ZL. Jaargang 1
(2001-2002)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |||||||
Johan Daisne in het begin van de jaren vijftig (Collectie AMVC)
| |||||||
[pagina 33]
| |||||||
Johan Vanhecke
| |||||||
[pagina 34]
| |||||||
In de jaren zestig zou het niet echt boteren tussen Daisne en Boon. Niet alleen vond Daisne dat Boon als hoofd van Geestesleven in Vooruit zijn stukjes te lang liet liggen, hij verdacht hem er ook van geregeld uit zijn stukjes te ‘jatten’. Maar op het einde van hun leven legden ze alle geschillen bij, want zoals Boon in zijn laatste brief aan Daisne (31 januari 1978) schreef: ‘Wij zijn inderdaad steeds elkaars antipoden geweest, maar juist de antipoden zijn er nodig om het evenwicht te bewaren. Wat hebt ge aan alleen een stopcontact als ge geen stekker hebt?’Ga naar eind2. | |||||||
Een selectie uit de correspondentie
Ga naar eind3.
| |||||||
[pagina 35]
| |||||||
gesteld!Ga naar eind5. En dat laatste is haast nog meer waard dan het eerste!! Ondertussen, veel hartelijks van uw Louis. | |||||||
Brief 3: brief van Boon aan Daisne, 14 september 1953Beste Herman,
Ik maak vandaag nog een pakje, van de drie oudere delen van het ‘kaartspel’ - en tevens van de kleinere nieuwe deeltjes door u in de boekhandel aangekocht. Daarna volgen er nog een paar. Alleen het boek van Valentin Bresle zou ik zeer graag nog een drietal weken behouden.Ga naar eind6. Het heeft me veel ontsluierd. Met wat goede wil maakt men van mij nog een uitstekend logebroeder. Trouwens... ook ik mets voort, op mijn nogal eigenaardige wijze, aan de tempel van Salomon.Ga naar eind7. Ondertussen mijn zeer hartelijke dank, voor alle moeite welke gij u hebt getroost, uw Louis | |||||||
Brief 4: brief van Boon aan Daisne, 2 december 1953Beste Herman,
met gelijke post stuur ik u dan alvast het boek van Maxwell.Ga naar eind8. Ik hoop dat mijn familielid ondertussen reeds een heel pak is komen terugbezorgen. - Zo blijft er nu nog in mijn bezit: twee werken, welke ik eveneens zo haast mogelijk terugbezorg. Ondertussen zeer hartelijke dank van iemand die zich nog steeds - ondanks alle verschillen, en misschien juist dóór deze verschillen - een ‘broeder’ voelt. Jammer dat ik niet met gans Vlaanderen pennetwisten kan voeren, zoals ik er ene met u heb gevoerd.Ga naar eind9. Over het algemeen is men hier werkelijk nog zó bekrompen, dat men geen discussie kan voeren zonder hatelijk te worden. Ik glimlach u nu toe, met een blik van verstandhouding, uw dankbare Louis | |||||||
Brief 5: brief van Boon aan Daisne, 7 december 1953Beste Herman,
Ook mij spijt het zeer, niet veel meer naar Gent te kunnen komen, want dan zou ik heel veel bij u komen aanlopen om urenlang te praten over alles wat wij gemeen (maar tegenovergesteld) hebben. Nu zit ik hier gelijk een oudwordende indiaan in mijn Reservaat. er zijn veel bossen met wilde konijntjes en allerlei mij onbeken- | |||||||
[pagina 36]
| |||||||
