ZL. Jaargang 1
(2001-2002)– [tijdschrift] ZL– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 1]
Brief van Pierken: ‘Potpoerie oover de kriezies en d'erbergiers’, Koekoek, 29 september 1932, p. 10 (collectie AMSAB)
| |
[pagina 3]
| |
Vincent Neyt & Manu van der Aa
| |
[pagina 4]
| |
Het eerste ‘Filozofische Opstel van 't Pallieterken’: 9 april 1922 (collectie Centrale Bibliotheek Gent)
| |
[pagina 5]
| |
De Filozofische Opstellen van 't PallieterkenPierken kende namelijk een aantal directe voorlopers. Het ‘kinderopstel’ was in het interbellum zelfs een weliswaar bescheiden, doch apart genre in de Vlaamse pers. Het satirische weekblad Pallieter (1922-1928) introduceerde het ‘opstel’ al in 1922. Pallieter was het blad van Alfons Martens en zijn zwager Filip de Pillecyn. Zij verkondigden radicaal-Vlaamse stellingen, verdedigden de activistische Vlaams-nationalisten en haalden vaak en zwaar uit naar andersdenkenden.Ga naar eind6. Elk nummer bevatte een aantal vaste rubrieken: ‘Gemengde berichten’, ‘Caricaturen uit het buitenland’, ‘Op de Ezelsbank!’ en (niet wekelijks maar vaak) een ‘Binnenlandsch overzicht’. De vaste rubrieken namen telkens de laatste pagina's in beslag en werden voorafgegaan door een aantal uitgebreide hoofdartikelen, meestal gesigneerd door ‘Pallieter’. In het tweede nummer van de eerste jaargang al heeft ‘Pallieter’ zijn zoon ‘Pallieterken’ gevraagd een opstel voor de krant te schrijven. Zijn eerste bijdrage verscheen dan ook onder de titel ‘De filozofische Opstellen van 't Pallieterken’ op 9 april 1922 en begon als volgt: Pa heefd gezeit dat ik ook moet schrijven in zijn gazet. Pa, zei kik, ik en heb kik daar geen verstant van, ge moet Gij daar geen verstant van hebben zei Pa. In een gazet staan altijt stommetijten, alsgij ze niet en schrijft, dan schrijft een ander ze. [...] Ik zal hier mijn opstellen van de School geven. Dan krijge die dingen tog beteekenis, want tot nu toe en wiste kik niet waar al die dingen moesten voor dienen.Ga naar eind7. De ‘Filozofische Opstellen’ verschenen zes jaargangen lang zeer regelmatig. De identiteit van de auteur is ondertussen geen mysterie meer. In een interview met Joos Florquin somde hoofdredacteur De Pillecyn alle vaste medewerkers van Pallieter op: ‘een flinke redactie waarin alle politieke strekkingen waren vertegenwoordigd: als liberalen Paul Kenis en Johan de Maegt van Het Laatste Nieuws, die de kinderopstelletjes leverde. Als socialisten Raymond Herreman en Karel Leroux’.Ga naar eind8. Johan de Maegt (1876-1938) was ook in een ander opzicht een voorganger van Minne: hij schreef bijna twintig jaar lang (van 2-3 februari 1919 tot 28 februari 1938) in Het Laatste Nieuws dagelijks het feuilleton ‘Verloren Hoekske’ onder het pseudoniem ‘A. Rannah’ en wordt beschouwd als één van de eerste Vlaamse cursiefjesauteurs. Net zoals de column In 20 lijnen van Minne werden zijn stukjes een aantal keren gebundeld.Ga naar eind9. Voor de eerste bloemlezing schreef Herman Teirlinck zelfs een inleiding, waarin hij zijn waardering voor De Maegt uitsprak.Ga naar eind10. Maar de ‘Filozofische Opstellen van 't Pallieterken’ hebben in de literatuurgeschiedschrijving van die periode tot nog toe nooit de aandacht gekregen die ze verdienen. De ‘Opstellen’ uit de eerste jaargang volgen een vaste structuur: de Meester (in de ‘Brieven van Pierken’ vervangen door een Broeder) geeft de leerlingen een opdracht voor een opstel, en Pallieterken trekt hiermee naar zijn vader om hem om raad te vragen. Pa geeft aan alle onderwerpen een flamingantistische draai. | |
[pagina 6]
| |
Johan De Maegt, vermoedelijk december 1937. Op de achterkant staat in onbekende hand: ‘Fransche strafexpeditie op Corsica’ (collectie AMVC)
Pallieterken zelf blijft neutraal: hij maakt eigenaardige associaties en stelt soms de onnozelste vragen. Taalminnaar De Maegt doorspekt de teksten daarenboven met tal van fijne woordspelingen en kwinkslagen. Een voorbeeld - in het kort - an deze structuur, toegepast op de ingewikkelde en veelzijdige problematiek van het venster: Ge zuldt alle zeit Onze Meester een opstel maken over het fenster, goet zei kik ik zal het doen. Pa zei kik tegen Pa ik moet een opstel maken over het fenster. Over welk fenster zeit Pa over een in t dak voor de arme mensen of in ne zwarte muur en nog voor die mensen of een dat blinkt en in een witte muur staat en niet voor de arme mensen is. [...] De venster zeit Pa [...] dat | |
[pagina 7]
| |
is om tocht te hebben en om er bloempotten op te planten die dan op uw kop vallen als het wint is punt. [...] Goed zeit Pa, een huis zonder vensters is, tis [...] [e]en gevangenis. Daar steken ze de kleine dieven in om hen te leeren meer te stelen en de groote Vlamingen die den Duitsch hebben vermoordt pastop wattage schrijft, en die hem niet hebben vermoordt, de Vlaming kan nooit goed doen punt. [...] En ik ging slapen, in mijn kamer was een groot fenster en twas donker. Als er geen zon is helpt geen fenster. En hier doe ik mijn opstel toe.Ga naar eind11. De overeenkomsten tussen deze ‘Opstellen van 't Pallieterken’ en Minnes ‘Brieven van Pierken’ zijn bijzonder treffend. Ze zijn vergelijkbaar qua personages (P(all)ie(te)rke), taalgebruik (dialectisch, vol taalfouten), opbouw en humor. Beide broodschrijvers waren gedwongen hun creativiteit in te passen in de politieke boodschap van de krant: het activistisch getinte flamingantisme bij De Maegt en de sociaaldemocratie bij Minne, hetgeen ze allebei met een gezonde dosis ironie en relativering deden. De Maegt en Minne waren