ZL. Jaargang 3
(2003-2004)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 1]
Doopakten van Adela, Willem & Anna de Ridder (Archief Abdij Averbode)
| |
[pagina 3]
| |
Willem Elsschot en Blauberg
| |
[pagina 4]
| |
Brussel vertrok om bij een rijke familie te dienen. In de hoofdstad zou zij kennismaken met haar toekomstige echtgenoot, Kristiaan de Ridder (1844-1920). Toen hun zoon, Alfons de Ridder of Willem Elsschot, in 1908 op huwelijksreis ging naar Blauberg, in gezelschap van zoon Walter en het jongste broertje van zijn vrouw Fine, hielden zij dus niet toevallig halt in de Marly. Het is zeker niet de eerste en enige keer dat hij in Westerlo, zijn moeders bakermat, zal verblijven.
Hotel Du Marly in Westerlo
| |
Pol van DomburgRichten we de aandacht nu weer op Filip van Elst (1830-1895), de oom van Willem Elsschot alias Pol van Domburg uit De Verlossing. Filip van Elst was op 5 februari 1859 gehuwd met Bernardina Willekens (1830-1899) en uit dat huwelijk zouden acht kinderen spruiten. Vijf maanden na de bruiloft al werd in de boerderij van Filips schoonouders in Herselt, Maria Theresia geboren. De geboorteakte vermeldt 7 juli 1859 en merkwaardig genoeg slechts een kruisje waar de handtekening van de vader had moeten staan. De gemeente-secretaris noteerde in de marge: ‘de vader heeft verklaard niet te kunnen tekenen of schrijven als ongeleerd zijnde’. Nochtans had Filip van Elst zijn huwelijksakte wel met een sierlijke handtekening onderschreven, evenals later de geboorteaktes van zijn andere kinderen. De hele situatie brengt natuurlijk de cruciale openingsscène van De Verlossing in herinnering: | |
[pagina 5]
| |
Van Domburg had zijne vrouw pas getrouwd toen zij al zwanger was. Ook Van Domburgs model had dus blijkbaar twijfels aan zijn vaderschap. Vermeldenswaard is verder dat Maria Theresia van Elst in 1876 verhuisde naar Antwerpen waar zij dienstmeid zal worden in de Van Schoonbekestraat nummer 26. Daar ontmoette zij Casimir Smits met wie ze zou trouwen. Hun enig kind, Frans Smits (1891-1968), is de achterneef en, later, vriend en eerste biograaf van Willem Elsschot. De jongste dochter uit het gezin Van Elst-Willekens interesseert ons echter het meest: op 14 augustus 1873 werd Maria Josepha geboren, die gemeenzaam Miejef zal genoemd worden en die we kennen als Anna uit De Verlossing, een van de meest intrigerende romanpersonages van Willem Elsschot. | |
PseudoniemOfschoon reeds overleden in 1895, was oom Filip dus een belangrijk figuur in Elsschots leven. Wanneer de schrijver in spe zijn examens voor het Hoger Handelsinstituut voorbereidde, trok hij zich terug in het huis van zijn oom op de markt van Blauberg, een gehucht van de gemeente Herselt. Weduwe Bernardina dreef de kruidenierswinkel, samen met de jongste dochter Miejef. Voor de middag studeerde de jonge Antwerpenaar en na de middag maakte hij wandelingen in de nog ongerepte omgeving. Liefst wandelde hij in een streek die op het kadaster gekend is als ‘Helsschot’ maar door de plaatselijke bevolking gewoon het ‘Elskot’ genoemd wordt. Op het naambord, vlakbij de populaire taverne ‘Mie Maan’, lezen we dan weer ‘Elschot’. Het moerassig gebied dat zich uitstrekt over de gemeenten Westerlo, Herselt en Laakdal was en is eigendom van de prinsen de Mérode-Westerloo. Er lopen twee riviertjes door: de Rode Laak en de Peieren Loop. Ook nu is het een nog haast ontoegankelijk gebied van een indrukwekkende schoonheid, rijk aan fauna en flora. Uit het getuigenis van zijn achterneef Frans Smits, die daarbij soms aanwezig was, | |
[pagina 6]
| |
weten we dat Elsschot er graag wandelde en daarbij ook liederen zong en verzen opzegde: ‘we zongen samen “Le Chant du départ” of de studentenliederen van de N.S.K. en dan galmde onder het bladergewelf en over de velden de “Spaanse ban” [...]’.Ga naar eind6 Het is niet onwaarschijnlijk dat hij in Blauberg ook zijn eerste op de natuur geïnspireerde gedichten heeft geschreven. Er is in ieder geval een uitgesproken Kempische sfeer aanwezig in een sonnet dat in februari 1901 verscheen in Alvoorder. Wanneer des avonds op de verre hei
de koelte daalt, en schreierige rust
in groot erbarmen 't eindeloze kust,
dat wacht zo roerloos als in toverij.