de vogels, maar ook wildstropers, vogelvangers en een vliegplein. De beschaving der barbaren knaagt aan mijn ziel, ook hier. Ik vergeef u het woord ‘beroepschrijver’ - het heeft inderdaad wel wat de klank van een vals geldstuk, maar toch... ik meen dat er een mooi beroep van te maken is. Tot nog toe heeft niemand dit ambacht ernstig opgenomen. Ik doe mijn best, om zoveel mogelijk artikelen te schrijven, en deze zo eerlijk, zo mooi mogelijk te maken. Het is niet gemakkelijk. Ik moet daarvoor zeer veel strijd leveren, en op diverse fronten. Hopelijk overwin ik mij niet dood, zoals dat eens de Duitsers deden. Ik aanvaard de beide suggesties, en schrijf vandaag ook nog naar uwe vrienden, Olga BreslavGa naar eind10. en Joh. AlbertsGa naar eind11. - de brieven stuur ik dan ook ingesloten terug. Mijn werkje over de Tarot schiet goed op (ik denk er glimlachend aan, als het eenmaal in druk verschijnt, het aan u op te dragen). Voor de rest, doe vele groeten aan uw vrouw. En zelfs een vraag: passeert ge nooit Erembodegem, het dorp op de weg van Gent naar Brussel? Dan stuur ik even een schetsje van de ligging van mijn Reservaat. vrees niet ‘den Isengrinus’ te betreden! ondertussen, zeer hartelijk, uw Louis | |||||||
Brief 6: brief van Boon aan Daisne, [?] september 1954Beste Herman,
dank voor uw briefje, en vooral dank omdat gij in mij nog steeds geen schurk wilt zien - iets wat ik, elaas, reeds lang ben. Ingesloten vindt ge een artikel voor Vooruit, dat ik met behulp van uw brief, als een ‘verdediging van Daisne’, heb opgesteld.Ga naar eind12. Moest ge bezwaar hebben tegen bewust artikel, en zijns zelfs publicatie, dan gaat het vanzelfsprekend niet door. Dus schrijf me even, s.v.p.: ja of neen? nog steeds heb ik een boekje over de Tarot, dat ik u een dezer dagen retourneer. Mijn boek over het kaartspel maakt vorderingen, onder titel Het Kaartenkasteel, nieuwe manier om het geluk en de toekomst te voorspellen en te verspelen.Ga naar eind13. Immer van harte, uw Boontje | |||||||
Brief 7: brief van Boon aan Daisne, 12 oktober 1954Beste Herman,
Ik vond uw laatste briefje zó vanzelfsprekend, dat ik er natuurlijk niet meer verder over heen-en-weer schreef: ik stuurde de copij door naar Minne. Dáár echter ligt de grens van mijn kunnen: ik stuur allerlei, en Minne pikt er dát uit wat hem past.Ga naar eind14. | |||||||
[pagina 37]
| |||||||
Vergeef mij u in onrust te hebben gebracht, met verder geen taal of teken meer te geven. Maar ik verspeel de laatste tijd al mijn tijd (ook deze die ik móést besteden om een trouwe vriend, zoals gij, behoorlijk te antwoorden) om een staatsdjob achterna te lopen.Ga naar eind15. Ik schrijf, ik vraag, ik ren, ik antichambreer... en ik voel mij een schurk van een Isengrinus die uit naam der Broederschap zijn broeders met wat ajuin en solo zou laten bruinbraden en verslinden. Ik zie nog alleen datgene wat men zo zakelijk en verstandig ‘piston’ noemt. Eenmaal deze djob echter verkregen (ach mocht het waar zijn!) is er kans dat ik mij weer een trouwe leerling van madame BlavatskyGa naar eind16. ga voelen. Voorlopig echter vraag ik iedereen, en ook u: kent gij toevallig niet de een of andere minister van onderwijs (op zijn minst) om mij in zijn gunst aan te bevelen?Ga naar eind17. Ondertussen, vele en hartelijke groeten, uw Louis | |||||||
Brief 8: getypt gedicht van Daisne, [?] mei 1957, doorslag.Louis
Voor Boon.
Louis, bezeten door de duivel,
wat zijt gij schoon, wat zijt gij zuiver.
De bokkepoten die gij dicht,
zijn van de engel van het licht.
De kaarten van uw spel tarok
vormen een beeldroman barok.
Maar alle zwarte vrouwen branden;
zij manicuren blanke handen.
Wij zijn in 't zelfde jaar geboren,
en slechts de telefoon kan horen
hoe wij, zo vreemd, pas vrienden zijn.
Ik zoek het leven dat wij droomden,
gij vindt wat ons dwarsboomde.
Ik groet u, rijke droesem van mijn wijn.