allebei niet de meest politiek overtuigde redactieleden van hun krant. Dat kan misschien de reden zijn waarom ze voor het creatieve genre van het ‘kinderopstel’ kozen. Zelden gelijkenissen zonder verschillen. Minne kon zich niet lang aan de vaste opbouw ‘opdracht in klas - uitwerking thuis’ en aan het beperkte aantal personages houden. Deze structuur is in sommige ‘Brieven’ zelfs totaal onvindbaar: Pierken functioneert in enkele afleveringen uitsluitend als ‘getuige’ en registreert de gebeurtenissen in het gezin De Spiegelleire zonder zelf een rol te spelen. Ook het gebruik van een ‘losse spelling’ heeft Minne geradicaliseerd. De ‘Opstellen’ van De Maegt zijn niet in één bepaald dialect geschreven. De ingrepen beperken zich tot enkele algemeenheden uit de spreektaal (zoals ‘zei kik’), een zeer chaotische omgang met de d/t-regel bij werkwoorden (heefd, ge zuldt, [ze] hebben vermoordt), en een <d> die aan het einde van een woord als /t/ wordt uitgesproken, wordt ook zo geschreven (verstant, wint). Toch is er een aantal eigenaardige spellingsvormen in de ‘Opstellen’ aanwezig die De Maegt niet altijd even consequent gebruikte en volhield. Markant is bijvoorbeeld dat Pallieterken na enkele opstellen in de eerste jaargang overschakelt van ‘schrijven’ naar ‘skrijven’ (van ‘verschil’ naar ‘verskil’). Deze dialectvariant wordt meestal gesitueerd in de streek rond Kortrijk, maar ook in het Vlaams-Brabantse Pajottenland komt /sk/ voor. De Maegt is geboren in Beert, een dorp enkele kilometers ten westen van Halle. Beert ligt net binnen de Brabantse skzone.Ga naar eind12. Het is dus zeer plausibel dat De Maegt in een dialect met ‘sk’ is grootgebracht. De spelling <sk> wordt enkele ‘Opstellen’ lang courant - maar verre van consequent - gebruikt, en sterft daarna een onopgemerkte dood.
De hele Pallieter roept nog steeds meer vragen op dan dat er antwoorden voorhanden zijn. Gaston Durnez heeft terecht opgemerkt dat de geschiedenis van dit roemruchte weekblad nog moet worden geschreven.Ga naar eind13. Er zijn weinig relevante brieven van en over de redactieleden uit die periode overgeleverd die de onderlin- | |
[pagina 8]
| |
ge taakverdeling en sociale verhoudingen op de redactie wat uit het duister zouden kunnen halen. In het geval van De Maegt staat vast dat hij behalve de ‘Filozofische Opstellen van 't Pallieterken’ ook de rubriek ‘De vrouw van Pallieter. Dagboek van Marieken’ verzorgde: toen ‘Pallieterken’ in de zomer van 1922 een vakantie van drie of vier weken aankondigde, kwam dit nieuwe dagboek van de moeder van ‘Pallieterken’ (dus de vrouw van de fictieve hoofdredacteur ‘Pallieter’) in de plaats. Wanneer de ‘Opstellen van 't Pallieterken’ na een vakantie van acht weken terugkeerden, bleef ook het dagboek van zijn moeder (ongeveer) elke week verschijnen. De Maegt hield zich ook hier ver af van de journalistiek pur sang. Naast de wekelijkse opstellen van de zoon, beschreef hij in het ‘Dagboek’ ook elke week het leven van de vrouw van de denkbeeldige redacteur ‘Pallieter’. Dit is nogmaals een aanwijzing dat De Maegt zichzelf niet als een deel van de kernredactie beschouwde. Alle redacteurs schreven geëngageerde actuele artikelen onder het groepspseudoniem ‘Pallieter’. Bovendien stond De Maegt ook fel op zijn strepen wat zijn eigen rubrieken betrof. In de elfde Pallieter van de eerste jaargang bijvoorbeeld, verscheen op de gebruikelijke plaats geen opstel van Pallieterken, maar een uitzonderlijk kort opstel ‘van Pallieterken zijn Kozijn’. Ter verklaring de ondertitel: ‘Dit is niet van ons gewoon Pallieterken, dat thans lijdt aan de mazelen’.Ga naar eind14. Die week vroeg de Meester om een opstel over ‘de Neegers’. Pa liet zich op zijn gebruikelijke toon ontvallen dat de Vlamingen de witte negers van België zijn (‘Nu moette da weer nie skrijve zei Pa tegen mij, Tstaat er al zei kik’). Het opstel is naar alle waarschijnlijkheid niet door De Maegt geschreven, want de volgende week kwam ‘gewoon’ Pallieterken terug met een snedige ‘Brief aan mijnen Kozein’: Mijnen Kozein, ik wist ik niet als dat ik een kozein had; maar ik neem Pa zijn penne in de hand om het u te laten weten als dat ik ferm kwaad ben op u. Watte! zonder t mij te zeggen neemt gij mijn plaats in ons blad in verleeden week dat is niet schoon. [...] Maar allo die van het blad hebben t er onder geskreven dat het ons gewoon Pallieterken niet was. Maar dat was niet noodig. Want dat zouden de menschen toch zelf wel hebben gezien want daar waren 12 stommetijten in: Zooveel schrijf ik er nooit. [...] Ten eerste ge skrijft neegers. De negers hebben maar 1 e, dat is al genoeg [...]. En in ons land zeit Pa zijn er ook 4 miljoen Vlamingen gij en ik er bij en dat zijn ook geen negers want de negers worden niet vierkant uitgelachen als zij hun eigen taal spreken[.]Ga naar eind15. Pallieterken voelde zich duidelijk op de tenen getrapt maar erg diep was de wonde niet, hij sloot zelfs af met de verzoenende woorden: ‘Saan rakkun! Dat is Kongoleesch en wild zeggen Dag negerken’. De introductie van een kozijn en de daaropvolgende boze brief van Pallieterken zijn te omslachtig en onlogisch om zó bedacht te zijn door De Maegt. Bovendien komt de kozijn verder nergens meer ter sprake. Het genre kende hiermee al na zeven weken zijn eerste ‘gestolen opstel’. | |
[pagina 9]
| |
