vijf in de aanloopfase door hem verzorgde uitgaven had Van Krimpen min of meer zelf gedaan, maar voor de eenentwintig delen die Palladium van 1920 tot en met 1927 zou gaan omvatten, liet hij zich bijstaan door een redactie, bestaande uit de dichters Jan Greshoff (1888-1971) en Jan van Nijlen (1884-1965).Ga naar eind12 Na de eerste drie jaar met uitgaven in eigen beheer van Van Krimpen, zou, wat vanaf dan de Palladium-reeks genoemd wordt, worden geëxploiteerd door de Arnhemse boekhandel annex uitgeverij Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande. Die firma was in 1919 ontstaan door een fusie tussen de Arnhemse boekhandels Stenfert Kroese & Van der Zande en S. Hijman Jz. Het ligt voor de hand dat bij de keuze van Van Krimpen voor Hijman een doorslaggevende stem voor Greshoff was weggelegd, want na in januari 1920 benoemd te zijn tot hoofdredacteur van de Nieuwe Arnhemsche Courant, had hij vriendschap met S. Hijman Jz. (1871-1944) gesloten en had hij hem aangespoord zich op het uitgeefpad te begeven. In Arnhem fungeerde Greshoff als spil van een groep schrijvers en journalisten, die bijeenkwam in het café Bock-Halle in de Menthenstraat. Ook Greshoffs vrienden die in Arnhem kwamen logeren zoals J.C. Bloem, Anthonie Donker, H. Marsman, Jan van Nijlen, A. Roland Holst, J. Slauerhoffen niet te vergeten Van Krimpen, namen aan die bijeenkomsten deel, bezochten in Greshoffs kielzog boekhandel Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande in de Koningstraat 64 en kwamen zo in contact met Hijman.Ga naar eind13 Veel Palladium-uitgaven zouden voortkomen uit de vriendenkring van Greshoff en Van Krimpen.Ga naar eind14 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Midden 1925 kwam Van Krimpen in vaste dienst bij drukkerij Joh. Enschedé en Zonen te Haarlem. Voor die drukkerij had hij in de jaren 1923-1924 de letter Lutetia ontworpen, die voor het eerst wordt toegepast in de door Enschedé gedrukte catalogus van de Nederlandse inzending voor de Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes van 1925 in Parijs. Waarschijnlijk was zijn dienstverband met Enschedé een voorname reden voor Van Krimpen met Palladium te stoppen. Vanaf 1926 verdrong Enschedé bovendien de dan al zieltogende Palladium-reeks met een aantal bibliofiele dichtbundels en in 1930 zou Van Krimpen voor Enschedé een uniform vormgegeven reeks bundels starten, grotendeels gevuld met teksten van schrijvers die ook in de Palladium-reeks figureren.Ga naar eind15 Enschedé drukte in die periode de nog verschijnende Palladium-delen, zei ook niet-gerealiseerde Palladium-plannen wel voor zijn rekening te durven nemen, en was zelfs van plan de uitgave van de Palladium-reeks als geheel over te nemen. Desalniettemin zou Clair-obscur van J. Slauerhoff in 1927 de laatste uitgave van Palladium zijn. Nog drie jaar nadat Clair-obscur was verschenen, zou Van Krimpen beweren dat dit slechts een tijdelijk einde was.Ga naar eind16 Ook Hijman ging er nog enige tijd van uit dat Palladium zou worden voortgezet. In een waarschijnlijk eind 1926 verspreide prospectus spiegelde de uitgever potentiële intekenaren nog voor dat zij desgewenst nog in Palladium te verschijnen delen op naam konden laten drukken;Ga naar eind17 dat duidt niet op het besef dat de reeks was afgesloten. Na het staken van Palladium ging Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande voort met het uitgeven van dergelijke bundels. Naast de ‘reeks der Jongste Dichters’ van Van Krimpen en Marsman gaf Hijman van 1928-1932 nog een uniform vormgegeven reeks dichtbundels uit.Ga naar eind18 Van Krimpen heeft voor deze naamloze reeks de banden getekend,Ga naar eind19 en het is niet onmogelijk dat hij ook voor de vormgeving verantwoordelijkheid heeft gedragen. Tot begin jaren dertig zou Hijman nog tot de grootste poëzie-uitgevers behoren, in de periode daarna verloor de firma echter langzamerhand haar positie en werd zij onder meer door Enschedé overvleugeld.Ga naar eind20 Rijk werd Hijman niet van zijn onvermoeibare pogingen een poëziefonds op te bouwen. Verkoopcijfers van de ‘reeks der Jongste Dichters’ zijn alleen bekend van Engelmans bundel. Op 27 augustus 1928, een jaar na het verschijnen van Het roosvenster [2], schreef Hijman aan Engelman 80 exemplaren van de oplage van 200 exemplaren verkocht te hebben, en maar liefst 40 ter recensie te hebben verstuurd.