Kalm onbewogen staat de bomenrij,
door heilge stilte als in slaap gesust,
ver is verzwonden alle leed en lust
van 't onbewogen, dromend luchtgetij.
Zoals een wandlaar, die daar meimrend dwaalt,
in tranen breekt, wijl grote kalme vree
hem in verlangerigen boezem daalt.
Zo voel 'k mij nu. Mijn bleke, kranke wee
is in mijn vredend leven heengedwaald
dat breed gaat deinen als een kalme zee.Ga naar eind7
In januari 1913 gebruikte De Ridder voor het eerst het pseudoniem Willem Elsschot en wel voor de publicatie van zijn debuutroman Villa des Roses in het maandblad Groot Nederland. In een brief aan zijn Nederlandse bewonderaar Laurens ElzingaGa naar eind8 verklaarde hij dat hij een schuilnaam koos om verwarring te voorkomen met André de Ridder, een ander Antwerps publicist. Men kan de vraag stellen waarom een schrijver uit de metropool, een natuurgebied in een onooglijk gehucht als Blauberg, in de verre Kempen, als pseudoniem koos. Ongetwijfeld was er een dosis jeugdsentiment mee gemoeid. Het is niet moeilijk te begrijpen dat de prachtige natuur grote indruk had gemaakt op de ontvankelijke dichtersziel van de jonge De Ridder.Ga naar eind9 Na zijn verwijdering van het Antwerps atheneum in 1898, zijn stormachtige debuut in De kapel, zijn eerste publicaties in het anarchistische tijdschrift AlvoorderGa naar eind10 in 1900-1901 en zijn pril vaderschap,Ga naar eind11 ging hij studeren aan het Hoger Handelsinstituut. De jeugdige dichter won het van de studax en alles moest op de blokperiode gezet worden, waarvoor hij zich in Blauberg terugtrok. Nu zijn er in de onmiddellijke omgeving van het Helschot nog mooie gebieden met even welluidende | |
[pagina 7]
| |
Moeder en vader van Willem Elsschot
namen als Groenenheuvel, Haneven, Hulst, Hertberg, Busschoten en Witput. Hoewel het niet te bewijzen valt, lijkt het mij voor de hand liggend dat de klankovereenkomst tussen ‘Helschot’ en zijn moeders familienaam, Van Elst, de doorslag heeft gegeven bij de keuze van zijn pseudoniem. | |
MoederliefdeElsschot had immers een zeer bijzondere band met zijn moeder. Waar zijn vader amper voorkomt in zijn literaire werk, behoren zijn moedergedichten ongetwijfeld tot de hoogtepunten van zijn oeuvre. In het beroemde zwart kartonnen cahier waarin hij zijn vroege gedichten verzamelde,Ga naar eind12 vinden we liefst vier moedergedichten, namelijk ‘Aan mijn moeder’ (Antwerpen, 1902), ‘Aan mijn moeder’ (Antwerpen, 1904), ‘Moeder’ (Parijs, 1907) en ‘Moeder’ (Rotterdam, 1908). Meer dan een kwarteeuw later, in 1934, schreef hij nog het hartverscheurende ‘Spijt’. Zelf was hij toen al grootvader, maar spijt en wroeging om het leed zijn moeder aangedaan, bleven hem achtervolgen. Een jaar eerder had hij in de eerste twee hoofdstukken van Kaas het sterven van zijn moeder beschreven in een ongewoon realistische en aangrijpende stijl. | |
[pagina 8]
| |
Willem Elsschot tekent zijn ‘moer’, uit het handschrift van De Verlossing (AMVC-Letterenhuis)
Overigens bestaat er nog een ander moedergedicht van Elsschot. Het is te vinden in de marge van het handschrift van De VerlossingGa naar eind13 en dateert uit de periode 1914-1915. Het is meer dan een droedel aangezien er enkele verbeteringen in werden aangebracht en het geïllustreerd is met een portretje. Het gedicht gaat als volgt: Het heet Adele en het is mijn moer.
