ZL. Jaargang 1
(2001-2002)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
Jan van Nijlen aan het werk in Schilde, omstreeks 1908 (privé-collectie)
| |
[pagina 27]
| |
Stefan van den Bossche
| |
[pagina 28]
| |
van de Eerste Wereldoorlog naar Nederland vluchtte, stond Greshoff klaar om het jonge koppel onderdak te bieden in het pension van zijn moeder in Apeldoorn. Net als Jan van Nijlen, had ook de jonge journalist Jan Greshoff al een handvol artistieke strepen verdiend. Naast een paar dichtbundels en een bundel beschouwingen, was hij leverancier van bijdragen aan verscheidene tijdschriften, zoals De Gids en De Nieuwe Gids. In 1910 zette hij ter presentatie van de jonge dichtersgeneratie met Het jaar der dichters. Muzenalmanak voor 1911 een nogal prestigieuze jaarlijkse bloemlezing op die vijf jaar zou standhouden. Met J.C. Bloem en P.N. van Eyck - als hij adepten van Albert Verwey en zijn tijdschrift De Beweging - vormde hij in 1910 de eerste redactie van De Zilverdistel. Ook met Bloem zou Jan van Nijlen vriendschap voor het leven sluiten.
Van Nijlen hield het als journalist al spoedig voor bekeken. La Métropole en - kortstondig - het Antwerpse halfwekelijkse blad De Standaard konden in hem niet de verhoopte journalistieke vlam opwekken. Het blijft onduidelijk wat hij beroepsmatig uitrichtte na eind 1908, toen hij na een conflict met de leiding uit de rangen van de katholieke stadskrant La Métropole verdween. Wel is bekend dat hij in maart 1910 als bediende aan de slag ging in de Antwerpse boekhandel 't Kersouwken. Vermoedelijk werd zijn inkomen nadien uit klusjes in de effectenhandel van zijn vader en uit het publiceren van gedichten en andere bijdragen bijeengesprokkeld.Ga naar eind1.
Van Nijlen leverde vanaf 1910 nog haast uitsluitend bijdragen aan Nederlandse tijdschriften en uitgevers. In februari 1911 - volop in zijn wittebroodsweken - ontving hij dan het prettige bericht dat De Zilverdistel zijn bundel Naar 't geluk wou uitgeven. Naar alle waarschijnlijkheid was de invloed van zijn vriend Greshoff daar niet vreemd aan.Ga naar eind2. Uit een brief van Bloem aan Van Eyck blijkt immers dat beiden vonden dat de pas opgerichte uitgeverij toen belangrijker en dringender dingen te doen had dan een bundel van de jonge Antwerpenaar uit te geven. Zelfs de nu zo goed als vergeten dichter J.J de Stoppelaar leek voorrang te krijgen op Van Nijlen.Ga naar eind3. De StoppelaarGa naar eind4. had toen al, en dat verklaarde natuurlijk wel iets, zijn eerste gedichten in De Beweging gepubliceerd. Het lijdt niet de minste twijfel dat het vooral Van Eyck was die voor zijn poëzie gewonnen was. Toen een jaar later De Stoppelaars bundel De Parelduiker elders verscheen, bleef Van Eyck bijzonder enthousiast.Ga naar eind5. Dat niet deze bundel maar wel Naar 't geluk bij De Zilverdistel van de persen rolde, mag zonder meer een klein wonder heten. Nadien sprak Bloem zich nog wel eens geïrriteerd over Van Nijlen uit,Ga naar eind6. maar een half jaar later, bij het lezen van de bundel en dankzij het gedicht ‘Herfst in het dorp’ verzoende hij zich definitief met de Antwerpse dichter.Ga naar eind7.
