ZL. Jaargang 1
(2001-2002)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 24]
| |
Hans Renders
Steeds is er wel een aanleiding
| |
[pagina 25]
| |
blad Tubantia, is vanaf nummer 36 de auteur. Onlangs verscheen het achtenveertigste nummer. Ging de verschijning van een nieuw deeltje altijd al gepaard met enig publicitair vertoon, Geerten Meijsing werd bijvoorbeeld in 1993 uitgenodigd een toespraak te houden voor het Bob Evers Genootschap, deze keer wisten fans het televisieprogramma Andere Tijden te verleiden aandacht aan Van der Heide te besteden. Het jaar 2001 kan daarom met recht een hoogtepunt in het postume leven van Willem van den Hout genoemd worden, want behalve dat televisieprogramma, verscheen ook zijn nooit eerder gepubliceerde (nationaal-socialistische) verhaal De avonturen van Waltertje Waerachtig en den wilden Waman, met een inleiding van Gerard Groeneveld en in het vijfde deel van het Biografisch Woordenboek publiceerde Henk van Gelder een lemma over de onverbeterlijke mystificator. Wilhelmus Henricus Maria van den Hout werd op 3 juni 1915 in Den Bosch geboren. Toen hij zeventig jaar later in Den Haag overleed, was hij drie keer getrouwd geweest en liet vier kinderen na. De twijfel rondom W. van den Hout begon al één dag na de capitulatie van het Nederlandse leger in mei 1940. Het dagblad De Tijd publiceerde een narrig stukje waarin werd gesuggereerd dat de tot dan toe vrijwel onbekende auteur van Amerika Filmt deze bijtende satire op Hollywood zou hebben geschreven op basis van eigen waarneming. In zijn inleiding beweerde Waterman namelijk dat hij ‘de volle waarheid’ had geschreven. De anoniem gebleven verslaggever van De Tijd had echter vernomen dat Waterman nooit in Amerika was geweest en vroeg zich af of de auteur niet de behoefte voelde zich te verantwoorden. Waterman heeft zich niet verantwoord. Zelfs al zou hij dat wel hebben gedaan, wat is een verantwoording van een notoire fantast waard? In dezelfde inleiding van Amerika Filmt vertelt hij trouwens dat zijn boek niet in Hollywood maar in New York is geschreven: ‘in Fifty Second Street nabij “Swing Alley” aan den voet van Rockefeller Centre’. Het berichtje uit De Tijd is herdrukt in Wetenswaardigheden over Willem Waterman, een merkwaardig boekwerk uit 1995 over leven en werk van W. van den Hout, samengesteld door Ton en Hans Kleppe, beiden ook drijfveren achter het Bob Evers Genootschap (en de gelijknamige website op het internet). Van den Houts hele leven is verbonden geweest met propaganda, steeds met bedenkelijke gevolgen, en ging altijd gepaard met veel liegen en schreeuwen om de aandacht op zichzelf te vestigen. In alles wat je over hem kunt vinden, wordt gesproken over zijn duistere oorlogsverleden. Niet in de laatste plaats door hemzelf. Martin van Amerongen citeert daarvan een overtuigend specimen in een column voor NRC Handelsblad: ‘Een kleurrijke zonderling, die bijvoorbeeld de gewoonte had de deur van het journalistencafé open te stoten onder het brullen van de woorden: “Ik ben de enige nog levende fascist in Nederland!”’. Met name dat ‘brullen’ is goed getypeerd, want werkelijk in elk boek van Willem Waterman of Willy van der Heide wordt aan één stuk door gebruld en gegild. Waterman was zijn journalistieke carrière begonnen met het schrijven van verhalen en kruiswoordpuzzels voor het Noordbrabants Dagblad en Het Huisgezin. In 1935 heeft hij het ouderlijk huis verlaten om er nooit meer terug te komen. Hij | |
[pagina 26]
| |
