Het zingende nachtegaaltje, fluitende verscheidene vrolijke en vermakelijke liederen(ca. 1860)–Anoniem Zingende nachtegaaltje, fluitende verscheidene vrolijke en vermakelijke liederen, Het– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 45] [p. 45] De wanhopende Minnaar. Wijze: De wereld is in rep en roer. Zal ik, o fiere Zielsvriendin! Van u, die ik zoo teêr bemin, Het jawoord nooit verwerven? bis. Helaas! het leven valt mij zwaar, Ik moet gelijk een martelaar, Staâg duizend dooden sterven. bis. 2. Maar 'k weet een middel voor mijn wond, Dus sprak Alcest tot Rozemond, En zonder meer te zeggen, bis. Vliegt hij verwoed de trappen op, Maakt van zijn konzeband een strop, En gaat uit venster leggen. bis. 3. Hier schreit hij bitter om zijn leed, En klaagt: al blijft gij stuursch en wreed, Ik sterf niet ongewroken; Neen, schoone! 't is om u alleen, En vlugtte schielijk naar beneen, Om eene pijp te rooken. bis. 4. Maar toen hij 't eten rooken zag, Riep hij zeer luid: hoe 'k leef nog, ach! Moet ik nog langer lijden? bis. Fluks trekt hij 't blinkend staal van leer, En met dat vreeslijk moordgeweer Begon hij brood te snijden. bis. 5. Doch midden onder 't avondmaal Dacht hij weêr aan zijn liefdekwaal, Hij wil door gif nu sneven; bis. Dies opent hij een flesch met wijn, En laat, om ras ontzield te zijn, Zich nog een fleschje geven. bis. 6. Help, Goôn! hoe raast, hoe woedt hij weêr, Hij werpt zich op het rustbed neêr, [pagina 46] [p. 46] En door een droom vol zorgen, bis. Benaauwd, bekommerd, afgesloofd, Rukt hij de dekens over 't hoofd, En slaapt tot aan den morgen. bis. 7. Hij gilt, ontwakend, overluid, Op nieuw zijn grievend hartzeer uit, Zijn drift wordt langs hoe grooter, bis. Hij grijpt in zijn beklemde vuist Een mes, en snijdt zich onbesuisd, Een stuk met kaas en boter. bis. 8. Maar ach! hoe drukt hem nu zijn kruis, Hij tiert en giert door 't gansche huis, Wijl hij zijn Llef moest missen, bis. Ja, loopt, door driften overmand, Straks naar den steilen waterkant, Om voor vermaak te visschen. bis. 9. Juist kwam de schoone Rozemond, Hem in den frisschen morgenstond Haar hart uit weêrmin schenken, bis. Zoo acht gij uw bezit mij waard, Welaan! zegt hij, ja zeer bedaard; Ik zal me er op bedenken. bis. Vorige Volgende