5/57 Joh. Daisne
VOORUIT
| |||||||
[pagina 38]
| |||||||
Brief 9: brief van Boon aan Daisne, 27 november 1957Beste Herman, Ik heb uw stelling omtrent Kroes-t-jef aan de man van het buitenlands nieuws medegedeeld.Ga naar eind18. Hij is volkomen akkoord, maar kan onmogelijk tegen de stroom oproeien. Wat Geestesleven betreft, daar hebt gij een verkeerd idee over.Ga naar eind19. In de eerste plaats gaat mijn zorg naar het blad zelf, opdat het er zo nieuw en interessant mogelijk zou uitzien. In de tweede plaats tracht ik iedereen te helpen zoveel het in mijn macht ligt. En pas in de derde plaats komt de vriendschap een rol spelen. Toch moogt gij u niet veronachtzaamd voelen, want in principe komt gij om de 3 à vier weken aan de beurt. Dat dit soms vijf weken is hangt van omstandigheden buiten mijn wil af. Een voorbeeld: de lay-out zal een of [ander] artikel verschuiven tot de volgende week als het volgens hen te lang of te kort is. Een tweede voorbeeld: een medewerker had geen rode duit meer en kon brood kopen met de 300 frank. Ook hij ging vóór. Het spijt mij werkelijk, maar de vriendschap smelt weg, als gij aan de vriendschap twijfelt. Zeer hartelijk, Louis | |||||||
Brief 10: getypte brief van Daisne aan Boon, 28 november 1957, afschrift28.XI.1957
Beste Louis, Uit vriendschap precies moet ik op je brief antwoorden. Dat vriendschap zou smelten als men eraan twijfelt, is een mooi aforisme, dus een halve waarheid. De andere helft kan bvb. luiden dat hij die aan de vriendschap doét twijfelen, ze bevriest. Het een noch het ander, gelukkig, is waar voor ons. Want jij, voor een Isengrinus, hebt me heel vriendelijk geschreven; en ik, en dat wilde ik herhalen, heb niet op onze vriendschap een beroep gedaan om copij van me in Vooruit te zien verschijnen. Ik heb alleen - en de vriendelijke ironie zal je niet ontgaan zijn - gezegd dat ik lijd aan stiptheid, wat accoorden betreft (en daar ging het hem om) zowel als in vriendschap (en die was niet ter zake). ‘Vooruit’ doet wat hij wil; maar als... ‘makker’, zal ik zeggen, heb ik het recht daarover een oordeel te hebben, en zelfs een dubbel oordeel in de hoedanigheid van een oud medewerker. En dat oordeel luidt: maak de pagina G. zo goed mogelijk, met om 't even welke copij - niet alleen met werk waarvan soms de enige verdienste is, dat het nieuw is, of voor nieuw wil doorgaan. Compenseer - of voltooi - dat door ook de stem door te geven van ouderen die nog niet seniel zijn. Ik heb daarnaast alle eerbied voor de man die honger had; ofschoon: 1e die voorkeur ook een gebaar van vriendschap is (wat ik toejuich); 2e zekere hongerigen niet moeten aangemoedigd worden op | |||||||
[pagina 39]
| |||||||
de hongerweg; men moet ze natuurlijk niet laten creperen, maar hun kwaal is niet op te lossen met eens een artikeltje van 300 F; tegelijk drastischer en vriendschappelijker hulp is daar nodig; 3e het socialisme heeft het ver genoeg gebracht om thans naast de broodhonger ook te mogen en te moeten denken aan geestelijk brood. Wellicht heb jij daarover een andere mening; zoveel te beter, dan vullen we ook daar elkaar aan. Tenslotte begrijp ik de houding niet van ‘accoord met de enige goede spelling CHROESTJOV’ maar ‘tegen de stroom kunnen we niet oproeien’. Primo is er geen stroom, maar een moeras - iedereen schrijft die naam anders en enkelen zelfs goed, dus loop je geen gevaar wanneer je het ook goed doet. En secundo, heel het leven en zeker het socialisme is een zaak van roeien, mee en tegen. Of ben ik minder conformist dan jij denkt? Maar nog eens, wat mijn copij betreft, dring ik niet aan. Men heeft me destijds om een vaste kroniek gevraagd, zoals anderen er een hebben of hadden. Voorlopig heb ik mijn brood en mijn geest kan ik ook wel elders uitspreken. Maar ‘Vooruit’ zie je, dàt is ook een oude vriend, een oude geliefde... Van die vriendschap was er wèl sprake in mijn brief. Dat doet niets van de onze af. Ik zal je mijn papier blijven sturen en jij handelt naar goeddunken. Sans rancune, en van harte ook mijnerzijds.