belandde in 1936 op het Philips Persbureau in Eindhoven. Op 22-jarige leeftijd, na de militaire dienst, werkte Van den Hout bij de reclameafdeling voor Engelstalige gebiedsdelen van het Philipsconcern. In 1939 publiceerde hij zijn eerste boek: Een woestijn raakt zoekt. In deze jaren voelde Waterman al ‘een sterke verbintenis met het Verdinaso van Joris van Severen’.Ga naar eind1. Hij werkte ondertussen in Amsterdam bij de Netherland's Publicity Service N.V. Sellmore, een bedrijf dat zich toelegde op de promotie van Engelse en Amerikaanse producten. Een jaar later verscheen zijn satirische roman Amerika Filmt; Een visie op Hollywood en op Hollywood's wonderlijke werkwijzen. Om zijn werkgever niet in problemen te brengen, publiceerde Van den Hout dit kloeke boek onder zijn schuilnaam Willem W. Waterman. Achteraf gezien is het meest omineuze aan deze roman wel het imprint ervan: N.V. Residentiebode 's-Gravenhage. Dat was de uitgever van de gelijknamige krant die zich tijdens de oorlog overgaf aan de meest abjecte vorm van collaboratie. Behalve voor De Residentiebode (en waarschijnlijk ook wel voor het Nederlandsch Dagblad) schreef Waterman ook voor de frontpropagandauitgave Einheit Gerlach. De zuiveringscommissie wist na de oorlog nog de hand te leggen op enkele brochures die Waterman in opdracht van het Rijkscommissariaat gepubliceerd had, zoals: Balans der Fronten, Geef mij maar Amerika, Dus toch Amerika en Zeg weet je 't al. Voor Heinrich Blömers Verlags-Versand- und Export buchhandlung tekende hij een contract (en incasseerde een voorschot van 500 gulden) voor een boek van 100 à 120 bladzijden ‘schrijfmachineschrift’, met de werktitel Kritiek over het Amerikanisme.Ga naar eind2. Toen Amerika Filmt in 1939 verscheen, was Waterman inmiddels gemobiliseerd en ondergebracht als korporaal bij het Corps Motordienst in Bilthoven, hetgeen in 1941 resulteerde in zijn roman De kruistocht van generaal Taillehaeck, twee jaar later gevolgd door Een strijd om Nederland. Die twee laatste boeken behandelen een thema dat ook door Mr. A. Roothaert met zijn populaire roman De vlam in de pan met verve geëxploiteerd werd. Zowel Waterman als Roothaert hekelden in hun roman het Nederlandse defaitisme van voor de oorlog dat leidde tot een slap militair beleid. Nee, dan de goed geoutilleerde Duitsers, die lieten hun eigen soldaten niet met aftandse geweren creperen. In het geval van Roothaert bleef er meer ideologische verwarring dan bij Waterman, want die laatste sloot zich via bemiddeling van de rancuneuze Albert Kuyle in januari 1941 aan bij het Nationaal Front van Arnold Meijer. Hij werd door Meijer benoemd als ‘propagandaleider’ van de beweging. Vanuit deze functie kon hij ook zijn boeken bij De Residentiebode publiceren, de huisuitgeverij van Nationaal Front. Vanaf april 1940 beschikt Arnold Meijer over zijn eigen krant Nederlandsch Dagblad. In feite was het een kopblad van de Haagse krant De Residentiebode. Waterman schreef een slijmerig biografietje van Meijer, maar kreeg toch al snel ruzie met de leider. Zijn vervolg op De kruistocht van generaal Taillehaeck, Een strijd om Nederland kreeg van Willem W. Waterman als ondertitel mee: Bankroet van een politieke beweging. Meijer wordt in dit boek omgevormd tot Rudolf Smit en Nationaal Front wordt Nederlandsch Front. Waterman laat zichzelf opdraven onder de naam Van Buuren, en deze propagandaleider ziet in dat hij een schromelijke vergissing heeft begaan om zich in te laten met het Nederlandsch | |
[pagina 27]
| |
Stofomslag vanhet eerste Bob Eversverhaal (Stenvert, 1950)
Front, want het zou zijn geïnfecteerd ‘met de gevreesde bacil van de stroperige geest der burgerlijkheid’. Tijdens een stafbijeenkomst vergelijkt Van Buuren de aanwezigen met ‘slappe vaatdoeken’, en wordt hij op staande voet ontslagen. Waterman beweert in een woord vooraf dat zijn verhaal op historische gebeurtenissen is gebaseerd. Met andere woorden: Nationaal Front was niet radicaal genoeg, zo zou men uit Een strijd om Nederland kunnen begrijpen. Die indruk kwam Waterman in de jaren zeventig niet meer zo goed uit en daarom liet hij een gefotokopieerde brochure het licht zien waarin een hele andere lezing van zijn wederwaardigheden met Arnold Meijer werd gegeven.Ga naar eind3. ‘Werd in Januari 1941 lid van Nationaal Front (leider Arnold Meyer) en tegelijkertijd propagandaleider van de beweging. Legde in Augustus zijn lidmaatschap, samen met zijn functie van | |