De reeks De Zilverdistel zou in Vlaanderen inspirerend werken. Toussaint van Boelaere polste Greshoff in verband met de publicatiemogelijkheden bij De | |
[pagina 29]
| |
Jan Greshoff en hondje Daisy, omstreeks 1913 (collectie Sophie van Nijlen)
Zilverdistel. Greshoffs reactie liet, zoals dat bij hem wel vaker het geval was, even op zich wachten. Daarop vroeg Toussaint aan Ary Delen om bij Greshoff op antwoord aan te dringen. Delen en Toussaint kenden elkaar al meer dan tien jaar. Beiden onderhielden sedert hun medewerking aan het Antwerpse studententijdschrift Alvoorder een intens contact. Na Toussaints vraag om bemiddeling bij Jan Greshoff, vond Ary Delen dat Toussaint beter meteen Van Eyck zou contacteren, hoewel de nogal eenzijdige en door De Beweging gedicteerde smaak van de redacteurs van De Zilverdistel niet meteen perspectieven opende. Over de uitgave van Van Nijlens dichtbundel Naar 't geluk waren beiden dan weer erg enthousiast: hij werd duur maar tegelijk ‘superb’ bevonden.Ga naar eind8.
In mei 1912 was het duidelijk geworden dat de ideeën omtrent een Vlaams bibliofiel tijdschrift - een tegenhanger van De Witte Mier - onwerkbaar waren.Ga naar eind9. Precies in De Witte Mier brak Toussaint een lans voor het opzetten van een reeks fraai uitgegeven letterkundige publicaties. Om ook in Vlaanderen en Nederland vergelijk- | |
[pagina 30]
| |
bare uitgaven te realiseren, pleitte hij voor ondersteuning door ‘eene vereeniging van vrienden van het moderne boek’, met als doel de leden ervan belangrijk werk van buitenlandse schrijvers aan betaalbare prijzen te leveren. De vereniging zou bovendien middelen werven om klassiek werk of bloemlezingen opnieuw te laten drukken of te bewerken. Later bepaalde Toussaint zelf het aantal leden van deze vereniging op vijftig. Dat moest volgens hem ook het aantal worden van de oplage van elk boek.Ga naar eind10. Het was een tweede poging om zich bij De Zilverdistel in de kijker te werken. De verwoede inspanningen van Toussaint werden door P.N. van Eyck en J.C. Bloem echter op scepticisme onthaald.Ga naar eind11. Dat Van Eyck zich wellicht toch tot de idee aangetrokken voelde, bewijst het feit dat hij later met Van Royen de ‘Vereeniging van vyftig’ oprichtte om De Zilverdistel meer financiële armslag te bezorgen. De samenwerking met Toussaints vereniging werd nooit gerealiseerd. Later verkeerde Toussaint echter wel in de veronderstelling dat de beheerders van De Zilverdistel precies zijn naar Franse voorbeelden geconcipieerde plan hadden overgenomen en uitgevoerd.Ga naar eind12.
