ZL. Jaargang 2
(2002-2003)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 56]
| |
De kleine garnaalDe kleine garnaal is een rubriek gewijd aan een van die vele literaire randfiguren die, meestal terecht, door de mazen van het net der officiële literatuurge-schiedschrijving glippen maar die stuk voor stuk een onmisbare schakel vormen in het literaire ecosysteem. Niet zelden zijn het ook ongemeen boeiende personages. Eef van Lidth de Jeude is de zesde garnaal in de ZL-fuik.
E.J. van Lidth de Jeude, portretfoto aan A. Roland Holst gezonden (Letterkundig Museum)
| |
Eef van Lidth de Jeude (1890-1932)
| |
[pagina 57]
| |
de hij andere literatoren kennen zoals Jacques Bloem, Jan Greshoff, Adriaan Roland Holst en Herman Gorter. In die tijd zagen Greshoff en Van Lidth mekaar in Laren zelfs dagelijks. In oktober 1916 schakelde Bloem hem in als recensent voor De Telegraaf, de krant waarvoor hij nadien ook komische feuilletons schreef. Voor andere periodieken zoals Den Gulden Winckel en Morks Magazijn leverde hij talloze korte verhalen, novellen en kronieken. Maar al te vaak werd op zijn altijd onvoorwaardelijke goede wil een beroep gedaan. Van Lidth leverde bij wijze van tegemoetkoming verhalen over de trekhond, in eerste instantie om zijn moeder te gerieven: zij was voorzitster van de Bond tot Afschaffing van de Trekhond. Ook voor De Emmabloem, een vereniging ter bestrijding van tuberculose, schreef Van Lidth verhalen. In 1917 volgde de ‘doorbraak’: zijn verhaal ‘De oude zeven’ werd in het tijdschrift Nederland opgenomen. Niettemin wist hij zelf maar al te goed dat een letterkundige loopbaan voor hem niet echt was weggelegd.Ga naar eind1 Aan zijn moeder schreef hij dat hij nooit een groot letterkundige zou worden: ‘Ik onderzoek alle dingen en ik vind het leven in iedere vorm interessant, al is het niet steeds plezierig. Dat moet U bedenken, in dat groot verband der wereldhistorie en in het kleine verband der familiegeschiedenis is het leven machtig interessant, maar ook moeilijk. Maar zeker waard geleefd te worden, vooral voor ons die geleerd hebben ons van alles rekenschap te geven’.Ga naar eind2 Ook de vrienden kenden zijn gebrek aan literaire ambitie. Greshoff wist dat ‘Lidth’, zoals hij hem noemde: ‘[...] de eerste [was] om dat te erkennen, niet om het te betreuren, want hij aanvaardde zich zelf zooals hij was en hij voelde heel goed, dat er bij hem tegenover litteraire tekorten vele menschelijke compensaties stonden’.Ga naar eind3
Eind 1917 huwde Van Lidth met Wilhelmina Jacoba Veder (Minnie), die uit een vorig huwelijk al vier kinderen had. Het gezin vestigde zich in Bussum. Twee jaar later werd Van Lidth hoofdredacteur van het literair maandblad Nederland, waarin hij als prozaïst gedebuteerd had. Hij kwam alleszins in een periodiek met geschiedenis terecht. Nederland bestond al sedert 1849 en won aan literair-historisch belang toen Jan ten Brink er van 1872 tot 1879 de enige redacteur van werd, nadien bijgestaan door H.J. Schimmel. Ten Brink zelf had voor het tijdschrift zijn beroemde opstellen over Emile Zola geschreven en liet in 1885 het essay ‘Wat wil het naturalisme?’ van Frans Netscher verschijnen. Ook Willem Kloos had in 1880 als dichter in Nederland gedebuteerd. In oktober 1920 leerde de nieuwe hoofdredacteur Lode Baekelmans kennen. Het was het begin van een bijzondere voorliefde voor wat zich in Vlaanderen en Brussel op de literair-artistieke scène afspeelde. Baekelmans' sporadische medewerking met verhalen aan het tijdschrift werd door Van Lidth bijzonder op prijs gesteld. De Antwerpse prozaïst gold in die jaren voor Van Lidth als de enige ‘litterair-betrouwbare relatie in Vlaanderen’. Een tweetal maanden na hun kennismaking bezorgde Baekelmans zijn ‘Kerstidylle’ ter | |