Herman | |||||||
Brief 11: getypte brief van Daisne aan Boon, 24 mei 1958, doorslag24.5.58
Mag ik, voor het principe, protesteren tegen de weglating-zonder-meer van de gehele aanhef tot mijn stuk over ‘Farewell to arms’, vandaag verschenen in Vooruit?Ga naar eind20. Ik zeg ‘voor het principe’ want ik ben heus niet zo'n verafgoder van elke door mij geschreven regel. Nochtans, wanneer ik die regel heb geschreven, bewijst dat dat ik hem nodig of nuttig achtte; ik kan zelfs in de letteren niet vergeten dat ik een oud-economist ben die ongaarne krachten en tijd verspil. Ik moet protesteren omdat ik geen bezoldigd dienstjournalist van Vooruit ben, in wiens copij de baas zijn schaar mag ploffen naar believen (wat ook tegenover dienstjournalisten onhoffelijk blijft). Ik ben sinds een kwart eeuw een vrij medewerker van Vooruit, ik ben je leeftijdsgenoot en een literair collega. Wij arbeiden op enkele honderden m[eter] van elkaar in dezelfde stadskuip, bovendien verbonden door een dikke telefoonlijn. Waarom heb je niet eens opgebeld? We zouden samen zeker een oplossing hebben gevonden. Meer, je zou - zonder me zoals thans te hebben miskend - zeker je zin hebben gekregen: ik weersta moeilijk aan een vriendelijk verzoek - dat moest je al lang weten. Zeg me niet dat er is gehandeld wegens gebrek aan plaatsruimte. Het weggelatene is zeker nie langer dan het kennelijk als opvulling bedoelde berichtje betreffen[de] de letterkundige prijs van Ukkel, waar geen lezer van Vooruit iets aan | |||||||
[pagina 40]
| |||||||
heeft: de prijs van Ukkel, voor 'n Frans werk!Ga naar eind21. Nee, Louis, wat me het meest dwarszit is dat het weggelatene precies meningen uitdrukt die niet de jouwe zijn, en nu breng ik de begrippen Boon, bijna synoniem van anarchist, en censuur moeilijk bij elkaar! Je begint je stuk over Walravens (steeds op diezelfde pag.) met de mededeling ‘dat hij een mening heeft en er voor uitkomt - een niet al te wijd verspreide gewoonte bij ons’.Ga naar eind22. Sta me toe zelf te verklaren dat ik ook een mening heb en de moed opbreng ze te uiten... als men niet in mijn tekst knipt. het kost zelfs meer moeite meningen als de mijne te uiten, waarvoor men zo makkelijk voor ouderwets en reactionair kan worden uitgescholden, dan zeer conformist mee te huilen met de non-conformisten die thans jouw kapellekensbaan bevolken. Het is trouwens niet de eerste maal dat ik Geestesleven in gemoede tot meer... stiptheid zou willen aanzetten. Steeds op het blad van vandaag lees ik ‘Lof van Studio '50’.Ga naar eind23. Ik gun die Studio (waarvoor ik 'n paar jaar geleden reeds een lans heb gebroken in Vooruit)Ga naar eind24. volgaarne die lof. Maar niet ten koste van wat Lea Verkein in VI. Gids heeft geschreven.Ga naar eind25. Het handig geknipte citaat uit haar artikel moet de Vooruitlezer meteen een lof schijnen voor de zazou-schrijver John Osborne. Het artikel van L. Verkein takelt hem integendeel duchtig af. Ik zeg niet dat ze gelijk heeft. Ik zeg dat Vooruit niet stipt citeert. Maar basta. Niet overdrijven. Wees Boon, vriend, en d.w.z. groot genoeg om te kunnen verdragen dat ik mijn mening vrij uit in een vrij blad, waar je precies hetzelfde doet. Ik wil alleen nog betreuren dat onderaan mijn artikel niet is vermeld ‘wordt vervolgd’; nu lijkt het zo onbegrijpelijk fragmentair. En dat de 2 voetnoten hetzelfde cijfer (1) dragen. Van harte, Louis. Steeds je Herman | |||||||