Het sjouwt en torst en loopt te dragen
het wroet en rommelt heelder dagen
het kruipt en boent de vloer:
't wil Koning Stof het huis uit jagen.
Zij kloutert en zij sjouwt
Met bezems en met dweilen
Met kolen en met hout
Half doof, half blind, half koud.Ga naar eind14
Datzelfde worstelen met de moederliefde vinden we in 's schrijvers leven terug. Toen hij in oktober 1914 met vrouw en vier kinderen bij zijn ouders introk in de Cuylitsstraat, moest de familie schuilen in de kelder voor het Duits bombardement op Antwerpen. Hij bracht zijn panikerende moeder tot rust door haar op een veldbed onder een deken te leggen, terwijl hij haar zacht toesprak: ‘Kom eens hier, ik zal u eens onderdekken. Ge hebt me vroeger zo dikwijls ondergedekt’.Ga naar eind15 Op 23 maart 1939 gaf Elsschot een lezing in de Erasmuszaal van de Gemeentebibliotheek van Rotterdam. Na afloop vroeg iemand waarom hij zo vaak over zijn moeder schreef en Elsschot antwoordde: ‘Ik heb mijn moeder gegriefd en in verzen bezongen. Zo is de jeugd’.Ga naar eind16 Frans Smits schreef in het eerste hoofdstuk van zijn Elsschot-boek reeds: ‘Van haar talrijke kroost was Fons haar wel het liefst; van al haar kinderen | |
[pagina 9]
| |
gelijkt hij haar ook het meest. [...] Van haar heeft hij zijn gevoelig hart dat hem zijn gedichten inspireerde aan de armen en de berooiden en dat in zijn proza schuilt onder de schampere humor, die zijn kunst voor sentimentaliteit behoedt; van haar ook de vlugge ontroerbaarheid van het gemoed, die hem bij het lezen van een vers of het horen van een muzikaal motief de tranen uit de ogen perst’.Ga naar eind17 En Walter de Ridder vertrouwde me eens toe: ‘Vader beschouwde zich veel meer een Van Elst als een De Ridder’.Ga naar eind18 In dit verband is het opmerkenswaard dat Lode Baekelmans, zijn oude vriend De Ridder in de autobiografische roman Marieken van Nijmegen (1924) laat optreden onder de naam Van Ee. | |
BlaubergDe Ridder voelde zich meteen thuis tussen de eenvoudige dorpsmensen. Het Kempische idioom maakte hij zich vlug eigen, wat Elsschot bewijst in het openingshoofdstuk van De Verlossing waar hij het heeft over het gebruik van verkorte namen en het weglaten van familienamen. Verder vierde hij graag mee kermis: pinten drinken, zaklopen, kegelen, dansen, kaarten en boogschieten. Met dat laatste liep hij in de voetsporen van zijn oom Filip, die lid was van de schuttersgilde. Zelf oefende Elsschot in ‘De Handboog’ een herberg met liggende wip, gerund door volksfiguur Jan Schiet, ten gemeentehuize bekend als Jan Verstappen, maar wegens zijn ongeëvenaarde schutterskwaliteiten werd hij door de dorpsgenoten met een passender naam bedacht. Een nazaat van deze Jan Schiet, die ook diens bijnaam geërfd heeft, herinnert zich nog verhalen over de jonge De Ridder, die vaak in de herberg langskwam en de meisjes van Blauberg het hoofd op hol bracht. Maanden werd er op het dorp gesproken over een romance tussen de knappe student uit het verre Antwerpen en Veronica Pauwels, de mooiste meid van Blauberg.Ga naar eind19 De kleine dorpsgemeenschap leefde nog zoals in het Ancien Régime: gehoorzaam aan de