Op 27 maart 1927 verscheen het laatste ‘Opstel van 't Pallieterken’.Ga naar eind16. Pallieter ging nog door tot 17 juni 1928. De Maegt leverde in de voorlaatste jaargang nog maar heel af en toe kopij voor zijn rubriek. Het sluitstuk ‘Met Alffasten’ bevat geen enkele aanwijzing dat De Maegt wist dat hij zijn laatste bijdrage aan het schrijven was. Al gaat het wel over ‘begraven worden’ in deze mooie zin van zijn moeder: ‘[ge moet stillekes zwijgen over] 't laatste kostuum asdatse alle mensen aantrekken asse neergeleit worden in t'donkere kostuum van de aarde waar as dat nu de bloemen van de lente gaan opbloeien’. Met de volgende woorden sloot De Maegt zijn laatste opstel af: Sluit nu maar u opstel Pallieterken en zet Pa zijn pantoffels klaar en denk nu maar niet dat Ma denkt dat Pa leelijk gekleed is want Pa, Pallieterken draagt het kostuum van den arbeid en dattis altijt schoon,, [sic] ook omdat wij hem omgeven menneken, mettat schoonste van alle kostumes, onze liefde.Ga naar eind17. Waarom de bijdragen van Pallieterken ophielden, is niet bekend. Waarschijnlijk heeft De Maegt de samenwerking opgezegd, en liet hij een redactie achter die hem heel genegen was. Van dit laatste leverde de redactie zelf het bewijs in een uitgebreide laudatio aan het adres van Johan de Maegt in een nummer van oktober 1927. Joz de Swerts, de vaste illustrator van Pallieter, tekende een flatterend portret van de ex-medewerker op de voorpagina, en in een drie pagina's tellend artikel benadrukte Filip de Pillecyn het zachte karakter en de scherpzinnigheid van de schrijver van de ‘Verloren Hoekskes’. Bij het grote publiek was het niet bekend dat De Maegt de schrijver was van de ‘Filozofische Opstellen’, dus werden deze stukjes nergens uitdrukkelijk aangehaald. Maar De Pillecyn kon het niet laten in zeer mysterieuze bewoordingen De Maegt even aan hun Pallieterken te koppelen: Wat zijn fantasie buiten de dagbladpers ons heeft voortgebracht, daarover zwijgen wij, omdat hij het vermoedelijk liefst zoo zal hebben. Maar daar is geen een in Vlaanderen die zoo fijn en scherpzinnig zoo kiesch en zoo vol werkelijken zin over en door het kind heeft gesproken als Johan de Maegt.Ga naar eind18. Aan Pallieter zelf kwam een minder bruusk einde. In het laatste nummer in 1928 werd een ‘tijdelijke’ stopzetting aangekondigd: ‘Pallieter’, eerste reeks, zal wegens onvoorziene omstandigheden, half Juni worden geschorst. Hij verdwijnt dus niet zoals men soms verkeerdelijk zou kunnen besluiten. [...] Wij kunnen thans niet zeggen wanneer hij opnieuw zal verschijnen. [...] Wie intusschen zijn abonnementsgeld voor de rest van 't jaar terugverlangt, kan dit op de eerste aanvraag terugkrijgen bij het beheer 138, Em. Jacqmainlaan, Brussel en NIET bij den drukker. Wie het niet terugvraagt zal later de vernieuwde ‘Pallieter’ voor den correspondeerenden tijd kosteloos ontvangen.Ga naar eind19. | |
[pagina 10]
| |
De Pillecyn vertelde later aan Gaston Durnez dat Pallieter moest verdwijnen omdat er ‘een devaluatie was gekomen en de pastoors en de schoolmeesters van Vlaanderen, die onze voornaamste abonnees waren, het jaargeld niet meer konden betalen’.Ga naar eind20. In een afscheidsartikel klaagden de redacteurs het ‘onverdraagzame Vlaanderen’ aan. De krant was in financiële moeilijkheden geraakt omdat er in België niemand in het provocerende Pallieter durfde te adverteren.Ga naar eind21. Hiermee was een eerste reeks ‘kinderopstellen’ in de Vlaamse literatuur definitief afgerond. Het staat vast dat Minne Pallieter kende, en dus waarschijnlijk ook de ‘Opstellen’. Zijn mederedacteurs van het tijdschrift 't Fonteintje (1921-1924), Herreman en Leroux, waren redactiemedewerkers van Pallieter. In de overgeleverde briefwisseling tussen Minne en Herreman komt Pallieter af en toe ter sprake. Minne becommentarieerde de lay-out van het weekblad en heeft dus zeker enkele nummers doorbladerd.Ga naar eind22. | |
Reinaert: Firmin Parasie zegt zijn gedachtHet pionierswerk van Johan de Maegt in de jaren twintig werd niet alleen door Minne opgemerkt. Al in 1930 werd het genre opnieuw opgenomen in het veertiendaags satirisch tijdschrift Reinaert (januari 1930 - mei 1940). Reinaert was radicaal Vlaamsgezind. ‘Gematigde’ Vlamingen zoals Frans van Cauwelaert, Camille Huysmans en Gustaaf Sap werden regelmatig gehekeld. De radicale Jong-Vlaamse activisten werden als voorbeeld naar voren geschoven.Ga naar eind23. Hoofdredacteur (en waarschijnlijk schrijver van nagenoeg alle artikels in Reinaert) was Firmin Parasie (1897-1976), één van de intrigerendste ‘kleine garnalen’ uit onze persgeschiedenis.Ga naar eind24. Na zijn gevangenisstraf wegens activisme tijdens de Eerste Wereldoorlog werd Parasie in de tweede helft van de jaren twintig actief in extreem-rechtse kranten en tijdschriften. Hij was redacteur bij de Rheinisch-Westfalische Zeitung en schreef enkele bijdragen voor Pallieter. Reinaert verscheen voor het eerst op 4 januari 1930, een symbolisch jaartal: honderd jaar na het ontstaan van België. Reinaert was er om een balans op te maken na honderd jaar ‘Onafhankelijkheid’, en was vanzelfsprekend niet mals in zijn oordeel: ‘Geen universiteit voor de flamins; geen middelbaar noch lager onderwijs voor de flamins; al wat de flamins noodig hebben, dat zijn gevangenissen, belastingontvangers en gendarmen’. Vlaanderen leefde volgens de redactie al honderd jaar onder de onderdrukking van de Walen, en de auteur sloot de beginselverklaring af met de duidelijke oproep: ‘Vlaanderen zelfstandig!’.Ga naar eind25. Hoewel de beginselverklaring, de toon, de rubrieken en de illustraties het tegenovergestelde deden vermoeden, was Reinaert niet de voortzetting van Pallieter zoals die in de laatste nummers in 1928 werd beloofd. Maar ook het Vlaamse lezerspubliek dacht dat het om een nieuwe Pallieter ging; waardoor Parasie ertoe gedwongen werd in zijn eerste nummers steeds maar te herhalen dat Reinaert niets te maken had met de ‘heeren van Pallieter’. Zoals al even aangegeven schreef Parasie een tijd wekelijkse bijdragen voor Pallieter. Hij verzorgde | |
