De Zeventiende Eeuw. Jaargang 20
(2004)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 53]
| |
Nadere Reformatie in Friesland?
| |
[pagina 54]
| |
er in zo'n situatie ruimte voor het gedijen van een beweging met zulke theocratische aspiraties als de Nadere Reformatie? Is zo'n streven op voorhand al niet gesmoord? Kan er dan wel van Nadere Reformatie in Friesland gesproken worden? In dit artikel zal een antwoord gezocht worden. Dit antwoord bestaat uit drie componenten: alle relevante gegevens uit de onderzoeksliteratuur met soms een nieuwe interpretatie, de resultaten van een nieuwe speurtocht door de acta van de Friese classes naar de kerkelijke hervormingsactie in de jaren 1672-1673 en de uitkomsten van een analyse van de stichtelijke productie van alle in aanmerking komende auteurs in het zeventiende-eeuwse Friesland ter zake van haar piëtistisch/nader-reformatorisch gehalte.Ga naar voetnoot2 | |
Chronologisch overzicht tot 1672Tegen het eind van de zestiende eeuw zijn er signalen waar te nemen die erop wijzen dat zich binnen het gereformeerd Protestantisme in Friesland een piëtistische stroming aan het ontwikkelen was. Van de vooraanstaande Leeuwarder predikant Paschasius Baers zijn twee voorbereidingspreken uit 1598 bekend die een voluit piëtistisch gehalte kennen. Baers dediceerde ze aan twee geestverwante vrouwen, die behoorden tot de hoogste sociale laag van Friesland.Ga naar voetnoot3 Op 29 juli 1602 zonden de vijf predikanten die in de grietenij Barradeel werkzaam waren, een brief aan hun grietman Johan van Hottinga, waarin zij hun beklag deden over de vele misstanden in de grietenij en waarin zij aandrongen op krachtige maatregelen daartegen. Concreet hebben de klachten betrekking op de huwelijken, op de zon- en vastendagen en op de kerkgang. Wel wordt erbij vermeld dat de ondertekenaars nog meer pijlen op hun reformatieboog hebben. Ze zullen die echter voor de toekomst bewaren.Ga naar voetnoot4 Het was een theocratisch getoonzette hervormingsactie waartoe naar alle waarschijnlijkheid op de classis Franeker besloten was. Het schrijven is opgesteld in Sexbierum, de plaats waar Hieronymus Honerbringa sinds een jaar of twee het Woord bediende. Van hem zullen ook wel de bewoordingen afkomstig zijn, want zowel uit zijn vroegere als latere levenstijd zijn theocratische acties van nader-reformatorische aard bekend.Ga naar voetnoot5 Wie de bewaard gebleven boedel- en bibliotheekinventarissen uit het zeventiende- | |
[pagina 55]
| |
eeuwse FrieslandGa naar voetnoot6 doorkijkt, komt met de regelmaat van de klok werken van piëtistische en nader-reformatorische signatuur en vooral ook vertaalde puritanistica tegen.Ga naar voetnoot7 Tegen de achtergrond van dit laatste is het niet zo verwonderlijk dat men in 1622 een overtuigde puritein als William Ames als professor in de theologie naar Franeker haalde. In hem vloeiden Puritanisme en Nadere Reformatie ineen. Hij heeft getracht een nadere reformatie van het universitaire leven door te voeren.Ga naar voetnoot8 Hiertoe maakte hij gebruik van een geschrift van Willem Teellinck, terwijl hij er anderzijds voor zorgde dat de Franeker theologische faculteit twee van diens werken, waaronder zijn hoofdwerk, approbeerde.Ga naar voetnoot9 Twee van Ames' collega's sympathiseerden met de opkomende vroomheidsbeweging: Sixtinus Amama, die in Engeland puriteinse ideeën had opgedaan, en Sibrandus Lubbertus.Ga naar voetnoot10 Dat de geschetste lijnen niet naast elkaar lopen, maar wel degelijk verband met elkaar hebben, wordt zichtbaar in een persoon als de gereformeerde Friese predikant Matthias Walsweer. Deze mijnde in de periode 1619-1631 op drie boekverkopingen te Franeker werken van de puriteinen William Perkins en Thomas Brightman. Als student volgde hij de colleges van Ames en Amama, terwijl hij bevriend was met een zoon van Teellinck. Later