Als geen ander wist Ary Delen Toussaints interesse voor bibliofiele uitgaven aan te zwengelen. Begin juni 1913 reageerde hij op een brief waarin Toussaint had geïnformeerd naar de mogelijkheden om zich als redacteur aan uitgeverij De Zilverdistel te verbinden. Delen wist echter dat Van Eyck op dat ogenblik door ziekte van Greshoff de zaken alleen beredderde en hij waarschijnlijk geen tweede literaire redacteur naast zich zou dulden.Ga naar eind13. Even later vatten Toussaint en Delen het plan op om in Vlaanderen een vergelijkbare reeks te beginnen. Omdat Jan van Nijlen twee jaar eerder een dichtbundel in De Zilverdistel wist te plaatsen, werd hij met Delen in de ogen van Toussaint een interessante vennoot in de op te richten uitgeverij. Jan van Nijlen werd gepolst door Ary Delen maar hoedde zich ervoor om rechtstreeks met Toussaint in contact te treden. Niettemin bleek hij eind 1913 al meteen een toonaangevende stem in het project te hebben. Delen meldde Toussaint dat hij met Van Nijlen over de uitgeverij had gesproken. Een eerste publicatie zou de Laethemsche brieven over de lente aan Adolf Herckenrath van Karel van de Woestijne worden. Van Nijlen vond echter een volledige editie van de gedichten van Prosper van Langendonck een betere aanzet. Het doelpubliek daarvoor was ruimer en de eerste publicatie van de nieuwe uitgeverij moest in ieder geval de aandacht trekken. De uitgave van de Laethemsche brieven kon als nummer twee fungeren. Van Nijlen en Delen vreesden echter dat de inleiding van Van de Woestijne zelf moeilijk te krijgen zou zijn, immers, zo schreef Delen: ‘Karel heeft tijd noodig om zijn beloften te vervullen.’Ga naar eind14. De initiatiefnemers hadden ook al spoedig een naam bedacht voor hun project: De Zonnewende.Ga naar eind15. Op 27 maart 1913 schreef Delen aan Toussaint dat hij met Van Nijlen lang over de verschillende plannen had gesproken. Het leek Delen en Van Nijlen niet meteen aangewezen om met een werk van een van de redacteurs van wal te steken. Toussaints Het gesprek in Tractoria werd even op de wachtlijst | |
[pagina 31]
| |
geplaatst. Delen bracht de boodschap over: ‘We moeten iemand nemen die algemeen als een der aller-állereerste figuren onzer literatuur aanzien wordt. Daarom ware Van Langendonck het ideaal geweest’. Als een uitgave van het werk van Van Langendonck niet lukte, werd geopteerd voor een editie van de verzamelde gedichten van Jac. van Looy, ook al een auteur wiens werk door Van Nijlen sedert zijn collegejaren werd bewonderd.Ga naar eind16.
Het werk van Toussaint zou, als een teken van goede wil vanwege de Antwerpse tak van de redactie, als tweede nummer in de reeks kunnen verschijnen. Alle redacteurs waren het verder eens over de publicatie van werk van Justus de Harduyn, Karel van de Woestijnes Laethemsche brieven en een toneelwerk van Herman Teirlinck. Andere voorstellen, waaronder alweer een tekst van Toussaint, Jardin des Caresses, werden met enige reserve behandeld. Voor Sententiën en gedachten van Lodewijk van Deyssel voelde geen van beide Antwerpse redacteurs veel. Wrakken van Emmanuel de Bom dan, ook een idee van Toussaint, verdiende wel heruitgegeven te worden maar een bibliofiele editie leek niet meteen wenselijk. Ten slotte was er het voorstel om een boekje van Charles-Louis Philippe uit te geven, maar daar moest nog met de familie over onderhandeld worden. Delen en Van Nijlen formuleerden voor alle duidelijkheid nog een viertal eigen voorstellen: een bloemlezing uit het werk van Stalpaert van de Wiele (met inleiding door Van Nijlen), een heruitgave van 't Antwerpsch liedboek, een bloemlezing uit het werk van Jan Luiken (eveneens door Van Nijlen in te leiden) en een heruitgave van het onvindbaar geworden Le Drageoir aux Epices van J.K. Huysmans. Ary Delen voelde ook meer voor de sonnetten van P.C. Boutens dan voor werk van Herman Gorter of Frans Mijnssen.Ga naar eind17. De voorwaarde bij uitstek waar de drie redacteurs-uitgevers het over eens moesten zijn, bestond erin dat geen boek zou worden uitgegeven zonder de volstrekte zekerheid dat de kosten ervan gedekt werden. Delen noch Van Nijlen voelde zich geroepen om geld in de onderneming te stoppen. Als een schrijver zelf een boek ter publicatie had aangeboden, moest hij ook zelf aansprakelijk blijven voor het financiële risico dat met de uitgave ervan gepaard ging, zelfs al betrof het een boek van een van de drie uitgevers. De boodschap aan het adres van Toussaint was eens te meer ondubbelzinnig.Ga naar eind18.