[pagina 58]
| |
publicatie in Nederland. Toen echter gebleken was dat Baekelmans eerder aan de Haagsche Theatergids toestemming tot opname van het stuk had verleend, reageerde Van Lidth enigszins ontgoocheld omdat de bijdrage intussen ook in zijn maandblad was verschenen. Niettemin bleef Van Lidth beleefd en altijd even beminnelijk: hij verzocht Baekelmans een ander artikel in te sturen. De Haagse jonkheer bleef de literaire arbeid van Lode Baekelmans met belangstelling volgen. Ook Baekelmans' nadien bekend geworden verhaal ‘Europa Hotel’ werd door Van Lidth positief onthaald en in zijn blad gepubliceerd.Ga naar eind4
In 1923 waren zowel het in Semarang op Java gevestigde dagblad De Locomotief als de in Batavia uitgegeven krant Nieuws van den Dag voor Nederlands Indië op zoek naar een nieuwe hoofdredacteur. ‘Headhunter’ van dienst was niemand minder dan Jan Greshoff. Wellicht is Greshoff zelf even in de running geweest om een van de twee dagbladen te leiden, maar naar eigen zeggen bedankte hij voor de eer.Ga naar eind5 Het was Eef van Lidth de Jeude die de nieuwe hoofdredacteur van Nieuws van den Dag werd, een taak die hij combineerde met het redactiesecretariaat van het tijdschrift Indische leven. Vier jaar verbleef Van Lidth met vrouw, dochter en stiefdochter in Nederlands-Indië. In 1926 keerde hij naar Nederland terug om zich in Hilversum te vestigen en redacteur binnenland van De Telegraaf te worden.
Na zijn terugkeer naar Nederland deden talloze schilderachtige verhalen over de adellijke scribent de ronde. Van Lidth de Jeude had vele vrienden, en geen van die schrijvers, kunstenaars, acteurs, makelaars en ambtenaren wou de warme en onvoorwaardelijke vriendschap van de jonkheer missen. Sommige vrienden waren geregeld bij hem te gast, onder wie Jan Slauerhoff, die meermaals in het rustige Gooi kwam logeren.Ga naar eind6 Natuurlijk viel er met Van Lidth altijd wel iets te beleven. Tijdens zijn Hollandse jaren, zo getuigde Clara Eggink in 1953, was Van Lidth de Jeude om de bekende benevelde redenen ‘van het rechte pad afgedwaald’ en stond hij op een bepaald moment en tot zijn eigen verbazing midden in een meertje, de Koesweerd, in het hart van een Goois dorp. Van Lidth piekerde over de merkwaardige, door het niet al te hoge waterpeil gelukkig ook niet doornatte toestand, toen een meisje hem de weg vroeg naar het heitje bij de school. ‘Van Lidt[h] had geen idee van droge heidevelden of nog drogere scholen, maar de aanwezigheid van dat meisje en het dwaze van de situatie waren voldoende om hem de opmerking te laten maken: “Nee, dat niet, maar bent u soms het zijtje dat bij dat hijtje hoort?”’Ga naar eind7
Zijn gouden tijd beleefde Eef van Lidth de Jeude in Brussel en omstreken. In de herfst van 1928 verliet hij na redactionele strubbelingen opnieuw zijn vaderland. Hij zocht de nabijheid op van zijn goede vrienden Jan Greshoff en | |
[pagina 59]
| |
Sander Stols, die zich in 1927 in de Brusselse voorstad Schaarbeek hadden gevestigd. Van Lidth streek neer in het naburige en residentiële Sint-Lambrechts-Woluwe. In de Belgische hoofdstad kwam hij al spoedig in contact met schrijvers als Eddy du Perron, Maurice Roelants, Raymond Herreman, Karel Leroux, Frans de Backer, Jan van Nijlen en af en toe Herman Teirlinck.Ga naar eind8 Ook een van zijn oude vrienden, Adriaan Roland Holst, kwam meermaals in Brussel op bezoek.Ga naar eind9 Maar het waren vooral Jan Greshoff en Jan van Nijlen die zich, elk in hun eigen stijl, over de adellijke fijnproever ontfermden.