Hoe het contact tussen Van Krimpen en Marsman over de ‘reeks der Jongste Dichters’ tot stand is gekomen, is niet bekend;Ga naar eind21 evenmin wie het initiatief voor deze reeks heeft genomen. Marsman had in 1925 met Roel Houwink de leiding gehad van het in 1924 gestarte tijdschrift De Vrije Bladen. Met zijn in februari van dat jaar in het tijdschrift gepubliceerde programmatische essay ‘De sprong in het duister’ had | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij een oproep gedaan aan de jongere dichters de omstreeks 1917 ingezette poëtische vernieuwing niet te laten verzanden. Marsman was er naar eigen inzicht echter niet in geslaagd de vernieuwing voet aan de grond te laten krijgen en had eind 1925 de redactie van De Vrije Bladen teleurgesteld achter zich gelaten.Ga naar eind22 Zijn bundel Penthesileia was in 1925 bij Palladium verschenen; bovendien was hij sinds midden 1925 betrokken bij de samenstelling van de bundel Clair obscur van J. Slauerhoff voor dezelfde reeks.Ga naar eind23 Ook uit Marsmans betrokkenheid met de ‘reeks der Jongste Dichters’ van Hijman kan worden afgeleid dat zijn ambitie misschien was bijgesteld, maar dat hij die zeker niet had opgegeven. Een van de redenen van Marsmans teleurstelling was dat zijn in De Vrije Bladen tentoongestelde enthousiasme vooral epigonen had opgeleverd. G.A. van Klinkenberg, van wie Hijman in het najaar van 1926 een bundel in de ‘reeks der Jongste Dichters’ had aangekondigd, herinnerde zich: ‘De roep van Marsman had wel weerklank gevonden, maar die was in hoge mate de echo van zijn eigen stem. Vooral in mijn gedichten van die tijd was dat het geval [...]. Alles wat ik schreef leek op hem, sommige gedichten waren volledig marsmanniaans, zowel wat de toon betreft als de versvorm en de woordkeuze. [...] Hij heeft er tegenover mij nooit aanmerking op gemaakt, maar ik hoorde [...] dat het epigonisme hem wel irriteerde.’Ga naar eind24 Dat was wellicht de reden dat het aangekondigde bundeltje van Van Klinkenberg niet in de reeks is verschenen. Anthonie Donker zou later schrijven: ‘Marsman sprak mij in die dagen [= 1926] ook over een andere adept, een jonge dichter, Gerard v. Klinkenberg [...]. Van Klinkenbergs bundeltje De cactus kon ik later van Zwitserland uit bij Hijman in Arnhem doen uitgeven.’Ga naar eind25 In zijn aan het begin van dit artikel geciteerde brief aan Engelman spreekt Marsman nadrukkelijk over zichzelf als ‘adviseur’ van de reeks. Aan andere vrienden als Constant van Wessem, Roel Houwink, G.A. van Klinkenberg, Henrik Scholte of de in de ‘reeks der Jongste Dichters’ opgenomen D.A.M. Binnendijk schrijft Marsman er in de bewaard gebleven brieven met geen woord over. Zijn wat losse verhouding tot de reeks kan worden afgeleid uit het feit dat hij eind april 1927 aan Engelman vraagt om een exemplaar van diens Het roosvenster, dat als tweede deel in de reeks was verschenen; kennelijk had Van Krimpen noch Hijman de moeite genomen hem met een exemplaar te bedenken. Ook zag Marsman er geen been in de bundels van Donker, Engelman en De Vries zonder enige terughoudendheid te recenseren.Ga naar eind26 Toch werd Marsman zowel door Hijman als door de contemporaine kritiek als de redacteur van de ‘reeks der Jongste Dichters’ gezien. Marsmans vriend P.N. van Eyck had het in zijn bespreking van De tooverformule van Halbo C. Kool [4] in juli 1930 in het tijdschrift Leiding over ‘Marsman, aan wie Kool's boekje opgedragen is en die het in zijn serie heeft uitgegeven’ (p. 112). Hijman maakte bij diverse gelegenheden melding van Marsmans rol. Op de vermoedelijk in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.l.n.r. H. Marsman, Jan Engelman en Albert Kuyle, de directeur van uitgeverij De Gemeenschap. Utrecht 1928 (Letterkundig Museum)
