De zingende koddenaar
(1774)–Anoniem Zingende koddenaar, De– Auteursrechtvrijqueelende verscheide nieuwe liederen, die hedendaags gezongen werden
Stem: Liefhebbers van de Vrolykheid.1. Wat ziet men nu een vreugde weer,
Hier buyten op de paden
| |
[pagina 24]
| |
Met meyd of knegt die wel een keer:
Haar lusten eens versaden,
Al by de hartog in de roos.
Om haar wat te vermaken,
En by jou niet al in de loos
Daar vind men vreemde zaken.
2. By lekkerbek daar is het goet.
Die kamer is veel wyer,
Men danst een deuntje met ‘er spoet,
Men eet en drinkt daar vryjer.
De roode leeuw heel wel bekent,
Op het speelhuis bequaame.
Daar zitten zy heel Excelent,
En gaane dan te zaame.
3. Al na te brinkje heel playzant,
In ’t wynkantoor getreeden
Men ziet daar uyt aan alle kant.
Nu Rusten weer daar leden,
Ook by de Gooijer nog een keer.
Daar koome groote baasen:
Al in ’t wyn zaaltje met veel eer:
Daar sit men voor de glasen.
4. Klinkhamer is een mooje tuyn,
Daar kan men vry spanseeren.
Men plukt een bloemtje van haar kruyn,
En wandelt dan als Heeren,
Men eyst wel eens glaasje bier,
Om zig wat te vermaken,
Maar door de drokte kan men schier:
Niet eens aan drank geraken.
| |
[pagina 25]
| |
5. ‘t Vrouwe tuyntje moet ik mee,
Alhier een weinig Melden.
Men eyst daar Bier ook wyn en thee.
En drinkt daar zo als helden,
Wat wittebroodjes op den dis,
Met kaas of Botter t’zamen.
Wat met worst of een mootje vis.
Of scharretjes bequame.
6. Des maandags gaan de brouwtjes daar,
Haar lust nog eens versaden
Al was daar ook geen eeten klaar,
Het huys gezin tot schaden,
Het gaat dan zo tot dat het sluyt,
Men moet het hart op halen,
Al zou men ’t naderhand dan uyt.
De lommert moeten halen.
7. Daar zijn veel plaatse hier en daar,
Die ik niet al kan noemen,
Den een die komt daar om den aar.
Dan ook wel om de Bloemen,
Men gaat wel eens in Adams hof
Maar daar is het wat schuyntjes,
De Flora vind veel grooter lof,
Want daar en zijn veel tuyntjes.
8. Men ziet daar ook een snel gewoel,
Al van veel jonge knapen
’t [Ianhansies] pad dat is haar doel,
Daar zy deed vreugde rapen,
By koo de [krab], Crispyn ook nog,
Daar vind men hen gezooden
| |
[pagina 26]
| |
En by Ronqeust ik zeg ’t tog,
Daar is het geheel de mode.
9. De hoertjes vind men daar omtrent,
Heel vry en lustig zwieren,
Zy zijne wonder wel bekent.
Alleen aan haar manieren,
Met musjes op het hooft,
En geblankette kaken,
Om zo de Iongheid vry gelooft,
Te trekken tot haar zaken.
10. Men vind ook huysen heel briljant,
Met groote kolf-banen
Alwaar de Ionkmans na de trant.
In treeden als de Haanen,
Het Orgeltje dat is zeviel
Men vind daar menig Snyjer,
Bny Ian de Geest en ook by Tiel,
Daar zijn de Iongens vryer.
11. Weteringzigt is agter aan,
Aldaar kan men het vinden.
Rouaan wil ik niet overslaan,
Dat is al voor de vrinden,
Het al te melden is te lang.
Ik kon hier meer van maken,
Want in de Pekelharings gang,
Daar zijn nog veele zaken.
|
|