Brief 12: brief van Boon aan Daisne, 29 mei 1958Beste Herman,
Het is inderdaad waarheid, ik had kunnen opbellen. laat mij echter een kleine verdediging opstellen. In de eerste plaats, je beseft dat niet, maar alles moet op de krant er haastig als wat gaan. Voor dit hele geestesleven heb ik amper twee uur per week. briefwisseling met de medewerkers kan ik alleen nog in mijn vrije tijd voeren (dit briefje schrijf ik nu vanochtend, op de trein). Dat ik knoeide was inderdaad niet wegens plaatsruimte. je weet dat op dit ogenblik in de literatuur de opvattingen zeer verdeeld zijn, en de jongeren (meestal toch links) nergens een kans krijgen. Ik gun hen die kans, zonder echter de tegenovergestelde meningen te hinderen - Wat gebeurt er nu? De jongeren meenden op de ouderen te moeten schelden. Ik tracht hen dit af te leren. Ik sta alleen positie- | |||||||
[pagina 41]
| |||||||
ve dingen toe. dat zij de lof zingen van al wat zij goed en mooi menen te zijn, maar niet bespotten wat hen achter de rug ligt. Aan de andere kant hoor ik u graag alles verdedigen wat u lief is, maar zonder het dan over ‘die nieuwlichters’ te hebben. Toch is het gelijk aan uw kant. Ik had het niet mogen doen zonder uw toestemming te vragen. Wat gebeurde nu? Ik diende uw stuk in, na doorgeknipt te hebben, en zag pas op de steen wàt je schreef. Je bent nu kwaad, en hebt gelijk. Maar iets wil ik u vragen: spons erover. En laten we alleen samen een mooi geestesleven uit de krant stampen, zo verscheiden, zo nieuw en zo interessant mogelijk - en vooral, zo breeddenkend mogelijk.
Ondertussen, zeer hartelijk (en dàt weet je) uw Louis | |||||||
Brief 13: brief van Daisne aan Boon, 30 mei 1958, doorschrift30.5.58
Beste Louis, Van harte mijn dank voor je briefje. Ik wist het wel dat wij elkaar zouden begrijpen. Misschien wek ik soms de indruk in een ivoren toren te leven. Niets is minder waar. Kameraadschap is de allereerste waarde in mijn leven. Ik probeer die met mijn middelen ook en ruimschoots te bewijzen aan de jongeren die je lief zijn. Vaak kon ik ze op de Bibliotheek reeds met 101 dingen helpen. En je ziet welk vriendelijk spel ik heb gemaakt van die knappe jonge Günter Spang (kreeg je de foto met op de keerzij onderschrift - ter illustratie van het verhaaltje ‘Schrijver & meester’?).Ga naar eind26. Alles is dus voor het beste. Laten we vrienden blijven voor onszelf, voor elkaar en voor die schone taak waarvan je spreekt. Je mag altijd op me rekenen. De 10! Herman | |||||||
Brief 14: brief van Boon aan Daisne, 9 juli 1959Beste Herman, Ik wou er zaterdag niet over praten, maar mijn moeilijkheden met Geestesleven stijgen. Gij weet, nieuwe bazen, nieuwe wetten.Ga naar eind27. Ik moet het er nu niet over hebben, dat de onkosten voor deze page te hoog blijken te liggen, vooral als men ‘ons zusterorgaan’ (wat een gemeen smerig woord!) als voorbeeld neemt, dat door Lampo heel alleen gevuld wordt...Ga naar eind28. Maar dat daargelaten, wij moeten o.a. ook ophouden met filmcommentaar te geven, gezien wij reeds een filmpagina bezitten.Ga naar eind29. | |||||||
[pagina 42]
| |||||||
Doe mij nu eens een zeer groot driedubbel genoegen:
Zeer hartelijk en met de rijstpap van het PatijntjeGa naar eind32. nog op de lever, uw Louis Het Patijntje, het Gentse restaurant waar Daisne graag met vrienden ging tafelen (Collectie AMVC)