december 1926 verspreide bestelkaart voor Jan Engelmans Het roosvenster [2] annonceerde Hijman de reeks als: ‘de reeks der Jongste Dichters onder leiding van H. Marsman [...]. Gedrukt onder leiding van J. van Krimpen’. En in een gezien de daarin vermelde uitgaven waarschijnlijk in 1930 verspreide prospectus worden de vijf delen van de ‘reeks der Jongste Dichters’ als serie vermeld, waarbij Marsman als redacteur van de reeks wordt genoemd.Ga naar eind27
Van Krimpen was bij het begin van de ‘reeks der Jongste Dichters’ ongelukkig met de gang van zaken bij Palladium. De samenstelling van Palladium en de verschijning van de reeks ging met veel pijn en moeite gepaard. Hij was teleurgesteld over Greshoff, maar ook vond hij Hijman te voorzichtig, reden om voor een deel van de geplande uitgaven naar een andere uitgever om te zien. Van Krimpen schreef Van Nijlen op 13 april 1925: ‘Je weet toch dat Palladium tegenwoordig ook bij Enschedé gedrukt wordt. Het zal daardoor in veel opzichten niet weinig winnen. In het bijzonder wat den druk betreft. [...] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een van de Enschedés heeft mij gezegd dat hij wel bereid is om de uitgave van fraai gedrukte boeken in de Fransche taal finantieel mogelijk te maken in het geval dat de firma niet zelf als uitgeefster wil optreden.Ga naar eind28 [...] Het zou mij bijzonder aangenaam zijn om voor een deel van Hijman's bangheid af te wezen!’; en eind januari 1927 kon hij melden: ‘De besprekingen over Palladium zijn nu wel zoover gevorderd dat ongeveer vast staat dat Enschedé de uitgave overneemt & voortzet maar dat - hoewel ik het hem van harte gun toch half en half tot mijn spijt - Hijman de exploitatie behoudt’. Dat is weinig royaal ten opzichte van een firma die hem zeven jaar tevoren toch min of meer het podium had verschaft waarop hij zijn toen nog niet of nauwelijks bekende kunsten had kunnen vertonen. Wat de inhoudelijke kant van Palladium betreft, schreef Van Nijlen in maart 1926 radeloos aan Greshoff: ‘Heb jij eenig idee voor eventueele volgende uitgaven in Palladium? [...] Ken jij nog iets van een hedendaagsch auteur dat geschikt zou zijn?’. En Van Krimpen klaagde op 11 juli 1927 tegen Greshoff: ‘met dat al is het jammer dat Palladium eenigszins, of nogal erg, aan den grond zit. Voor een groot deel door volslagen gebrek aan texten. Maar misschien echter zullen jij & Jan [van Nijlen] daar eenige verbetering in weten te brengen wanneer je stadgenooten zult geworden zijn’. Greshoff, die in april 1923 zijn hoofredacteurschap van de Nieuwe Arnhemsche Courant had opgegeven en sindsdien als ambteloos burger in Arnhem was blijven wonen, vertrok in juni 1927 naar Brussel, waar ook Van Nijlen woonde en waar zich kort na Greshoff ook de uitgever A.A.M. Stols (1900-1973) vestigde. Greshoff had het inmiddels druk gekregen met onder meer zijn bibliofiele tijdschrift De Witte Mier en met zijn andere activiteiten voor Stols.Ga naar eind29 Zijn belangstelling voor Palladium had hij een beetje verloren. Marsman werd kennelijk in de arm genomen om in het gebrek aan kopij te voorzien. De bewaard gebleven correspondentie tussen Marsman en Anthonie Donker geeft geen