[pagina 28]
| |
propagandaleider, neer na de inval van de Duitsers in Rusland, en op grond van de overweging dat Arnold Meyer toen het initiatief nam tot het oprichten van een anti-bolsjewistisch legioen, hetgeen in die omstandigheden formeel landverraad inhield (de Russen waren toen onze geallieerden).’ Kortom, het was uit vaderlandsliefde, om niet te zeggen verzetsdenken, dat Waterman Nationaal Front verliet. In werkelijkheid werd Waterman door Nationaal Front ontslagen omdat hij zich als propagandaleider te weinig op kantoor liet zien.Ga naar eind4. Aan de publicatie van het eerste Bob Evers-boek in 1950, waren jaren van voorbereiding voorafgegaan. In 1943 publiceerde Van den Hout onder het pseudoniem Willy van der Heide in het nationaal-socialistische blad Jeugd het feuilleton ‘De avonturen van 3 jongens in de Stille Zuidzee’. Kort daarna schreef Willem W. Waterman in het amusementsblad Cinema en Theater over een aanstaande radiouitzending van een hoorspel van ‘de jonge auteur Willy van der Heide’.Ga naar eind5. Cinema en Theater was een uitgave van de nationaal-socialistische uitgeverij Opbouw. Watermans vriend Louis Thijssen had zijn baan als hoofdredacteur van De Residentiebode verruild voor het hoofdredacteurschap van dit omroepblad. Hij vroeg Waterman een rubriek te verzorgen. Dat werd ‘Rond de microfoon’.Ga naar eind6. Het was ook Thijssen die Waterman in 1944 naar het quasi-geallieerde maandblad De Gil haalde. In opdracht van Dr Erwin Haagn, de Nederlandse vertegenwoordiger van de Hauptabteilung für Volksaufklärung und Propaganda (Abteilung Aktivpropaganda) had Thijssen dit op Amerikaanse leest geschoeide blad opgericht en tot aan het vierde nummer in zijn eentje de redactie op zich genomen. Met ingang van het vierde nummer kwam de schwung erin. Onder invloed van Waterman (en hij was weer erg beïnvloed door het Amerikaanse blad Esquire, waarvan hij voor de oorlog al een verzameling koesterde) werd afgerekend met de humorloze propaganda van zowel Duitse als Nederlandse snit. Door enthousiast te schrijven over wat door de nazi's verboden was, Amerikaanse jazz bijvoorbeeld, wist Waterman veel lezers aan zich te binden. Uit ingezonden brieven blijkt dat de lezers niet naïef waren en wel degelijk vragen hadden over de politieke stellingname van De Gil. We moeten overigens de mogelijkheid niet uitsluiten dat die brieven gewoon door de redactie van De Gil geschreven werden. Het bijzondere aan dit maandblad was de satirische toon, het veelvuldig gebruik van Engelse woorden en de Amerikaanse wijze van opmaak, met veel cartoons en kortgesneden rubriekjes. Werden andere kranten en tijdschriften streng gecontroleerd op het (verboden) gebruik van Engelse woorden of op verwijzingen naar de BBC-radio, De Gil stond daar met toestemming van de Abteilung Aktivpropaganda vol mee. Kortom, De Gil bracht op het eerste oog verfrissende journalistiek tussen de gortdroge legale en illegale kranten. Nieuwtjes die altijd maar weer uit via Lissabon binnengesmokkelde Amerikaanse bladen geknipt waren en ironische verhalen over N.S.B.-ers, landwachters maar ook over de Duitsers zorgden ervoor dat elk nummer opnieuw een verkoopsucces werd. De lezers hadden een sterk vermoeden dat ze te maken hadden met een propagandablad onder auspiciën van de nazi's maar helemaal zeker waren ze niet en in deze verwarring kon Waterman zijn antipropagandistische werk doen. Als de geallieerden per ongeluk een serie bommen op Nijmegen lieten vallen, stond in De Gil te | |
[pagina 29]
| |