| |||||||
Brief 15: brief van Boon aan Daisne, 24 augustus 1959Beste Herman, ik zit wat in het nauw gedreven met uw poëmen.Ga naar eind33. Het is inderdaad waar, dat ik, bij het voorstel méér ganzeveren en kogelpennen te bezorgen, ook ja-knikte voor dichtwerk. Om de waarheid te zeggen, ik dacht toen in de eerste plaats aan puntdichtjes, berijmde kogelveertjes en dergelijke. Maar met deze twee dichtwerken kom ik op het schip van zeven jaren: een massa andere dichters zitten op zoiets lekkers te wachten om eveneens poezie het Geestesleven in te moffelen. En waar moet het ophouden? En wie moet ik uitsluiten? Om dan nog niet te spreken van de poezie-oorlog die nu woedt!Ga naar eind34. | |||||||
[pagina 43]
| |||||||
Ga nu eens niet van Pegasus naar uw strijdros, om mij uw huis vol te schelden a.u.b.! Maar stuur mij subito pronto expresso je geveerde kogelpen-nen en laat mij de poëmen retourneren. Ondertussen, zeer hartelijk, uw Louis | |||||||
Brief 16: getypte (maar niet verzonden) brief van Daisne aan Boon 25 augustus 1959. In potlood schreef Daisne in de linkerbovenhoek: ‘toch maar niet verzonden’.25.8.59 Beste Louis,
Mag ik je zeggen, naar aanleiding van je laatste briefje, dat jij toch een lastige vent bent, grillig als een verwende cocotte? Ik voel daar soms iets ongezonds aan. Doe jij het om je vrienden te pesten? En altijd zo op je sokken. Je laat de copij een paar weken liggen; als ik je telefoneer praat je over het mooie weer, en dan komt een van je voorzichtige briefjes. Wat een chicanes verkoopt toch de Vooruit sinds jij dat Geestesleven in handen hebt! Men doet dat toch niet met oude medewerkers die, geloof ik, niet slechter zijn dan je nieuwe aanwinsten die soms van mijn kl... schrijven. Enfin. Hier heb je iets nieuws. Sans rancune. Je Herman
[toegevoegd in handschrift:]
Als je het iemand beu wilt maken, moet je 't maar zeggen. Dat zou veel logischer zijn van iemand die ‘gewetens schopt’. [V]an mijn kant dring ik er voor de 1001e keer op aan dat mijn foto's Toto, Vercammen en Dr. Stephens zouden worden teruggestuurd.Ga naar eind35. Is het daar dan zo'n boel op de redactie? Vergeet ook de gedichten niet. | |||||||
Brief 17: brief van Boon aan Daisne, [?] januari 1960Januari 60 Voor Herman, ter herinnering aan de dag waarin hij me kwam bezoeken in het ziekenhuis, en ik deze ‘observatie’ aan het ontwerpen was.Ga naar eind36. LP. Boon Januari 60
[de bijgevoegde tekening ‘observerend’ is gedateerd ‘mei 59’] | |||||||
[pagina 44]
| |||||||
Observerend, de tekening die L.P. Boon aan Daisne stuurde (Collectie AMVC)
| |||||||
Brief 18: brief van Boon aan Daisne, 7 december 1960Beste Herman, het spijt me echt dat ik u moet teleurstellen, ondanks mijn belofte het gedicht te plaatsen.Ga naar eind37. Eerlijkheidshalve moet ik bekennen op een dwaalspoor te zijn geweest: toen ge me aan de telefoon over het gedicht spraakt, meende ik het een van de dame zélf te zijn. Want dat is het enige wat ik mij veroorloven mag: ‘ongewone’ gedichten te plaatsen. Gij weet het best genoeg, de strijd tussen de dichters is al te fel. Plaats ik een vers van u, dan moet ik ook beginnen aan een hele stapel van Jan Schepens, van Jan Vercammen, die me reeds werden toegestuurd. En dan verlangen Paul Snoek en de andere jongens ook geplaatst te worden.Ga naar eind38. Verontschuldig of vervloek me, uw Louis |
|