uitsluitsel over het tijdstip waarop de voorbereidingen voor Donkers Acheron - de eerste in de ‘reeks der Jongste Dichters’ - zijn begonnen. Acheron zou midden 1926 in een oplage van 200 exemplaren verschijnen bij Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande te Arnhem. Er is slechts één briefkaartje van Jan van Krimpen aan Marsman over deze uitgave bewaard gebleven, waaruit blijkt dat de reeks al begin 1926 gestalte begon te krijgen. Op 9 april 1926 schreef Van Krimpen: ‘Aan Donker wordt gewerkt. Maar daar dit No. 1 van een serie is moet dit met overleg & groote zorg gebeuren. Eén klein boekje is niets maar we moeten zorgen dat er op denzelfden voet kan worden voortgegaan’.Ga naar eind30
Donker zelf biedt over het precieze tijdstip van Marsmans bemoeienissen met Acheron niet heel veel meer duidelijkheid. In een tijdens zijn leven ongepubliceerd gebleven herinneringsstuk over Marsman schreef hij: ‘In sept. van dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Brief van H. Marsman aan Jan Engelman over Het roosvenster, mei 1926 (Letterkundig Museum)
jaar [= 1926] aanvaardde ik [...] een leraarsbetrekking a/h Rotterdamsch Lyceum (27 uur), ik schreef in die periode minder verzen en had minder contact met hem, doordat ik vrijwel volledig door het werk in beslag werd genomen. Wel overlegden wij over de uitgave (samenstelling) van het bundeltje Acheron’.Ga naar eind31 Engelman schreef later in verband met het ontstaan van Het roosvenster [2] eveneens over de stimulerende rol van Marsman, met wie hij in mei 1925 had kennis gemaakt en die er bij hem op aandrong zijn ‘visitekaartje’ in de vorm van een bundel af te geven: ‘Ik zou het misschien nog niet eens hebben afgegeven, als Marsman er niet op had aangedrongen de tekst ervoor gereed te leggen. Ik heb nooit iemand gezien die, zo ijverig als hij, dag in dag uit bezig was met schiften, ordenen, omwerken, overwegen wat de moeite waard was om aan de vergetelheid ontrukt te worden. [...] Anderhalf jaar later verscheen, door zijn driftige bemoeienis tegelijk met “Acheron” van Anthonie Donker, bij Hijman, Stenfert Kroese en Van der Zande te Arnhem, in 200 exemplaren het visitekaartje, genaamd “Het Roosvenster”’.Ga naar eind32 Engelman werd om precies te zijn in mei 1926 door Marsman benaderd om hem te bewegen zijn poëzie te bundelen. De omstreeks april 1927 te verschijnen bundel was in oktober van het jaar ervoor in productie genomen, want op 16 oktober 1926 schreef Van Krimpen aan Engelman: ‘Op verzoek van de firma Hijman, Stenfert Kroese & | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
J. van Krimpen aan Jan Engelman Het roosvenster, 10 oktober 1926 (Letterkundig Museum)
Van der Zande zend ik U hierbij de kopij van Het Roosvenster ter inkorting terug. Bij elk der titels van de gedichten heb ik aangeteekend hoeveel pagina's zij beslaan. Het is voldoende wanneer er ééne pagina vervalt’. Twee maanden later stond de inhoud definitief vast, want op 18 december liet Van Krimpen op verzoek van Hijman de definitieve inhoud van Het roosvenster aan Engelman weten. Er is een autograaf van Het roosvenster bewaard gebleven, maar dit is kennelijk niet het kopijhandschrift voor de uitgave in de ‘reeks der Jongste Dichters’.Ga naar eind33
