| |
De dochter van Jan van Leijden.
Door zuivre liefde en trouw,
2[regelnummer]
Hoort wat hieruit ontstaat,
Haar ouders dit aanhoorde,
Dit wilde gaan verstooren,
Hij sprak zijn dochter aan,
3[regelnummer]
Zoo gij dit durft bestaan,
Zult gij van ons niet erven,
Wij zien u liever sterven,
Doet dan toch ons begeert',
Want hij is Gereformeerd.
En zij en kon niet spreken,
| |
| |
Albert kwam voor den dag,
Met liefde heel ontsteken,
Hij sprak: och, Liefje zoet!
5[regelnummer]
Haar vader sprak hem aan,
En wordt dan Roomschgezind,
En trouw dan met uw Lief,
Houdt haar tot uw gerief.
6[regelnummer]
Hij beloofde dat met mond,
Maar 't hart kon het niet wijden,
Hij kreeg daarvan berouw,
Zijn gemoed kon dat niet lijden,
Ik schei er weêr van uit.
7[regelnummer]
Toen werd haar moeder kwaad,
Met achterdocht wilt weten,
Liet aan haar vader weten,
Zij nam haar bij zich te bed.
8[regelnummer]
Maar dit duurde niet lang.
Zij had daarin geen behagen,
Kon haar natuur niet dragen.
Zij stuurde haar heen en weêr,
Lag ze bij haar zuster neêr.
Liet dat haar Liefste weten.
Als dat zij bij haar te bed,
Malkander konden spreken,
En dat uit liefde en trouw,
Maar niet als man en vrouw.
| |
| |
10[regelnummer]
Maar vrinden hoort eens aan,
Men ging daar overleggen,
11[regelnummer]
Men huurde dan een chais,
Met twee gezwinde paarden,
Zij vlogen met een zweev',
Al naar de stad van Kleef.
12[regelnummer]
O, Jan van Leijden! hoort,
Pelkooren zal haar trouwen,
13[regelnummer]
Die dit liedje hebben gedicht,
Dat bennen drie Gezellen,
Zij gaan het ook vertellen,
|
|