Uiteraard was het Jan Greshoff die Van Nijlen in 1929 met Van Lidth de Jeude in contact bracht. Officieel woonde de jonkheer nog steeds in Den Haag en was hij als journalist voor Brusselse aangelegenheden verbonden aan De Telegraaf. In zijn Brusselse periode was hij ook trouw medewerker aan Den Gulden Winckel, waarin hij zich hoofdzakelijk over de Franse koloniale literatuur ontfermde. In dat laatste was hij zonder meer gespecialiseerd en hij citeerde dan ook probleemloos exhaustieve lijsten van auteurs die het thema hadden behandeld.Ga naar eind10 Jan van Nijlen en zijn adellijke compagnon begrepen mekaar volkomen. Van Nijlen noch Van Lidth hadden het begrepen op de officiële letterkunde en theoretische beschouwingen. Geen van beiden waren vies van een stevig drinkgelag. De andere vrienden wisten dat uiteraard. Zo vroeg Eddy du Perron eind augustus 1929 of Van Nijlen ‘nog altijd veel met Lidth aan den boemel’ ging.Ga naar eind11 Van Nijlen en Van Lidth de Jeude spraken immers geregeld af in de Brussels taverne Ibis en ook in andere cafés als Lunette, Imperial, Majerus, Terminus, Des Arts, Boult en Due de Brabant. Ook maakte de journalist regelmatig van Van Nijlens kennis en relaties gebruik om zijn stukken voor de krant inhoudelijk te stofferen.Ga naar eind12 Maar het bleef toch vooral in het vertier dat beiden mekaar vonden. Zo schreef Van Lidth de Jeude over het leveren van enkele bijdragen en over het geld dat hem dit had opgeleverd: ‘[...] geld is een zeer tijdelijk bezit, en terwijl we het in Brussel nog gedeeltelijk naar den brouwer en andere fabrikanten der eenvoudige vreugden konden brengen, verdwijnt het hier [in Den Haag] in de muil van het fiscale monster’. Ook na zijn terugkeer in Nederland, bleef Van Lidth de Jeude heel geregeld Brussel bezoeken. Van Nijlen hield hem op de hoogte van feestelijkheden en andere dingen, en bezorgde hem week- en dagbladen als Vu, Candide, Ric et Rac en La Demière Heure, die de Haagse journalist ook netjes vergoedde. Als zich in Brussel noemenswaardige feiten voordeden, vroeg hij Van Nijlen een krant met tekst en uitleg én een blad met foto's, zoals Le Soir Illustré of Le Patriote Illustré te willen bezorgen.Ga naar eind13 Jan van Nijlen en Eef van Lidth de Jeude deelden ook een grote liefde voor bier en hielden er zelfs gelijklopende voorkeuren op na. Van Van Nijlen was bekend dat hij, naast andere brouwsels, een scotch, een gueuze, een stout of een een pale-ale best kon waarderen. Van Lidth de Jeude werd er lyrisch van en | |
[pagina 60]
| |
haalde zelfs pedagogische argumenten te voorschijn om in een zelfde toonaard zijn liefde voor bier uit te schrijven: ‘Ik houd veel van Engelsch ale - kent ge iets lekkerder bij oesters dan een glas pale-ale, voor hen die het wat minder dry willen, even versneden met een scheutje stout? - en van het "Scotch," [sic] een biersoort, die men in Holland zelfs nergens kan krijgen, voorzoover ik tenminste weet. [...] Door mijn woonen in België heb ik in den laatsten tijd ook wat meer studie gemaakt van de Belgische bieren. Onze zuiderbroeders zijn knappe brouwers en... gezellige bierdrinkers. Al hun eigen biersoorten hebben een historie, en de historie van het bier is de historie van België’.Ga naar eind14 In dat verband, zo bleek uit zijn boekje De genoegens van tafel en glas, was het vooral ook de geschiedenis van de kriek Lambik en van de gueuze, wellicht de meest Brabantse bieren, die Van Lidth de Jeude intrigeerde.Ga naar eind15
Jan van Nijlen was voor sommigen de aangewezen man om, als dat voor het een of ander nodig mocht zijn, informatie te verschaffen over zijn adellijke drinkebroer Van Lidth de Jeude. Zo ontving Van Nijlen eind juli 1930 een wat eigenaardige vraag van de typograaf Jan van Krimpen, die hem wou inschakelen om de Opregte Haarlemsche Courant, die bij Van Krimpens werkgever Enschedé gedrukt en uitgegeven werd, van dienst te zijn: ‘Zooals je waarschijnlijk weet heeft Van Lidth de Jeude gesolliciteerd naar de betrekking van directeur-hoofdredacteur van de Opregte Haarlemsche Courant. Ik kan je zeggen (niet om het aan hem over te brengen) dat er veel voor hem gevoeld wordt. Men is evenwel op één punt eenigszins huiverig. De vorige functionnaris [sic] Jhr. A.W.G. van Riemsdijk, was op een afschuwelijke, overdreven, en onaangename, manier aan den drank. Dat iemand stevig drinkt vinden heeren commissarissen, die er zelf geen van allen in spugen!, in het minst niet erg. Maar voor een herhaling van het geval Van Riemsdijk op dat gebied voelen ze minder dan niets. Nu is mijn vraag deze: hoe is het met het gebruik van Van Lidth? Is hij een zatlap of een alcoholist of hoe je het dan ook noemen wilt of drinkt hij alleen maar een stevig glas. Er is hier bekend geworden dat er nog al iets bij hem ingaat. Maar ik zou zeggen dat alles van de manier afhangt’.Ga naar eind16 Of Van Nijlen op Van Krimpens brief heeft geantwoord, valt niet meer te achterhalen maar het is weinig waarschijnlijk. Van Lidth is in ieder geval geen hoofdredacteur van de krant in kwestie geworden.