Ook andere auteurs uit de ‘reeks der Jongste Dichters’ hebben later Marsmans bemoeienis met hun bundel met erkentelijkheid gememoreerd. Hendrik de Vries, wiens bundel Silenen in juni 1928 als derde deeltje van de reeks zou verschijnen, schreef bij Marsmans overlijden: ‘Marsman trok zich het werk van anderen aan alsof het zijn eigen was, en onvergetelijk is de wijze waarop wij [...] konden samenwerken. Omstreeks 1927 drong hij er sterk op aan dat ik een dichtbundel zou uitgeven; toen ik antwoordde hiervoor niet het noodige te hebben, verzocht hij alles aan hem op te sturen. Hieruit koos hij een aantal inderdaad samenhoorende gedichten [...], en vervolgens verscheen “Silenen” zoozeer door zijn zorgen, dat mij niets restte dan het nazien der proeven’.Ga naar eind34 De Vries' bundel was overigens geen debuut, want aan Silenen waren de bundels Het gat in Mars en het Milagrat (1917), De nacht (1920), Vlamrood (1922) en Lofzangen (1923) voorafgegaan. De eerste was in eigen beheer verschenen en telt misschien niet ten volle mee, de drie overigen waren echter wel degelijk door reguliere uitgevers als C.M.B. Dixon & Co, Van Munster's Uitgevers-Maatschappij en Uitgevers-maatschappij De Gulden Ster gepubliceerd. De tooverformule [4] van Halbo C. Kool en Het andere land [5] van D.A.M. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnendijk waren wel degelijk debuutbundels. De laatste herinnerde zich in 1958: ‘Tot het schrijven van gedichten spoorde Marsman, met wie ik in 1923 bevriend was geraakt, mij met zoveel vurige drang aan, dat ik, die mijzelf meer een schrijver van gedichten dan een dichter acht, daarvan eer een ruimende dan een prikkelende invloed heb ondergaan. Voor de door hem geredigeerde reeks kleine bundels poëzie, die Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande in Arnhem uitgaf, koos hij in overleg met mij een aantal gedichten, die ik tussen 1925 en 1929 had geschreven (“Het andere Land”, 1930), - mijn debuut’.Ga naar eind35 Kool die net als Hendrik de Vries bij Marsmans dood in 1940 zijn herinneringen opschreef, noteerde: ‘Er ligt een map vol brieven - meest briefjes - voor me. Soms is het enkel een briefkaart, alleen aan de adreszijde beschreven, of met slechts luttele regels aan de ommekant. Zelden beslaat de brief meer dan één velletje. Maar, kort of héél kort, nergens in deze correspondentie ontbreekt de bemoedigende klap-op-de-schouder, welke wij toen ervoeren als een ridderslag. [...] Dan een brief, acht regels met inkt geschreven, en vervolgens, evenals de rest in potlood, tussen haakjes de woorden: “een maand later”. Zolang had de brief op zijn schrijftafel liggen wachten, tot het onderwerp - de redactie van de “Acheron”-serie bij Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande, boekverkopers te Arnhem - weer aan de orde kwam’.Ga naar eind36
Voorzijde omslag en binnenwerk van Het andere land (1930) van D.A.M. Binnendiji
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Niet elk plan kwam tot een uitvoering. ‘Geen wonder dat Marsman mij praktisch na elk vers dat hij in De Vrije Bladen plaatste, op een briefkaart [...] de vermaning toezond: “Nog te opgewonden. Je verzen moeten in een andere aggregatietoestand komen om werkelijke poëzie te worden in plaats van belofte”’, schreef A. den Doolaard in zijn memoires.Ga naar eind37 Hij koos, het wachten moe, voor zijn al door Hijman aangekondigde bundeltje De verliefde betonwerker uiteindelijk voor Stols. In een later afgenomen interview vertelde hij nog over zijn mislukte opname in de ‘reeks der Jonge Dichters’: ‘Dan was er nog een serietje van Heyman, Stenfert, Kroese en van der Zande [sic], boekverkopers in Arnhem. Zij hadden twee jaar nodig om een bundeltje