[pagina 11]
| |
Firmin Parasie in 1944 (collectie Militair Gerechtshof)
de rubrieken ‘Het epistel van de week’ (dat hij signeerde met ‘De Wesp’) en ‘Het theaterhoekje’. In 1927 begon hij in deze laatste rubriek een polemiek tegen het ‘Vlaamsche Volkstooneel’ (VVT) die zijn ontslag uit de redactie tot gevolg had. In 1926 behaalde deze vereniging haar grootste succes met de opvoering van Anton van de Veldes Tijl waarin Lamme Goedzak werd voorgesteld als een karakterloze Vlaming en Tijl als de idealistische activist.Ga naar eind26. In de zomer van 1927 werd Tijl zelfs enkele keren opgevoerd in de Comédie des Champs Elysées in Parijs.Ga naar eind27. Parasie pakte in zijn ‘Theaterhoekje’ op 6 augustus 1927 uit met een aanstootgevende ontdekking: in het communistische blad ‘L'Humanité’ was een uiterst lovende recensie van de Franse opvoering van Tijl verschenen.Ga naar eind28. Hij beschuldigde het VVT ervan een ‘elastieken Tijl’ te hebben geschreven die het zomaar inhoudelijk veranderde om in de smaak van de franskiljons te vallen, én van het ‘koketteren’ met het communisme. ‘Fransgezind’ en ‘communistisch’ waren waarschijnlijk de ergste verwijten die men een flamingant toen kon maken. Jan Boon, hoofdredacteur van De Standaard en algemeen secretaris van het VVT, reageerde onmiddellijk en ontkende resoluut dat er aan ‘geest noch strekking’ iets veranderd was in de Franse vertaling van het stuk. De polemiek sleepte nog enkele nummers aan tot de redactie van Pallieter op 8 oktober ingreep: | |
[pagina 12]
| |
BELANGRIJK BERICHT De redactiesecretaris op vakantie was Alfons Martens. Martens was al sinds 1911 hoofdredacteur van het katholieke geïllustreerde weekblad Ons volk ontwaakt, dat de wegbereider was van de in 1914 opgerichte krant De Standaard.Ga naar eind30. Ons volk ontwaakt en De Standaard waren bij uitstek de persorganen van de ‘gematigde’ Vlaamsgezinden (in vergelijking met Parasie althans), dus kon Martens deze aanvallen op het VVT en de laster aan het adres van Jan Boon in Pallieter, zijn ander ‘geesteskind’, geenszins toelaten. Martens was bij zijn terugkeer van vakantie waarschijnlijk danig geschrokken van de radicale koers waarin Parasie het satirische weekblad de voorafgaande weken had geduwd. Voor Martens moest Pallieter alleen andersdenkenden (zogenaamde ‘franskiljons’) aanvallen, het mocht geen forum worden voor interne conflicten binnen de Vlaamse Beweging. Vanaf het nummer van 16 oktober 1927 verdwenen ‘Het theaterhoekje’ en ‘Het epistel van de week’ dan ook voorgoed uit Pallieter.
Met deze uitweiding over Parasie en Pallieter schetsten we een context waarin de oprichting van Reinaert bekeken moet worden. Parasie wilde zich afzetten tegen de katholieke variant van het flamingantisme, die hij verpersoonlijkt zag in Alfons Martens, Jan Boon en Julius Hoste jr. (van Het Laatste Nieuws). Dat de lezers de link legden tussen de twee satirische bladen was hem een doorn in het oog. Verwonderlijk was de verwarring natuurlijk niet. Parasie had de inhoudelijke opbouw van het blad immers helemaal overgenomen: een tekening van een ‘Vlaamsche kop’ met bijhorend hoofdartikel, een uitgebreide sectie ‘Gemengde berichten’, karikaturen en een ‘Ezelsbank’ (waar op zetfouten en eigenaardige formuleringen in andere kranten werd gewezen). Ook zijn eigen Pallieter-rubriek, ‘Het epistel van de week’, was er vanaf het eerste nummer weer bij. Martens en Boon waren niet te spreken over het radicale Reinaert en de verdachte gelijkenissen met Pallieter. Enkele dagen vóór het verschijnen van het eerste nummer publiceerde De Standaard een artikel waarin de vroegere redactie van Pallieter zich formeel distantieerde van Reinaert: Naar aanleiding van een nieuw Vlaamsch spotblad | |
[pagina 13]
| |
‘Pallieter’ niets heeft uit te staan. Er werd blijkbaar met opzet verwarring gesticht doordat in een propaganda-artikel voor 't nieuwe spotblad werd gezegd dat verschillende vroegere medewerkers van ‘Pallieter’ aan ‘Reinaert’ zouden medewerken. De eenige vroegere medewerker van ‘Pallieter’ die naar ‘Reinaert’ overgaat zal wel die zijn, die destijds door de redactie van ‘Pallieter’ werd buitengezet wegens zijn onhebbelijkheden tegenover verschillende Vlamingen en ‘Het Vlaamsche Volkstooneel’. Anderzijds hoorden we dat voorbereidingen worden getroffen om ‘Pallieter’ vernieuwd terug te doen verschijnen.Ga naar eind31. De reactie van Parasie in het tweede nummer van Reinaert was verwoestend. In zijn ‘epistel van de week’ ventileerde hij zijn woede in een brok venijn met de titel: ‘Aan een inktbeest op de Jacqmainlaan’. ‘Emiel Jacqmainlaan 127’ was het redactieadres van De Standaard en Ons volk ontwaakt.Ga naar eind32. Reinaert, zo schreef Parasie aan Jan Boon, had niets dan last door de verwarring met Pallieter, vooral omdat er heel wat abonnees waren die nog een eitje te pellen hadden met redactiesecretaris Martens: Gij [Boon] zijt dus op informatie geweest [bij Martens] om te vernemen dat die booze Reinaert niets gemeens had met dien braven Pallieter. Meent ge nu soms dat wij er belang bij hadden, ons als voortzetters van Pallieter te laten doorgaan? Men heeft ons uitgescholden; ge weet wel, de abonné's die hun mooie centen nooit hebben teruggezien, die niet wisten waar ze zich hoefden te wenden, die ook den drukker hebben lastig gevallen, terwijl de meneer met de centen op zak dat alles aan zijn zolen lapte.Ga naar eind33. | |