Uit de reeks van geformuleerde voorstellen blijkt dat De Zonnewende bibliofiele uitgaven van zowel oude als contemporaine literatuur wilde brengen. Delen en Van Nijlen, Toussaint pas in tweede instantie, vonden elkaar perfect in hun voorkeuren. Het is bovendien duidelijk welke impact Van Nijlen op de hele zaak heeft gehad. Zo kwamen De Laethemsche brieven over de lente later nog terecht in de mede door Van Nijlen samengestelde reeks Palladium. Van Nijlens voorstel om Huysmans' boek uit te geven, lag ook al voor de hand, gezien zijn preoccupatie met de Franse auteur, over wie hij enkele jaren tevoren in Vlaamsche Arbeid een tweedelig essay had geschreven. Ook de idee om werk van de Franse prozaïst Charles-Louis Philippe te kiezen, was van hem afkomstig.Ga naar eind19. | |
[pagina 32]
| |
Het spreekt voor zich dat Van Nijlen en Delen meteen door hadden dat Toussaint De Zonnewende hoofdzakelijk wou gebruiken om zijn eigen werk in onder te brengen. Ongetwijfeld was Van Nijlen op de hoogte van het mislukte charmeoffensief dat Toussaint eerder tegenover De Zilverdistel had ontplooid. P.N. van Eyck hoorde van Toussaint zelf over de plannen met betrekking tot De Zonnewende. In een brief aan Van Nijlen wenste Van Eyck de Vlamingen alle wind in de zeilen maar hoopte dat het succes van hun onderneming zich niet tegen hun voorbeeld De Zilverdistel zou keren. Er bestonden genoeg behoorlijke titels om, mits vriendschappelijk overleg, uit mekaars vaarwater te blijven.Ga naar eind20. Van Eyck hoefde zich niet lang zorgen te maken: verder dan een door een drietal in temperament erg verschillende literatoren uitgewerkte denkoefening is De Zonnewende niet geraakt. In april 1914 waren de vooruitzichten voor de uitgavenreeks nog erg goed. Van de Woestijne had toestemming gegeven om de Laethemsche brieven te publiceren en diende nog enkel de voorwaarden te vernemen. Volgens plan zou een deel van de oplage aan Van Dishoeck te koop worden aangeboden. Na Van de Woestijne zou onvermijdelijk werk volgen van Toussaint. Ook bestonden concrete plannen voor de verspreiding van een prospectus.Ga naar eind21. In juli bleek alleen Ary Delen nog in de slaagkansen van de zaak te geloven. Hij maakte zich erg druk over het uitblijven van elk initiatief van Toussaint en over het niet naleven van enkele eerder gemaakte afspraken: ‘Ik begon al stilaan te denken dat ge u voor De Zonnewende niet meer zoudt bekommeren. Bij onze laatste samenkomst te Brussel, hebt ge me belooft [sic], mij een ontwerp prospectus, en een ontwerp overeenkomst te doen geworden! Waar blijft dit alles? [...] Maar laat ons in godsnaam zorgen voor het bekend maken van de onderneming. Het gaat alles weer op de lange baan!!’.Ga naar eind22.
Het Zonnewende-project werd inderdaad op de lange baan geschoven. Bovendien had Jan van Nijlen zich dan al uit de onderneming teruggetrokken. Met de Eerste Wereldoorlog stierf De Zonnewende onherroepelijk een vroegtijdige dood. Ary Delen vluchtte naar Nederland maar keerde vrijwel meteen naar Antwerpen terug. Jan van Nijlen zou er vier jaar verblijven. Hij had - en dat zou zijn hele leven lang karakteristiek voor hem blijven - argwanend en van op een afstand op De Zonnewende toegekeken maar tegelijk zijn stempel op de hele idee gedrukt. |
|