graaf, trouw aan de Kerk. De socialistische revolutie had absoluut nog geen wortel kunnen schieten in de schrale Kempense grond. De sleur van het harde labeur werd enkel op zondag doorbroken. Dan concentreerde het dorpsleven zich rond de kerk en enkele flink beklante herbergen: ‘In Batavia’, ‘Bij de Platte’, ‘De Handboog’ en gewoon ‘De Herberg’. In dit etablissement, waar Gustaaf Aerts tussen 1902 en 1926 achter de toog stond, kwam De Ridder niet alleen om zijn dorst te laven maar ook om zich te laten scheren. Een andere vaak geziene gast daar was overigens de jonge schrijver Ernest Claes uit het nabijgelegen Zichem. Tijdens de Eerste Wereldoorlog bleek Elsschot nog steeds begaan met het lot van zijn Blaubergse vrienden. Toen Jef van Gelder zijn verplichtingen in verband met graanleveringen aan de Duitse bezetter niet kon nakomen, kwam Elsschot, die toen secretaris van het Provinciaal Oogstbureel was, persoonlijk tussenbeide.Ga naar eind20 | |
[pagina 10]
| |
Uit het handschrift van De Verlossing (AMVC-Letterenhuis)
| |
Twee keer gedoopt?Toen de Duitsers in augustus 1914 Brussel hadden ingenomen, trok Elsschot met zijn gezin terug in bij zijn ouders in Antwerpen. Kort na elkaar schreef hij er Een Ontgoocheling en De Verlossing. Het handschrift van De Verlossing draagt de datum 1 april 1915. Het verhaal, opgedragen aan René Leclerq, zou in 1916 eerst voorgepubliceerd worden in Groot Nederland. Pas in 1921 verscheen het bij Van Dishoeck in boekvorm. De Verlossing vertelt het verhaal van Pol van Domburg, timmerman en winkelier in Groendal. Hij leest boeken en geeft zich uit voor vrijdenker maar hij is ook opvliegend en slaat zijn vrouw Sideria. Wanneer de eerder zacht-aardige pastoor Holemans vervangen wordt door de keiharde eenogige Kips, gaan de | |
[pagina 11]
| |
poppen aan het dansen. Kips weet de volgzame bevolking uit Pols winkel te houden wat tot een bitter conflict leidt tussen de twee keikoppen. In een dramatisch hoogtepunt schiet Van Domburg vanop zijn sterfbed pastoor Kips dood. Dochter Anna wil boete doen voor haar vaders wandaad en verkwezelt. Om tot ‘verlossing’ te komen, slaagt ze erin het ‘heidens’ zoontje van haar neef Frits te laten dopen. Terwijl in de definitieve versie van De Verlossing het zwaartepunt ligt bij de strijd tussen Van Domburg en pastoor Kips en de verkwezeling van Anna, valt het op dat Elsschot in zijn eerste concept voor deze roman de nadruk legde op het aspect ‘doop’. In het AMVC-Letterenhuis wordt een schrift bewaard met daarin de aanzet tot De Verlossing, toen nog getiteld ‘De Doop’.Ga naar eind21 Dat het hier | |
[pagina 12]
| |
Huwelijksakte van
Bennek Maniewski & Adela de Ridder (Archief Sint-Laurentiusparochie, Antwerpen) een grotendeels autobiografisch verhaal betreft, staat buiten kijf. Er is immers nog geen sprake van Van Domburg, maar van ‘Flup’, die uit Elst kwam. Desideria en Anna dragen nog hun echte namen, namelijk Bernardien en Miejef. Groendal is nog ‘Blauwberg bij Herselt’ en ‘de eigendommen van Graaf de Mérode strekken zich uit van Tongerlo tot Averbode en Blauwberg ligt daar precies middenin’. Elsschot heeft