De Filosofische Opstellen van Klein Pallieterken: De Maegt of niet De Maegt?Tussen de boze brieven van ex-abonnees over hun ‘mooie centen’ zaten ook enkele briefjes met een heel andere toon: Men vraagt ons van verschillende zijden naar nieuws van klein Pallieterke (niet verwarren met den grooten kwibus van de Jacqmainlaan). Gezien de belangstelling zullen we vanaf volgend nummer de filozofische opstellen opnemen.Ga naar eind34. Drie jaar na zijn laatste ‘Filozofische Opstel’ kreeg De Maegt hier een mooi complimentje van zijn ex-lezers in een blad dat niet het zijne was. De redactie, die wellicht alleen door Parasie gevoerd werd, stemde meteen in, wat er op kan wijzen dat ook Parasie behoorde tot de liefhebbers. Even plausibel is dat hij de mogelijkheden van het genre inzag voor het uitdragen van zijn boodschap en met de ‘Opstellen’ een humoristisch rustpunt wilde inbouwen tussen al het polemisch en satirisch wapengekletter in Reinaert. In elk geval, in het vierde nummer van de | |
[pagina 14]
| |
eerste jaargang van Reinaert verscheen op 15 februari 1930 de eerste in een reeks ‘Filosofische Opstellen van Klein Pallieterken’: ‘De wil en de gril’.Ga naar eind35. Ter vergelijking, de eerste regels: Meester zegd, kinderen schrijfd eens een schoon opstel over den wil en den gril. De gril, dat is iets willen dat goet is, zooals een nieuw zusterke, of een groot pak chokola; de wil, dat is een slechte gril, iets willen dat men niet mag hebben zooals een vliegmachien of de maan.Ga naar eind36. De schrijver van dit opstel neemt de draad weer op waar die in Pallieter is blijven liggen. Het is niet plausibel dat Parasie De Maegt heeft kunnen overtuigen zijn populaire opstellen in Reinaert voort te zetten nadat hij zich al vroegtijdig uit de redactie van Pallieter had teruggetrokken. Er is niet meer dan een handvol toespelingen op het auteurschap in Reinaert te vinden. Geen enkele van die toespelingen biedt onweerlegbare bewijzen van een verderzetting door de oorspronkelijke auteur of een ‘gestolen’ verderzetting. Maar bij duidelijke overweging lijkt het tweede ons meer plausibel. In het nummer van Reinaert dat volgde op het eerste ‘Filosofische Opstel’ stond in de rubriek ‘Gemengde berichten’ deze pesterig vage toelichting: De filosofische opstellen werden niet geschreven door een redakteur van een blauw blad. We moeten dit uitdrukkelijk verklaren, zoniet vliegt die sukkelaar nog buiten in naam van de vrije Vlaamse gedachte, Vlaamsche editie van le libre examen. De schrijver dezer opstellen is dezelfde gebleven van vroeger. Met zijn gewone bescheidenheid zal hij het zelf wel overal loopen vertellen, behalve aan wie 't niet weten mag.Ga naar eind37. De toelichting is eerder een verduistering. Parasie spreekt in raadsels: de opstellen, zo schrijft hij, werden niet geschreven door De Maegt (redacteur van Het Laatste Nieuws, ‘een blauw blad’) en dit moet uitdrukkelijk verklaard worden, omdat Julius Hoste jr. (één van die gematigde Vlaamsgezinden waar Parasie het mee aan de stok had) hem anders ten onrechte zou ontslaan vanwege zijn medewerking. Maar daarna draait Parasie alles weer om door te stellen dat de schrijver dezelfde is gebleven als vroeger, en gebruikt het woord ‘bescheidenheid’ dat in elke beschrijving van het karakter van De Maegt opduikt. Begrijpe wie kan. Een volgende aanwijzing is duidelijker. De Maegt is waarschijnlijk niet de auteur om de eenvoudige reden dat hij in de nieuwe ‘Opstellen’ voortdurend als personage opgevoerd wordt: ‘Johanneke de Macht’ is één van de klasgenoten van Pallieterken, samen met onder meer Fonske Snoeck, Suske van der Schelden en Gaëtan Zeep. Over elk onderwerp dat de Meester in de klas aansnijdt, doen deze kinderen hun zegje. Telkens als Johanneke de Macht zich roert, voegt de auteur er een verwijzing aan toe naar de schrijver van het ‘Verloren Hoekske’ en de ‘Filozofische Opstellen’ in Pallieter. Al in ‘De wil en de gril’, het eerste opstel, wordt Johanneke de Macht opgevoerd: | |
[pagina 15]
| |
Meester zegd, kinderen met veel grillen, ik wil zeggen met veel willen, zijn hoovaardigaards. En hij keek naar Johanneke De Macht, die overal gaat vertellen dat de schoonste en de beste opstellen van hem zijn, en die veel slaag kreigd van zijne pa omdat hij geen opstellen mag maken, want zijn pa wild dat hij voor aggent leerd en dat hij de gebroken beenen en de moorden opteld [...]. Zijne pa is altijd vies sedert dat hij gedekreerd is om knecht te zijn van een Franschen baron, en hij moet in een verloren hoekske zitten vanals hij thuiskomt, en hij krijgt dan nog zottigheid van zijne pa, omdat hij in dat hoekske niet kan blijven stilzitten, en den baas van zijn pa geen lawijd in dat hoekske wil hooren.Ga naar eind38. Hier insinueert de auteur net als in het ‘Gemengde bericht’ dat Julius Hoste jr. van Het Laatste Nieuws (zijn ‘pa’) niet wilde dat De Maegt zijn ‘Opstellen’ schreef en beter een gewone journalist zou worden die de krant zou vullen met berichten over ‘de gebroken beenen en de moorden’, een zegswijze die toen courant was om een krantenschrijver te kenschetsen. Parasie noemde Het Laatste Nieuws in Reinaert consequent ‘Het Wreedste Nieuws’ en insinueerde dat Hoste zijn medewerkers opdroeg over zo veel mogelijk sensationele ongevallen en moorden te berichten. Werd De Maegt door Hoste gedwongen zijn werk voor Pallieter te beëindigen toen geleidelijk aan overal bekend