Eef van Lidth de Jeude was een echte polygraaf: hij publiceerde onder meer romans, eenakters, honderden verhalen en, onder eigen naam of onder het pseudoniem J. van den Andel (de naam van zijn moeder), E. du Castel (de laan waar hij tijdens zijn Brusselse periode gehuisvest was) of E. Member. Jan Greshoff spoorde hem herhaaldelijk aan een schifting te maken ‘in de angstwekkend aangroeiende massa van zijn drukwerk’. Maar iedere vorm van literaire pretentie bleef hem vreemd. Steeds antwoordde hij dat hem moed en lust | |
[pagina 61]
| |
ontbraken om ‘in dat verleden te gaan rommelen’, want: ‘Hij was zoo geheel vrij van eerzucht en ijdelheid, dat hem dit een even nuttelooze als pijnlijke moeite leek’.Ga naar eind17
Portret E.J. van Lidth de Jeude door J.H. Fekkes, 1916
In elk geval was het rond 1930 dat Van Lidth de Jeude zijn productiefste tijd beleefde. De Haagse journalist had al de ‘roman uit de krantenwereld’ De vreemde erfenis op zijn actief staan: het boek werd kort na zijn terugkeer uit Indië geschreven en speelt zich voor een groot deel in de tropen af. Nadien volgde het boekje met de veelzeggende titel De genoegens van tafel en glas, dat als derde nummer in de door Leopold uitgegeven reeks ‘Geniet het leven. Kleine wenken om gelukkig te zijn’ verscheen. Een andere, in 1930 gepubliceerde roman, was Rob Erkman's laatste liefde.Ga naar eind18 Zijn laatste boek was Vertrouwd geleide, een soort geromantiseerde gids voor een bezoek aan Brussel. De idee voor zijn in 1932 verschenen en wellicht bekendste werk, Het boekje van de genever, kreeg Eef van Lidth de Jeude naar alle waarschijnlijkheid in het gezelschap van de Brusselse vrienden. Het was de bedoeling dat Stols het kleinood kwijt kon aan jeneverfabrikanten maar Bols en de distilleerderij Rijnbende bleken niet geïnteresseerd. Nochtans had Rijnbende zich eerder geleend tot de uitgave van het Blijmoedig Maandblad dat dichters als Bloem, Marsman en Slauerhoff tot medewerking wist te bewegen. De uitgave van Het boekje van de genever, geïllustreerd door Marcel Stobbaerts, heeft Van Lidth de Jeude niet meer onder ogen gehad.Ga naar eind19
In de zomer van 1932 werd Van Lidth aangesteld tot perschef van de grote Indische tentoonstelling, die liep tot eind september.Ga naar eind20 Van de rust na deze drukke periode heeft Eef van Lidth de Jeude amper kunnen genieten: hij overleed op tweeënveertigjarige leeftijd, aan de gevolgen van een beroerte op 5 oktober 1932. Zijn vriend Frank Jas sprak de lijkrede uit tijdens zijn begrafenis op 8 oktober. Daarin typeerde hij Van Lidth als een man die overal vrienden had: ‘Oprecht wordt hij door allen betreurd. In zijn hart gloeide een goddelijke zon. Geen dag zoo grauw of als Van Lidth binnentrad, kwam de zon binnen’. Dat met Eef van Lidth de Jeude een warme, bescheiden maar boeiende persoonlijkheid voor de literatuur verloren ging, werd ook later door niemand betwijfeld. |
|