vaak beweerd dat hij geen fantasie bezatGa naar eind22 en dat hij dus vanuit de realiteit moest schrijven. Dit is zeker het geval geweest voor de doop-scène in hoofdstuk 22 van De Verlossing. Het is duidelijk dat Elsschot met neef Frits naar zichzelf verwees. Uit het archief van de abdij van Averbode blijkt dat pastoor Coosemans op 20 juli 1914, dit is tijdens Blauberg-kermis, zowel Willem de Ridder (o1911) als Anna de Ridder (o1912) doopte. Nader onderzoek leert dat dezelfde zielenherder op 20 augustus 1910 Elsschots dochter Adela de Ridder had gedoopt.Ga naar eind23 Als dooppeter fungeerde hier Elsschots jeugdvriend en zakenpartner René Leclerq, doopmeter was Elsschots zus, Maria de Ridder. De pastoor moet in de war geweest zijn want hij schreef eerst 1909, vervolgens veranderd in 1910. Ook liet hij het echtpaar De Ridder in Amsterdam wonen terwijl ze op dat moment in Rotterdam woonden. Vooral deze laatste ‘vergissing’ roept de vraag op of de ouders de doop wel hebben bijgewoond. Als dat niet zo was, moet René Leclerq mee in het doopcomplot gezeten hebben. Overigens komt hier nog wat anders om de hoek kijken. In Elsschots latere roman Tsjip (1934) wordt Adele, in het omstreden zeventiende hoofdstuk, ook gedoopt. En laat Tsjip nu net de roman zijn waarover de auteur op 20 april 1934 aan Menno ter Braak schreef: ‘Je moet Tsjip als het ware beschouwen als een dagboek loopend over een korte spanne tijds. Het is dan ook niets | |
[pagina 13]
| |
anders’.Ga naar eind24 Dat kan dus maar twee dingen betekenen: ofwel werd Adele twee keer gedoopt omdat niemand (meer) wist dat ze al gedoopt was of de hele scène met doop, biecht en huwelijk op één dag in de roman is helemaal verzonnen. Onderzoek in de archieven van de Sint-Laurentiusparochie bracht aan het licht dat Adele en Bennek (Bernardus) op 11 april 1932Ga naar eind25 er wel degelijk in de echt werden verbonden door pastoor Meulepas, met vader Alfons en broer Walter de Ridder als getuigen,Ga naar eind26 maar dat Adele geen tweede keer gedoopt werd. In de marge van het huwelijksregister staat in potlood de datum en plaats van haar doopsel genoteerd: ‘bapt. Averbode 20.8.10’.Ga naar eind27 Omgekeerd werd het huwelijk in het doopregister van Averbode opgetekend. | |
Blaubergse figurantenHoewel De Verlossing duidelijk belangrijke
Doodsprentje van Vital Verhaegen alias pastoor Kips
autobiografische elementen bevat, is er uiteraard een belangrijk onderscheid tussen waarheid en verdichting. Zo is er nooit een pastoorsmoord geweest in Blauberg. Wellicht heeft Elsschot zich hiervoor geïnspireerd op de beruchte moord van Nijlen, zoals Guido Lauwaert al opmerkte.Ga naar eind28 Op 2 januari 1842 werden de Nijlense pastoor Petrus de Graaf en zijn huishoudster juffrouw van Herzen op gruwelijke wijze vermoord door Hendrick de Backer. De dader werd op de Grote Markt van Lier geguillotineerd. Hoewel de misdaad dus gebeurd was lang voor De Verlossing werd gepubliceerd, leefde ze nog wel in het collectief geheugen: tot aan de Tweede Wereldoorlog hadden liedjeszangers groot succes op kermissen en jaarmarkten met getoonzette versies van deze