lezen: ‘Het zijn niet de Amerikanen die Nijmegen hebben gebombardeerd maar de Duitschers. De Duitschers vlogen rond in speciaal voor dit doel nagemaakte Amerikaanse Vliegende Forten.’ Met andere woorden: de Duitsers krijgen altijd en overal de schuld van, terwijl het wel duidelijk is dat de geallieerden Nederland meer schade toebrengen dan de nazi's. Talloos zijn de jennerige opmerkingen in de richting van de illegale pers in de veertien nummers van De Gil. Waterman had een onstuitbare alliteratiedwang. Soms leidde dat tot taalvondsten die nog steeds gangbaar zijn. Zo werd 5 september 1944, de dag dat zovelen ten onrechte dachten dat Nederland bevrijd was, door Willem Waterman in De Gil Dolle Dinsdag genoemd. Waterman had een vaardige en soms zelfs humoristische pen, maar als hij over joden schreef, ging het er minder subtiel aan toe: ‘Onze Hollandsche stranden op heete dagen zullen vervuld zijn van apenootjes vretende; met sinaasappelenschillen smijtende, hun dikke achterwerken-in-witte-broeken-wringende spekjodinnen die gillen als Bijbelsche stoomfluiten [...].’ Dat de verwarring zijn doel ook wel eens voorbijschoot, blijkt uit de overgeleverde leeservaring van Dick Verkijk. In zijn onderzoek naar de radio-omroep tijdens de Tweede Wereldoorlog schrijft hij zich nog te herinneren hoe hij als jongetje naar het door Waterman samengestelde radioprogramma ‘Gilclub’ luisterde. Voor het eerst hoorde hij jazz van Louis Armstrong, muziek uit het land ‘waarvan we vurig hoopten dat het ons eindelijk zou bevrijden’. Verkijk over de propaganda van deze uitzendingen: ‘Als ze spottend spraken over “die negermuziek”, begrepen ze dan niet dat ze zichzelf te kijk zetten als ze daarna die grandioze jazzplaten lieten horen? (...) De “slimme” propaganda is-ie vergeten, heeft hij niet eens tot zich laten doordringen, maar de (Amerikaanse) herkenningstune van de Gilclub kan hij na dertig jaar nog fluiten’. Zelfs de commissie voor perszuivering was na de oorlog in verwarring over de intenties die Waterman met zijn werkzaamheden voor De Gil had gehad. De commissie durfde op dit punt geen duidelijke uitspraak te doen. Maar dat pleitte Waterman geenszins vrij van collaboratie. Op 27 april 1948 werd hij door de Commissie voor de Perszuivering veroordeeld tot ontzegging van journalistiek werk voor een periode van twintig jaar. En dan mocht hij nog van geluk spreken. In hoger beroep werd die straf teruggebracht tot de helft. Hij zat drie jaar in voorarrest toen zijn zaak werd geseponeerd. Het was zelfs voor justitie te verwarrend geworden. Verwarring of niet: De Gil had eind 1944 de fabelachtige oplage van 200.000 exemplaren. Zo blijkt uit een drukorder die in het NIOD bewaard is gebleven. Het zal zeker aan dit succes te danken zijn dat Willem Waterman in 1944 bij Bruna het kolderieke boek Wie zei dat je in dezen tijd niet kon lachen? wist te slijten. Het zal altijd de vraag blijven in hoeverre Kees Buddingh' slachtoffer was van de onduidelijke positie van De Gil of dat hij er gebruik van heeft gemaakt. Met een begeleidende brief, ondertekend met de naam Charles, stuurde hij zijn gedicht ‘De Blauwbilgorgel’ in. Hij kreeg er de Professor Gil-Prijs voor. Volgens Buddingh' zelf was zijn poëzie bij de Abteilung Aktivpropaganda terechtgekomen nadat de Gestapo een inval bij Jaap Romijn had gedaan, drukker van clandestiene boekjes in Utrecht.Ga naar eind7. | |
[pagina 30]
| |
In een interview met Eelke de Jong zag Waterman de kans schoon om zijn oorlogsverleden eens flink bij te kleuren. Hij had na de oorlog dan wel drie jaar gevangen gezeten vanwege collaboratie, in werkelijkheid was hij een verzetsstrijder die zich niet alleen tegen de Duitsers had verzet, maar ook nog eens af te rekenen had met een ‘stelletje idioten’ in Londen die daar whiskydrinkend gevaarlijke plannen zaten te bedenken waardoor illegalen in bezet gebied direct opgepakt werden. Waterman vond het Nederlandse verzet te amateuristisch om het serieus te nemen. Zijn medewerking aan De Gil en het opzetten van een radiozender met hetzelfde pseudo-illegale doel was volgens Waterman, zo beweerde hij in 1978 tegenover De Jong, bedoeld om te kijken hoe ver hij kon doordringen ‘in die propagandawereld’. Tegen de leden van de Commissie voor Perszuivering had hij vlak na de bevrijding iets anders verteld. In de teksten die hij voor