te produceren. Het was erg moeilijk om gedichten uitgegeven te krijgen. Daarom was ik blij, toen Alexander Stols mijn eerste bundeltje wilde uitgeven’.Ga naar eind38 Voor zijn toenmalige protégé Theun de Vries (geb. 1907) - later voornamelijk prozaïst, maar toen een jong dichter - wilde Marsman ook een plek in de reeks reserveren. In zijn bij de dood van Marsman gepubliceerde herinneringen repte De Vries van Marsmans belofte bij Hijman een bundel onder te brengen in wat De Vries meende de Palladium-reeks te zijn, maar waarschijnlijker de ‘reeks der Jongste Dichters’ was. De Vries debuteerde in 1927 dankzij de bemoeienissen van GreshoffGa naar eind39 met Terugkeer in het fonds van Stols. Op dat moment had hij ook al zijn bundel De vervreemding in voorbereiding, waarover De Vries al op 27 april 1926 aan Marsman had meegedeeld dat hij was geaccepteerd door De Waelburgh.Ga naar eind40 De vervreemding zou inderdaad in 1928 bij die uitgeverij verschijnen, maar nog in februari 1928 schreef Marsman hem: ‘Ik zal mijn best doen, dat boekje kort voor Maart '29 bij Hijman te laten verschijnen, als je een vel goede dingen hebt, natuurlijk. Maar: 1e moet ik dan tusschen H.[endrik] d[e] Vr[ies] en jou nog nog een ding zien te plaatsen, wat misschien lastig is, (tenzij Slauerhoff me even zou willen helpen), en 2e is er dikwijls vertraging, waar ik machteloos tegenover sta’.Ga naar eind41 De suggestie van Marsman over een eventuele bundel van J. Slauerhoff (1898-1936) is een raadsel. Doelde Marsman op diens Saturnus, dat in 1930 inderdaad bij Hijman zou verschijnen, maar dan niet in de ‘reeks der Jongste Dichters’? Voor die reeks was hij gezien zijn portuur toch eigenlijk ook niet geschikt.
Van Van Krimpens maquette voor de uitgaven in de ‘reeks der Jongste Dichters’ is niets bewaard gebleven. Hij zou de boekjes laten zetten uit een Garamond, laten drukken op geschept papier van Van Gelder en kiezen voor een vast formaat van 19,5× 12 cm. De bundeltjes werden gebrocheerd uitgegeven, maar kregen een luxueuze toets door de flappen aan drie zijden van het zowel het voor- als het achterplat. Alle deeltjes uit de ‘reeks der Jongste Dichters’ zijn gedrukt bij Boosten & Stols in Maastricht; mogelijk dat Van Krimpen alleen een basisontwerp heeft gemaakt, dat door Boosten & Stols voor elk deeltje werd toegepast. L.H.A. Stols (1870-1942), de vader van de uit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnenwerk van De Wonderlijke weg (1932) van A.J.D. van Oosten.
Deze door Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande uitgegeven bundel was gedrukt bij G.J. van Amerongen & Co te Amersfoort. Het formaat van deze bundel is 25,5×19 cm gever A.A.M. (Sander) Stols, was firmant van deze drukkerij; ook Stols jongere broers A.A.J. (Fons) Stols (1901-1985) en C.M. (Clim) Stols (1903-1980) waren bij de drukkerij werkzaam. Met name Fons heeft voor de vormgeving van Stols' eigen fonds een niet te onderschatten rol gespeeld. Zowel Fons als Sander Stols had kritiek op het werk dat de drukkerij van hun vader leverde. ‘Al werd eerst met het aanwezige letter-materiaal getracht door andere vormgeving verbetering in het drukwerk aan te brengen, spoedig bleek dat het ook noodzakelijk was tot vernieuwing van letters en machines over te gaan. Geleidelijk werden letters in series aangeschaft, iets dat voorheen in onze drukkerij een onbekend begrip was.’Ga naar eind42 Letterproeven van Boosten & Stols uit deze periode zijn niet bekend.Ga naar