blijkt hij een theocratisch ingesteld predikant te zijn geweest.Ga naar voetnoot11 Van 1638-1669 is Theodorus à Brakel als piëtist met sterk mystieke trekken in het ambt van predikant in Friesland werkzaam geweest.Ga naar voetnoot12 Herman Witsius is van 1668 tot 1675 predikant te Leeuwarden geweest. Toen hij nog maar één jaar in de Friese hoofdstad stond, heeft hij zijn - tevens het enige Friese - programschrift van nadere reformatie de wereld ingezonden: Twist des Heeren met syn Wyngaert. Deze publicatie laat zien hoe de kerkelijke wereld in Friesland tegen de beweging van de Nadere Reformatie aankeek. De door Witsius gevraagde classicale approbatie werd geweigerd, en wel op gezag van zijn plaatselijk collega's Gellius Boëtius en Henricus Domna. Daarentegen wist hij zich verzekerd van de steun van zijn andere locale collega's Johannes van der Waeyen en Petrus Lastdrager. Niet alleen delfde Witsius op de classis het onderspit, maar hij moest zich ook zelfs op de synode komen verantwoorden over zijn boek! Plaatselijk wist hij wel succesjes te boeken. Zo werd in 1671 onder zijn voorzitterschap | |
[pagina 56]
| |
een acte tegen het dansen opgesteld, die als kanselboodschap de gemeente voorgehouden werd.Ga naar voetnoot13 In de zeventiende eeuw zijn in Friesland 35 puriteinse vertalingen gepubliceerd, waarvan 24 in het tijdvak 1651-1671 Het merendeel van die 24 is uitgegeven door de Bolswardse drukker Samuel van Haringhouk, namelijk veertien. Hij had vrijwel zijn hele jeugd in Engeland doorgebracht en was een van de weinige uitgevers die zijn fonds uit idealistische, namelijke piëtistische motieven opbouwde. Tevens gaf hij ook van zijn niet van piëtisme gespeende vriend Gysbert Japix Friesche Rymlerye uit.Ga naar voetnoot14 In Franeker zijn twee vertalingen van de hoogleraar in de theologie Nicolaas Arnoldi uitgekomen. Dit wijst erop dat deze minstens een piëtistische dimensie bezat. Van de Leeuwarder predikant Boëtius, die bepaald niet gecharmeerd was van het nader-reformatorische streven van zijn lokale collega Witsius, kwam in 166o een stichtelijke uitleg van Jona 1 uit, die niet of nauwelijks piëtistisch te noemen is. Toen vier jaar later een tweede deel over Jona 2 verscheen, bleek dat veel piëtistischer van aard te zijn. In de voorrede geeft Boëtius zelf de oorzaak hiervan aan. Hij heeft veel meer gebruik gemaakt van Engelse schrijvers, lees puriteinen.Ga naar voetnoot15 Wat was de oorzaak hiervan? Ik houd het op een bewuste en tactische aanpassing aan de smaak van het religieuze Friese lezerspubliek in die jaren. Een tweede aanwijzing voor de verhevigde belangstelling voor puriteinse lectuur is te vinden in een archiefstuk van juridische aard, waaruit het volgende blijkt. Gerhardus van Velsen, predikant te Goënga, en zijn Leeuwarder collega Franciscus Elgersma, die jaargenoten in de theologische studie waren en sindsdien contact met elkaar onderhouden hadden, kwamen op 25 april 1662 contractueel overeen dat de eerste honderd gulden zou geven aan de tweede voor de aanschaf van Engelse traktaatjes. Elgersma, die de Engelse taal machtig was, zou de inhoud van die boekjes excerperen in vertaalde preekschetsen die Van Velzen vervolgens zou uitwerken tot preken. In totaal deed hij Van Velsen meer dan tweehonderd preekschetsen toekomen.Ga naar voetnoot16 | |
Chronologisch overzicht vanaf 1672Door de precaire situatie in het rampjaar 1672 kreeg het onderhuidse verlangen naar hervorming op allerlei gebied, ook naar nadere reformatie, een tijdje vrij baan.Ga naar voetnoot17 Wat | |
[pagina 57]
| |