raakte dat de opstellen van zijn hand waren? Parasie was rond de tijd van het einde van de samenwerking tussen Pallieter en De Maegt in 1927 nog steeds lid van de redactie en wist dus wat er aan de hand was. Aan de beschuldigingen aan het adres van Hoste komt in dit citaat maar geen einde: Hoste zou De Maegt opgedragen hebben ook in zijn ‘Verloren Hoekske’ in het gareel te blijven lopen, sinds een ‘Franschen baron’ er de touwtjes in handen had genomen. Parasie insinueerde op talrijke andere plaatsen in Reinaert dat Het Laatste Nieuws eigenlijk in handen was van de liberale volksvertegenwoordiger Albert Devèze.Ga naar eind39. Hoste jr. behoorde daarenboven tot het soort Vlaamsgezinde waar Parasie een hekel aan had: hij kwam op voor de toepassing van het minimumprogramma, maar kantte zich fel tegen het activisme en het Vlaamse separatisme, de dubbele kern van het engagement van Parasie. In de daaropvolgende ‘Filosofische Opstellen’ wordt voortdurend naar de onderdrukking van Johan de Maegt verwezen: in ‘De nachtigaal’ vergelijkt de auteur De Maegt met dit prachtige dier, dat in een verloren hoekske zit te zingen, ‘maar er zit een leelijke zwarte dikke voogel, persies een kraai of een koekoek rond zijn nest, en hij durfd zijn bek niet opendoen’.Ga naar eind40. Het is volstrekt onaannemelijk dat Johan de Maegt in deze bewoordingen over zichzelf of zijn werkgever zou schrijven in een ‘Opstel’. De niets ontziende confronterende aanpak van Parasie in Reinaert staat mijlenver van de ‘Opstellen’ van De Maegt. Die zou zich niet thuis hebben gevoeld in dit blad. Hem was het vooral om het taalspel te doen. De enkele flamingantistische slagzinnen voegde hij slechts aan de stukjes toe om ze de juiste politieke kleur te geven. Bovendien werd hij zelden persoonlijk en pakte hij nooit iemand uit de eigen Vlaamsgezinde rangen aan. Dat laatste gebeurde in de hele Pallieter principieel niet. Alleen Parasie hield | |
[pagina 16]
| |
Een ‘Filosofisch Opstel van Klein Pallieterken’ in Reinaert: ‘De Herfst’ (collectie Stadsbibliotheek Antwerpen)
| |
[pagina 17]
| |
zich niet altijd aan die regels. Drie jaar na zijn ontslag rekende hij in de eerste nummers van zijn eigen Reinaert ook zonder pardon af met de krantenmannen van De Standaard, Het Laatste Nieuws en Ons volk ontwaakt.
Maar er was nog een ander facet aan het karakter van Parasie, die tijdens de Eerste Wereldoorlog een filologische opleiding had genoten aan de door de Duitsers vernederlandste universiteit van Gent (de zogenaamde Von Bissing-universiteit). Hij had namelijk een duidelijke mening over de Vlaamse literatuur, publiceerde zijn opvattingen over de toneelwereld al jaren (eerst in de Nieuwe Gentsche Courant en daarna in Pallieter) en had met tal van literatoren persoonlijk contact. Enkele van die contacten waren bovendien op ruzie uitgelopen. Volgens Marco Daane was hij in het bijzonder wrokkig tegenover Richard Minne, Achilles Mussche, toneelauteur Herman van Overbeke en Clovis Baert omdat zij hem wegens zijn activistische overtuigingen uit de redactie van Regenboog hadden gewerkt, het tijdschrift dat Parasie in 1917 zelf had opgericht.Ga naar eind41. Ook zij werden in de eerste nummers van Reinaert door de mangel gehaald. Maar de literatoren werden opvallend milder bejegend dan de krantenredacteurs. In een reeks literaire parodieën passeerden onder meer de revue: Reimond H..., Achilles M...., Richard M...Ga naar eind42., Marnix G... en Gerard W... De ‘Filosofische Opstellen’ kunnen in dezelfde reeks van literaire parodieën gezien worden. Met dat verschil dat Parasie waarschijnlijk heel wat bewondering en respect had voor De Maegt. Hij vergelijkt hem met een nachtegaal en noemt hem een ‘sukkelaar’ die onder de knoet wordt gehouden door die zwarte dikke kraai van Het Laatste Nieuws. Het begrip ‘parodie’ wordt in dit stuk dan ook zonder de negatieve connotatie ‘spottend met het origineel’ gebruikt. Hoewel er geen sluitend bewijs geleverd kan worden, nemen wij dus aan dat Firmin Parasie de auteur was van zowel de satirisch getoonzette ‘Gemengde berichten’ als van de parodistische ‘Filosofische Opstellen van Klein Pallieterken’. | |
De Opstellen van ParasiekenIn Reinaert zijn in totaal 36 ‘Filosofische Opstellen van Klein Pallieterken’ verschenen: twintig in de eerste jaargang (1930), negen in de tweede jaargang, zes in de derde en één in de vierde.Ga naar eind43. Na 9 december 1933 zweeg Pallieterken voorgoed. De ‘Opstellen’ kenden een licht polemische start door de insinuaties aan het adres van de ‘pa’ van Johanneke de Macht, maar Parasie slaagde er - in de geest van zijn voorganger - gemakkelijk in Pallieterken buiten het journalistieke steekspel te houden. Pallieterken beschreef plezante volkse scènes op school en thuis die doorspekt waren met gevatte ‘kinderlijke’ inzichten. Allerlei aspecten uit de leefwereld van een volksjongen kwamen aan bod. De gelijkenis met de titels van sommige ‘Brieven van Pierken’ is bijzonder markant: ‘Het leeger’ (Reinaert, 10 mei 1930) tegenover ‘Het leeger’ (Koekoek, 12 november 1931); ‘De preisdeeling’ (Reinaert, 2 augustus 1930) tegenover ‘De prijzelink’ (Koekoek, 21 juli 1932); | |
[pagina 18]
| |