moord. Voor pastoor Kips heeft Elsschot zich geïnspireerd op pater Vital Verhaegen (1851-1927).Ga naar eind29 Hij was een norbertijn van Tongerlo en pastoor in Blauberg van 1886 tot 1927. Op zijn doodsprentje wordt hij getypeerd als ‘een man Gods, een onberispelijk kloosterling, een heilig priester, vol ijver voor het goede, vol liefde voor God en de menschen: een man van gebed en groot geloof, de weldoener der armen, de steun van weduwen en wezen, de raadgever der bedrukten, een sprekend voorbeeld voor zijn medebroeders en de vader van al zijn parochianen’. Over zijn stroperijen in de bossen van de graaf, wordt uiteraard niet gerept: de mortuis nil nisi bene. | |
[pagina 14]
| |
Het romanpersonage Citroen, de koster, moet Henricus van Roosbroeck (1814-1895) als model hebben gehad.Ga naar eind30 Hij was de eerste onderwijzer te Blauberg en tevens koster-organist, een zeer graag gezien man in het dorp. Zijn grafzerk is de enige die nu nog tegen de kerkgevel staat. Anna heeft Elsschot zonder twijfel getekend naar zijn nicht Maria Josepha van Elst (1873-1941). In het handschrift lezen we over haar: ‘De jongste bleef nu nog alleen over. Zij heette Maria Josepha en werd Miejef genoemd. Het was een magere, beenderige meid die sprekend op Flup geleek, behalve dat zij erg klein was in plaats van lang als haar vader. Zij had precies zijn bitteren mond en sloot haar tanden vast op elkaar, net als hij’. In hoofdstuk 15 van het manuscript wordt ze messcherp gekarakteriseerd: ‘Zij stond Sideria in alles stilzwijgend ter zijde, werkte zoveel als zij kon en gehoorzaamde Pol zonder te mopperen, behalve in godsdienstzaken’. De schrijver schrapte de laatste drie woordenGa naar eind31 maar Miejef was wel degelijk erg religieus aangelegd. Meermaals heeft ze een bedevaart naar Lourdes gemaakt wat voor iemand uit een dorpje als Blauberg toch niet vanzelfsprekend was in de jaren voor de Tweede Wereldoorlog. Op haar bidprentje wordt vermeld: ‘Eere-assistent der Maria-Congregatie. Lid van den Bond van H. Hart, de Broederschap van den Scapulier en andere Genootschappen’. In De Verlossing sticht pastoor Bollekens, de opvolger van Kips, de ‘Congregatie der Heilige Maagd Maria, die alleen zeer godvruchtige maagden in haren schoot opnam’ en waarvan Anna ‘de jongste maar tevens beslist de vroomste’ was.Ga naar eind32 | |
Postuum eerbetoonHoewel er enige tijd overheen is gegaan, heeft de gemeente Herselt ondertussen de liefde van een van Vlaanderens grootste schrijvers beantwoord met de inhuldiging in 1990 van een toeristisch Willem Elsschot-wandelpad. Aan de kerk van Blauberg werd in hetzelfde jaar een beeldje van kunstenaar Joris Peeters onthuld, getiteld ‘Kaas’. Het staat pal tegenover het huis van Miejef. Als klap op de vuurpijl is Willem Elsschot, postuum, ereburger van Herselt benoemd, zij het niet zonder enige argwaan. In de notulen van de gemeenteraadszitting van 4 oktober 1990, waar over een viering van het ereburgerschap in de parochiezaal van Blauberg werd beslist, liet een raadslid noteren: ‘in de veronderstelling weliswaar dat hogergeplande viering zonder incidenten verloopt’. |
|