eind43 Uit de bij Boosten & Stols tot 1926 gedrukte uitgaven van A.A.M. Stols eigen uitgeverij Trajectum ad Mosam, kan echter worden afgeleid dat Boosten & Stols in elk geval vanaf het begin van Stols' werkzaamheden als uitgever beschikte over de Hollandsche Mediaeval (1912) van S.H. de Roos en een (achttiende-eeuwse) Caslon, vanaf het jaar van ontstaan over de Erasmus Mediaeval (1923) van De Roos, in 1925 duikt ook de sinds circa 1900 weer in zwang gekomen Garamond op - waarschijnlijk de van Lettergieterij ‘Amsterdam’ afkomstige versie -, en in 1926 de Lutetia (1925) van Jan van Krimpen.Ga naar eind44 Voor zijn tweede uitgave, de bij Boosten & Stols gedrukte Sonnets (1923) van Shakespeare, had Stols de Caslon gebruikt, een letter die Van Krimpen vanaf 1920 ook voor zijn Palladium-uitgaven benutte. Tot Van Krimpens indiensttreding bij drukkerij Enschedé werden de Palladium-delen gedrukt bij Van Scherpenzeel & Co te Den Haag en vanaf 1921 bij G.J. van Amerongen & Co te Amersfoort. Na 1925 zou Van Krimpen zijn reeks drukken bij zijn werkgever. Stols (sprekend over zichzelf in de derde persoon) zei ooit over de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.l.n.r. de uitgever A.A.M. Stols, Jan van Krimpen en J. Greshoff. Laren 1926 (Letterkundig Museum)
invloed van Van Krimpen op zijn werk: ‘Een der exemplaren van Shakespeare's “Sonnets” bracht Stols naar J.van Krimpen [...]. Dit eerste bezoek vormde het begin van een samenwerking, welke vele jaren heeft geduurd. Groot was de invloed, welke Van Krimpen op Stols kreeg’.Ga naar eind45
Vanaf 1923 werd Van Krimpen af en toe door Sander Stols ingeschakeld voor diens uitgaven. Dit betrof voornamelijk bandtekeningen, getekende titels en initialen.Ga naar eind46 Ook tekende Van Krimpen het uitgeversmerk van Stols, dat voor shet eerst werd toegepast in Stols' uitgave van Arthur van Schendels Angelino en de lente (1923). Juist in 1926 nam Van Krimpen voor het eerst de typografie van een tweetal boeken uit Stols' fonds voor zijn rekening, namelijk Le retour de HollanderGa naar eind47 en La jeune parque van Paul Valéry, maar deze uit respectievelijk zijn eigen Lutetia en de achttiende-eeuwse Rosart gezette boeken liet Van Krimpen drukken bij Enschedé. Of daaruit een wantrouwen ten opzichte van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de kundigheden van Boosten & Stols mag worden afgelezen, is slechts een vermoeden. Dat Van Krimpen geen onverdeelde liefhebber was van het door Boosten & Stols geproduceerde drukwerk, blijkt als Stols hem eind 1927 De exploten van Tabarijn (1927) van Georges Vriamont toezendt en Van Krimpen hem op 6 december 1927 schrijft: ‘Ik ontving vandaag den Tabarijn. Het ziet er weer keurig uit en je hebt er alle eer van. Maar waarom maak je het jezelven toch zoo moeilijk door op dat korrelige papier te drukken? Ik ben er bij ons [= drukkerij Enschedé] al lang niet gek op; maar (niet om het een of ander) B&S. zijn er heelemaal niet op geequipeerd.’Ga naar eind48 De exploten van Tabarijn was net als de deeltjes uit de ‘reeks der Jongste Dichters’ gedrukt op geschept papier van Van Gelder. Hoewel diens reactie niet bekend is, kun je uit een volgende brief van Van Krimpen opmaken dat Stols op zijn minst gepikeerd was. Waarom Van Krimpen voor de ‘reeks der Jongste Dichters’ akkoord ging met Boosten & Stols als drukker is onbekend. Er zijn uit deze tijd geen andere door Boosten & Stols gedrukte boeken bekend die Van Krimpen heeft vormgegeven.