‘Sindniklaas’ (Reinaert, 20 december 1930) tegenover ‘Sint-Nieklaas, alemansvrient’ (Koekoek, 3 december 1931); ‘Karnavval’ (Reinaert, 28 februari 1931) tegenover ‘De Spiegelleires vieren Karnaval’ (Koekoek, 11 februari 1932). De ‘Opstellen’ moesten kunnen doorgaan als een voortzetting van de reeks in Pallieter, dus opbouw, taal en keuze van de onderwerpen moesten overeenkomen. Parasie slaagde daar wonderwel in. De overeenkomst is op sommige plaatsen zelfs zo treffend, dat wij op de mogelijkheid zouden durven wijzen dat Parasie wel eens de schrijver geweest zou kunnen zijn van het mysterieuze opstel van ‘Pallieterken zijn kozijn’ over de ‘neegers’ (zie boven). De ‘pa’ van Pallieters kozijn had de stelling geponeerd dat de Vlamingen de witte negers waren van België. De Maegt reageerde uiterst fel tegen deze redenering, en wees zijn kozijn op een spelfout: ‘[G]e skrijft neegers. De negers hebben maar 1 e, dat is al genoeg’.Ga naar eind44. Tien jaar later verscheen dezelfde redenering en dezelfde spelfout opnieuw in een ‘Filosofisch Opstel van Pallieterken’ van Parasie: Keik, zegd mijne pa, vroegger waaren wij de Chineezen van Europpa [...]. In den oorlog waaren wij de witte neegers, la chair à canon, die mogten vegten om de fransche grens te verdeediggen. Nu zijn wij de roothuidden [...] de verdoemden die men met een lasso samenbind [...] om ze te verdelgen, zegd mijne pa.Ga naar eind45. Werd in 1922, in tempore non suspecto bij een onverwacht uitblijven van kopij van De Maegt, door de redactie van Pallieter een beroep gedaan op het literaire ‘inlevingsvermogen’ van collega-redacteur Parasie? Parasie bracht zijn favoriete aspecten van de ‘Opstellen’ van De Maegt in zijn eigen vervolgverhaal in een iets gewijzigde vorm uitgebreid naar voren. Hij begon elk opstel met een lange scène in de klas met een vaste schare klasgenoten, wat De Maegt slechts af en toe had gedaan. Fonske Snoeck en Suske van der Schelden zijn vergelijkbaar met Minnes Rosten Teelesfoor en Faalentijn: ze zijn er om domme dingen te zeggen en zich de toorn van de Meester of de Broeder op de hals te halen. Tenminste op het eerste gezicht, want voor de goede verstaander had Parasie de namen en de karakters van de klasgenootjes van een politieke dubbele bodem voorzien. Zo hebben we naast Johanneke de Macht ook Suske van der Schelden kunnen identificeren: de naam verwees naar de Antwerpse politicus Frans van Cauwelaert.Ga naar eind46. Met Corneel Fennein, de naam van een ander vriendje, alludeerde Parasie vermoedelijk op de belgicistische, katholieke volksvertegenwoordiger Corneel Fieullien.Ga naar eind47. Fonske Snoeck die het in vrijwel elk opstel aan de stok krijgt met Corneel Fennein is qua flamingantisme de radicaalste van de bende. Mogelijk voerde Parasie met hem zijn kinderlijk alter ego ten tonele. Alle jongens in de klas van Pallieterken zijn arme drommels behalve Gaëtan Zeep: ‘Gaëtan zijne pa is zeer rijk sedert den oorlog omdat hij barakken heeft gemaakt, en hij is gedekoreerd, en hij leerd Fransch, om den minister te bedanken voor zijn dekoratie’.Ga naar eind48. Vader en zoon Zeep krijgen privélessen Frans van de Meester die als wederdienst | |
[pagina 19]
| |
geregeld ritjes mag maken in de ‘otaumobbiel’ van vader Zeep. Hierover kan de vader van Pallieterken zich serieus druk maken. Net zoals in de opstellen van De Maegt komt de ‘ruk naar rechts’ telkens van de pa van Pallieterken. Maar ook Pallieterken zelf en Fonske Snoeck laten zich geregeld rechtse praat ontvallen. De typische activistische schietschijven komen in elk opstel aan bod: invalide generaals, de Brabançonne en het Frans in Vlaanderen. Parasie had dus merkbaar meer aandacht voor de politieke boodschap in zijn opstellen dan De Maegt, die zoals gezegd wel eens een heel opstel over ‘het venster’ placht te schrijven. Toch zijn de beste van Parasies opstellen, zoals die van De Maegt en Minnes ‘Brieven van Pierken’, ook vandaag nog best genietbaar. | |
Reinaert tussen Pallieter en KoekoekEen ander, spectaculairder verschil is dat Parasie alle ‘Opstellen’ in Reinaert liet illustreren. Daardoor vormen de kinderopstellen in Reinaert een onmisbare schakel tussen De Maegts model in Pallieter en Minnes eveneens geïllusteerde ‘Brieven van Pierken’ in Koekoek. Opmerkelijk is wel dat De Maegt een voorafschaduwing van deze vernieuwing had gegeven in zijn eerste ‘Filozofische Opstel’ uit 1922: bij ‘het paart en het koe’ zijn twee kindertekeningen van de betreffende dieren toegevoegd. Alle volgende ‘Opstellen’ in Pallieter verschenen echter zonder illustraties. v.l.n.r.:?, Frits van den Berghe, Firmin Parasie, Gustaaf De Smet, vermoedelijk 1929 (collectie Militair Gerechtshof)
In Reinaert waren alle rubriekstitels geïllustreerd. De voorlopig niet-geïdentificeerde huisillustrator die signeerde met ‘Tijl’, tekende ook voor de ‘Opstellen’ een vaste kop: de titel is met een slordige kinderhand neergepend, links daarvan in het klein een boom langs een weg, rechts van de titel een jongetje in schooluniform | |
[pagina 20]
| |
dat een speelgoedauto aan een koord achter zich aan trekt. Een ‘Opstel’ besloeg telkens twee pagina's; Tijl tekende onderaan beide pagina's één scène uit de tekst. De eerste elf ‘Opstellen’ zijn door Tijl geïllustreerd. Hij tekende in de eerste helft van 1930 als enige illustrator heel het tijdschrift vol. Maar vanaf juli 1930 duiken er andere tekeningen met nieuwe signaturen op: ‘Reintje’, ‘P.’ en later ‘Pallieterken’. Tijl verdwijnt na 2 augustus 1930 volledig uit Reinaert, op de occasionele herdruk van een oude tekening na. Ook zijn wekelijkse tekening op het voorblad moest door iemand overgenomen worden. ‘Reintje’ nam enkele covers voor zijn rekening, een aantal bleef ongesigneerd. Vanaf 11 oktober 1930 nam ‘Joost’ die vaste taak op zich. ‘Joost’ was het pseudoniem van niemand minder dan Frits van den Berghe.Ga naar eind49. Een kleine maand later (vanaf 8 november 1930) neemt Van den Berghe onder het pseudoniem ‘Pallieterken’ ook de ‘Opstellen’ voor zijn rekening. Van 2 augustus (vertrek Tijl) tot 8 november (voor het eerst de signatuur ‘Pallieterken’) zijn de illustraties gesigneerd met ‘P.’