De zingende koddenaar
(1774)–Anoniem Zingende koddenaar, De– Auteursrechtvrijqueelende verscheide nieuwe liederen, die hedendaags gezongen werden
[pagina 27]
| |
Stem: Ik droomde lestmaal op een Nagt.
Komt Vrinden luistert na de Klugt, bis.
Die ik zal zingen met genugt:
Luister toe zonder falen, bis.
’t Is te Rotterdam geschied,
Dat ik u zal verhalen. bis.
Van Vyf Matroosjes van plaisier, bis.
Die zogten elk een venus Dier,
Zy zyn daar heen gaan lopen, bis.
Dat al na het Lager End,
Om War, Vleys te kopen, bis.
Zy kwamen daar hoort een bein, bis.
Al in een Speelhuis in,
Zy gingen aan ’t Commanderen; bis.
Twaalf Flesjes Rood en Wit,
’t Was om haar Keel te smeeren. bis.
Zy vroegen daar met goed bescheid, bis.
De Hospes ieder na een Meit:
Hy sprak ik zal ze halen, bis.
So mooy als ‘er maar op de Kaart.
Zit; wilt ‘er myn voor betalen. bis.
Manke Anna kwam voor een begin, bis.
Daar op het eerst gelopen in:
Die sprak daar sonder schromen, bis.
Wellekom Kinderen aan de Wal,
Om aan den trand te komen, bis.
| |
[pagina 28]
| |
De twede die is jong en fris, bis.
Die wort genaamt mooy Meisje pis.
De derde hiet scheele Hille, bis.
Sy laat ‘er voor drie duits Koek:
Wat kloppen op haar Billen, bis.
De vierde die is dik en vet, bis.
Sy heeft een Bakkes als een Trompet,
Haagse Truy wort zy geheten, bis.
Sy heeft laast in ’t Hoeregat,
Voor mooije Meid geseten, bis.
De vyfde die is blank van hals, bis.
Sy draagt een goude Ketting vals:
Ook Ringen wilt het weten, bis.
Met een zilvere Beugeltas,
De keur daar van vergeten, bis.
De Matrosen waren daar verbleid, bis.
Sy hadden ieder een mooije meid:
Al op haar schoot wilt weten, bis.
Sy dansten en sprongen maar al te hart,
Dat haar de Billen zweten, bis.
De Hospes riep maar om gewin, bis.
Sa lustig Iongens schenk maar in,
En wilt eens helder drinken, bis.
Hy zag de Ryksdaalders daar,
Van de Matroosjes blinken, bis.
De Hoertjes schonken en dronken de Wyn, bis.
Toen moest ‘er nog Salm en koekjes zyn
Kraak-Amandel en Neutjes wilt weten, bis.
Gekookte Mossels met Peper en eek,
Die hebben sy gegeten, bis.
De Matrosen waren vrolyk en bly, bis.
De Waardin was een losen pry,
Van twee voor een te Schryven, bis.
Sy dagt het Geld van dese Reys;
Sal hier omtrent wel blyven, bis.
| |
[pagina 29]
| |
Maar ’s morgens als het wiet schoon dag, bis.
’t Was Hospes rekend ons Gelag:
Wat wy moeten Betalen,
Hondert Ryksdaalders sprak de Waardin, bis.
Voor u Lieden al te maken, bis.
De Matrosen vloekten met gewelt, bis.
En spraken waar van is dat geld;
Dat wy hier moeten betalen, bis.
Wilt ons ’t Oprekene gaan;
Ook zuiver al te maken, bis.
De Waardin die kwam voor den dag, bis.
Al met een Lei van het Gelag,
Wat zy moesten betalen, bis.
Net hondert Vijftien Guldens aan Wyn,
En dat al zonder falen, bis.
Nog Hondert Guldens meide geld, bis.
Moest daar ook nog zijn geteld:
Agt Ryksdaalders verheven, bis.
Moesten zy voor elke Hoer,
Aan de Waardin nog geven, bis.
Zy spraken geen Hondert Gulden klaar, bis.
Hebben wy hier verteert voorwaar,
Wilt gy zo veel aanschryven, bis.
Dat jou Beest de drommel haalt,
Wy zullen u daar voor krygen, bis.
Zy sloegen met stokken in ’t rond, bis.
De Waard die raakten op de grond,
Met de Waardin wilt weten, bis.
De Hoere smeeten zy ‘er boven op:
En de Oppasser wilt weten, bis.
Zy sloegen tot Kannen en het Glas, bis.
Ook al aan stukken wat ‘er was:
Zy zyn toe voort gaan lopen, bis.
Maar ’t Hoere-kint van de Waardin,
Heeft moord en brand geroepen, bis.
| |
[pagina 30]
| |
De Schoud die zat ‘er agter ’t gat bis.
Sy koozen daar ’t hazepad,
Zy zyn den dans ontsprongen, bis.
En zy hebben op ‘er Schip
Ook deze klugt gezongen. bis.
|
|