Van Marsman is geen reactie op de vormgeving van de ‘reeks der Jongste Dichters’ bekend. Dat is misschien wel veelzeggend, want aan Anthonie Donker schreef hij op 20 september 1928 naar aanleiding van diens bij Hijman verschenen, maar in tegenstelling tot Acheron bij G.J. van Amerongen & Co gedrukte bundel Grenzen (1928): ‘Ik ben blij, dat het boek er, voorál van binnen, zoo voortreffelijk uitziet’;Ga naar eind49 die mening zou hij in het openbaar herhalen in zijn bespreking van Grenzen in de NRC van 20 oktober 1928, al zou hij daar Van Krimpens bandontwerp lichtelijk beschimpen: ‘Van binnen is de bundel voortreffelijk van papier en druk, van buiten doet hij aan een platenatlas denken’. De contemporaine kritiek was echter welwillend genoeg. De net als Marsman uit de kring rond De Vrije Bladen voortkomende Henrik Scholte schreef in augustus 1926 in zijn bespreking van Acheron van Anthonie Donker [1] in Den Gulden Winckel, Geïllustreerd maandschrift voor boekenvrienden zelfs: ‘De uitgave van dit boekje als het eerste, onder Marsman's zorgen te verschijnen, van een reeks bundels van jongeren, herinnert aan buitenlandsche experimenten: de verschillende Parijsche cahiers en Kurt Wolff's serie “Der jüngste Tag”. Dat het thans ook in Nederland - na enkele vruchteloos gebleven pogingen - tot een zoodanige uitgave gekomen is, mag een verblijdend teeken heeten van het interesse, dat sommige uitgevers tegenwoordig niet alleen meer uitsluitend in commercieel opzicht voor hun boeken betoonen. Dit sobere, maar mooi uitgevoerde bundeltje is daarom in alle opzichten belangrijk en sympathiek’. Naar wat Scholte met zijn verwijzing naar ‘Parijsche cahiers’ bedoelde, kan slechts worden geraden. Mogelijk doelde hij op de reeks Collection de Littérature (1919-1920), die de modernistische Parijse uitgeverij Au Sans Pareil | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had uitgegeven, of op de net in 1925 door dezelfde uitgeverij gestarte reeks Le Laboratoire,Ga naar eind50 waarvan in de titel al het tastende karakter besloten ligt dat ook de ‘reeks de Jongste Dichters’ kenmerkte. Ook kan Scholte gedoeld hebben op de uitgaven van de Éditions de la Nouvelle Revue Française of - wat de vorm, niet wat de omvang betreft - op de bij Bernard Grasset in Parijs sinds 1921 verschijnende reeks Les Cahiers Verts. Les Cahiers Verts had Greshoff en Stols gediend als voorbeeld bij hun bij Boosten & Stols uitgegeven reeks De Schatkamer.Ga naar eind51 Grasset was de reeks begin in 1921 gestart op instigatie van Daniel Halévy, die eerder eerder betrokken was geweest bij de door schrijvers als Bloem, Van Eyck, Greshoff en Van Nijlen gekoesterde reeks Cahiers de la Quinzaine (1900-1914) van Charles Péguy. Van Nijlen had de Cahiers de la Quinzaine in zijn Charles Péguy (1919) ‘een spiegel van de moreele en literaire evolutie eener generatie’ genoemd.Ga naar eind52 Scholtes verwijzing de reeks Der Jüngste Tag (1913-1921) van de expressionistische Berlijnse uitgever Kurt Wolff, die bedoeld was voor de meest recente literatuur, kon geen enkel misverstand wekken bij de lezers van Scholtes bespreking.Ga naar eind53 Scholtes vergelijking laat iets zien van de verwachtingen die op dat tijdstip over de reeks bestonden, maar gezien het uiterst kortstondige bestaan van Hijmans ‘reeks der Jongste Dichters’ is zijn opmerking te optimistisch geweest. Net als bij De Vrije Bladen, waarvan hij (na zijn eerste periode in 1925) opnieuw in de jaren 1929 tot en met 1931 de redactie op zich had genomen, verloor Marsman na 1930 kennelijk de belangstelling voor zijn ‘reeks der Jongste Dichters’. Van Krimpen ventileerde in 1930 als zijn overtuiging dat de tijd ‘for any more or less uniform series’ voorbij was.Ga naar eind54 Ook al was de praktijk van zijn poëzieuitgaven bij Enschedé anders, zo'n opvatting werkte natuurlijk weinig inspirerend voor de ‘reeks der Jongste Dichters’. Met Binnendijk Het andere land eindigde de reeks dan ook. Anders dan een klein, bijna onopgemerkt stempel op de Nederlandse literatuur heeft de reeks niet gezet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Checklist van de door Hijman, Stenfert Kroese & Van der Zande uitgegeven ‘reeks der Jongste Dichters’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Binnenwerk van Herwaarts (1939) van P.N. van Eyck in de poëziereeks van Joh. Enschedé en Zonen.
Het formaat van deze bundel is 20,5×12 cm
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 53]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Met dank aan Martine van den Burg (Universiteitsbibliotheek van Amsterdam), mevrouw H. Hijman-van Hoorn, Nico Kool (Bibliotheek van de kvb), Arno Kuipers, Andrea Langendoen, Denise Mooijman, Laressa Mulder en Jan van der Vegt. |
|