de Gilclub schreef zouden allerlei geheime boodschappen verstopt zitten. Verzetsstrijders in Friesland en Groningen konden deze boodschappen decoderen en er vervolgens hun illegale acties mee coördineren. De werkelijkheid was triester. Dankzij de codes konden illegalen in Hilversum en omgeving door de bezetter getraceerd en gearresteerd worden.Ga naar eind8. Aan Eelke de Jong deed Waterman het daarentegen voorkomen alsof hij zich als een kwajongen in het hol van de leeuw had gewaagd: ‘In de hongerwinter was ik doorgedrongen tot de Abwehr’. Hij zou alles hebben gedaan in opdracht van de Nederlandse veiligheidsdienst, maar helaas aan het einde van de oorlog kreeg Watermans baas ‘ruzie met zijn baas’. De baas van Waterman vertrok na de oorlog naar Indië en pas in 1948 dacht hij aan een handgeschreven spionage-opdracht voor Waterman die nog steeds op zijn onderduikadres moest liggen. En ja hoor, in een kistje dat in al die jaren onaangeroerd was gebleven, zat die verklaring. ‘De volgende dag werd ik vrijgelaten.’ Vier delen van de Bob Evers serie waren toen al geschreven. In 1955 verscheen onder de naam Victor Valstar het dichtbundeltje De Slag bij Arnhem. In het colofon stond de cryptische mededeling dat de baten van deze bundel waren overgedragen aan het naar het verzet klinkende ‘Airborn Committee, Oosterbeek’. Iemand moet nog uitzoeken of dit comité echt bestaat en wat de bedoeling ervan is. Die laatste vraag rijst ook bij het lezen van een van de laatste coupletten van Watermans in drie delen uiteenvallende gedicht ‘De Slag bij Arnhem’: Mijn haat treft echter hen
die slechts in frasen sneefden;
thans smalend op de zwanenzang
van 't Brittenrijk; dat rustig volk
dat vocht toen zij als hamsters leefden;
hun moed begrensd door het behang.
Veel over Willem Waterman moet nog uitgezocht worden. Bij Olympia Press is op voorspraak van Gerrit Komrij een boek van Monique van Cleef onder de titel The House of Pain verschenen, ‘William Waterman’ bewerkte dit verhaal van en over deze Haagse hoer die in New York een sadomasochistisch bordeel exploiteerde dat | |
[pagina 31]
| |
door de New Yorkse jet set gefrequenteerd werd. Wat was de relatie tussen Willem en Monique? Evenmin is het laatste woord gezegd over zijn aandeel in genoemde radiozenders, zijn werk als dichter, zijn oeuvre als Lieve Lita, Joke Raviera, Sylvia Sillevis in seksbladen als Candy en Cash. En wat heeft zijn in 1971 verschenen pornoroman onder het pseudoniem Zara Ferguson met de beschaafde Haagse schrijfster Margaretha Ferguson te maken? Hoeveel meisjesboeken heeft hij onder de schuilnaam Wanda Moens gepubliceerd? Eind jaren zeventig verscheen bij uitgeverij Loeb een typisch Waterman-boek: Hoe ik een nieuw leven begon. Het staat vol oncontroleerbare verhalen over de spannende jaren vijftig in Den Haag, over jazz, Oldsmobiles en Cadillacs. Hoe zit het met de verkoop van de auteursrechten op de Bob Eversboeken en andere avonturen waarvan Waterman later misschien wel spijt had? Welke contacten onderhield Waterman tijdens de provotijd met extreemrechtse groeperingen in Antwerpen en wat schreef hij in die tijd voor de Vlaamse Post?Ga naar eind9. Waterman bleef als het ware postuum actief omdat Peter de Zwaan onder het pseudoniem Willy van der Heide de Bob Evers-serie voortzette, maar ook omdat enkele uitgevers tot op de huidige dag vertalingen van erotische- en horrorverhalen blijven publiceren. Uitgeverijen Stenvert, Loeb, In den Toren, Bruna, Udima, W & L Boeken en K-tel. Alleen al in 1984 en in het jaar van zijn overlijden 1985, werden tientallen vertalingen van zijn hand gepubliceerd. James Mallahan Cain (1892-1977) is de auteur die Waterman het liefst vertaalde. De stroom neemt nauwelijk af. Je vraagt je af of behalve het pseudoniem Willy van der Heide er nog meer schuilnamen van Van den Hout zijn die door anderen levend worden gehouden. Willem W. Waterman was een practical joker, maar hij was niet de enige. |
|