. Het is mogelijk dat ook deze tekeningen van de hand van Van den Berghe zijn. Het zou zelfs kunnen dat Van den Berghe schuil ging achter ‘P.’, ‘Pallieterken’ én ‘Reintje’. In het laatste nummer waaraan Tijl meewerkte (2 augustus 1930) werd namelijk al in gemaskeerde termen een personeelswissel aangekondigd. Er was protest van de lezers gekomen ‘omdat klein Pallieterken niet in ieder nummer medewerkt. We kunnen het jongske niet overladen, en om iedereen welgevallig te zijn, zullen we hem wat meer illustraties toevertrouwen. In Dadelaïde volgen reeds wat staaltjes van zijn kunnen’.Ga naar eind50. Dit is de aankondiging van Frits van den Berghes medewerking. Bij de Walschap-persiflage ‘Dadelaïde’ staan inderdaad tekeningen gesigneerd ‘P’. Op de redactie moet het idee zijn ontstaan dat Van den Berghe als ‘klein Pallieterken’ moest tekenen: de fictieve jonge medewerker verzorgde vanaf dan zelf de illustraties bij zijn ‘Opstel’ en hielp om de rest van Reinaert vol te tekenen. Wat er ook van zij, Frits van den Berghe heeft dus een tijd lang tegelijkertijd ‘Pallieterken’ en ‘Pierken’ getekend. De twee stripfiguurtjes leken bovendien sterk op elkaar. Dat ook Koekoek met kinderopstellen voor de dag kwam, is niet verwonderlijk: twee van de leden van de kernredactie waren heel nauw betrokken bij de voorlopers: Herreman als redacteur van Pallieter maar natuurlijk vooral Van den Berghe als illustrator van Reinaert. Herreman en Van den Berghe wisten uit ervaring dat het genre van de kinderopstellen bijzonder goed aansloeg bij de lezers. Het zal voor de Koekoek-redactie waarschijnlijk niet moeilijk geweest zijn om de geknipte auteur voor dit extra huiswerk te vinden. De overeenkomsten in talent, interesses en inborst tussen Minne en De Maegt zullen iedereen (en Herreman in het bijzonder) toen zeker opgevallen zijn. Misschien kwam het voorstel zelfs van de jonge Vooruit-medewerker Minne zelf.
De opgang van Pierken ging ongeveer samen met de neergang van Pallieterken. De rubriek in Reinaert bloedde dood. Het probleem was duidelijk een gebrek aan discipline van de auteur: twintig in de eerste jaargang, negen in de tweede, zes in de derde, één in de vierde. Kleine stilistische verschillen en vooral de povere kwa- | |
[pagina 21]
| |
Cartoon van Frits van den Berghe in Koekoek, op 20 augustus 1931, p. 3 (collectie AMSAB)
liteit van de latere opstellen, zouden zelfs kunnen wijzen op een andere auteur. Na elke lange stilte van Pallieterken kwam hij met veel goede voornemens terug: hij was telkens ziek geweest, maar was weer helemaal de oude. Het allerlaatste ‘Filosofische Opstel van Klein Pallieterken’ was daar het duidelijkste voorbeeld van: Gejachte Rijnaardt, | |
[pagina 22]
| |
Frits van den Berghe haakte nog vroeger af dan Parasie: hij tekende voor het laatst een illustratie bij een ‘Opstel’ in augustus 1932 (voor ‘De Vreedesduif’)Ga naar eind52.. Daarna verschenen nog drie ongeïllustreerde ‘Opstellen’. Parasie had er duidelijk moeite mee om van zijn speelse alter ego afscheid te nemen, maar zag waarschijnlijk ook wel in dat Minne het genre met veel meer creativiteit en vooral veel vernieuwingsdrang aanpakte. Opvallend is daarbij dat beide bladen elkaar nooit direct aanvielen. Was dit uit respect voor hun gedeelde medewerker? Eén enkele keer noemde Parasie Koekoek ‘een melancholisch socialistisch weekblad van Gent’.Ga naar eind53. Maar dat was op 6 juni 1931: vijf dagen vóór ‘Ik en mijn eerste koomune’ (het ‘piloot-Pierken’) verscheen. Parasie kon Minne daarenboven bezwaarlijk van plagiaat beschuldigen, want daar was hijzelf net zo schuldig aan. Hoewel Minne dus verre van de uitvinder van het genre was, heeft hij het de onafhankelijkheid gegeven die het verdiende. Hij schreef weliswaar ook voor een politiek geëngageerde krant, maar het socialisme is in de ‘Brieven van Pierken’ maar één stem (die van de ‘Gaazebuize’) tussen de andere. Minne vond niet zozeer het uitdragen van een eigen politiek standpunt belangrijk, maar eerder het spottend aanwijzen van de fouten in alle andere standpunten. Minne schreef opstellen zoals De Maegt dat deed: hij wentelde zich volledig in de talige vrijheid van het genre. Hij breidde het aantal terugkerende personages drastisch uit. Vooral voor de familie van zijn hoofdpersonage had hij meer aandacht dan zijn voorgangers. Hij begreep zeer goed dat het humoristische gehalte en het feuilletonaspect uiteindelijk de tijd zouden doorstaan, en het politieke gekibbel niet.
Dit verhaal heeft een eigenaardig post scriptum. Tijdens de Tweede Wereldoorlog dook Firmin Parasie opnieuw diep in de collaboratie. Als functionaris van Belgapress ging hij zich aan het begin van de oorlog bemoeien met de nieuwe redactie van de gestolen Vooruit!. Hij zou redacteur/collaborateur Leon de Budt, die na de dood van Van den Berghe de illustraties van de ‘Brieven van Pierken’ had overgenomen, ‘gedwongen’ hebben de nog steeds populaire rubriek verder te zetten, weliswaar zonder Minne, maar met teksten van Leo Poppe.Ga naar eind54. Of De Budt gedwongen werd is niet zeker, wat wel vaststaat is dat zijn tekeningen drie jaar lang bij de teksten van Poppe (die zich onder het pseudoniem ‘Leo Primus’ bekend maakte) in de gestolen Vooruit! zijn verschenen. Met Poppe was het genre opnieuw een ‘afkijker’ rijker.Ga naar eind55. |
|