was namelijk het geval? Door de oorlogsontwikkelingen en de geruchtenstromen was de stemming onder het Friese volk zodanig geworden, dat de Friese Staten er niet meer zeker van waren dat ze de situatie nog in de hand hadden. Zij die altijd de kerk in een houdgreep hadden, zagen zich nu genoodzaakt de hulp van de kerk in te roepen teneinde oproer en chaos te voorkomen. Op 28 juni ontving de kerk een schrijven van de Gedeputeerde Staten waarin de predikanten opgedragen werd het volk moed in te spreken. Zij die in de kerk nader-reformatorische opvattingen koesterden of anderszins veranderingen wensten met name op het gebied van de verhouding staat - kerk, zagen hun kans schoon. Zo reageerde de classis Franeker twee dagen later op dat schrijven door de predikanten Petrus Vogelsang uit Dronrijp, Daniël Reneman uit Harlingen en Balthasar Bekker uit Franeker naar de afzenders af te vaardigen om samen met gecommitteerden uit andere classes of afzonderlijk hun niet alleen dank te betuigen voor de brief, maar hun ook de noodzakelijkheid voor te houden van een verbetering van de grote gebreken in de politiek. Dit besluit nam men evenwel niet dan nadat men op die vergadering eenparig plechtig door elkaar de hand te geven voor Gods aangezicht beloofde zichzelf als predikantenstand eerst te reformeren. Deze handeling is een kopie van wat onder de puriteinen in Engeland en Schotland naar oudtestamentisch voorbeeld gangbaar was bij het sluiten van een verbond met God. Op 2 juli hadden de genoemde gecommitteerden uit de classis Franeker met die uit de classes Dokkum en Sneek alsmede met de predikanten van Leeuwarden de bedoelde ontmoeting met de Gecommitteerde Staten. Uit het schriftelijke verslag dat daarvan bewaard is, blijkt dat de predikanten de politici voorgehouden hebben dat de deplorabele oorlogstoestand een straf was op de ‘hoog en breedgaande sonden onses volx, en voornemelik der voorgangers in kerk en politije’ en dat de straf niet zou ophouden zonder wegneming van de veroorzakende zonden. Tevens hebben zij aangegeven dat zijzelf daartoe bereid waren, dat de classis Franeker daarmee reeds een begin had gemaakt en dat dit ‘in d'andere classen vervolgens ontwijfelik staat te geschieden’. Temidden van alle politieke hervormingsvoorstellen, die vooral betrekking hadden op de wantoestanden rond het vergeven van politieke ambten en militaire rangen, was er één die het hart van het kerkelijk leven raakte: de gemeenten moesten zelf meer stem in het kapittel hebben bij het beroepen van een predikant. Op initiatief van de classis Leeuwarden vergaderden alle predikanten van Friesland (althans 154) twee dagen lang, namelijk 22-23 juli, in de Friese hoofdstad. Zij wisten de Staten zo onder druk te zetten dat prins Hendrik Casimir II tot stadhouder en opperbevelhebber van Friesland verheven werd. De volgende dagen bleef er nog een com- | |
[pagina 58]
| |
misse bestaande uit twee vertegenwoordigers van elke classis actief. Toen ook dezen op 26 juli huiswaarts keerden, gebeurde dit niet dan nadat zij beloofd hadden in hun eigen classis ‘aen te houden, dat de heijlsaeme voornemens van reformatie onser ordre ten effecte gebracht mochten worden’ Wat is er in Friesland van dit verlangen naar een nadere reformatie terecht gekomen? Op de classis Franeker heel wat. Zij wijdde op 8 augustus een aparte vergadering aan de reformatie van de predikanten. Op de volgende vergadering van 15 augustus kwam openbaar dat de interclassicale commissie ook na 26 juli nog werkzaam was geweest, maar dat onder andere door tegenwerking van de andere classes de voorstellen voor politieke hervormingen op de lange baan geschoven werden. Wellicht vormde deze ontwikkeling een extra stimulans voor de aanwezigen om het door een uit de eigen classis samengestelde commissie ontworpen program van kerkelijke reformatie niet alleen aan te nemen, maar ook allen eigenhandig te ondertekenen, daarmede te kennen gevende dat zij dat ook wilden nakomen. Het bewuste reformatieprogram bevat een aantal elementen die onversneden nader-reformatorisch en theocratisch zijn en die zelfs invloed van Koelman openbaren: in de tweemaal per zondag te houden preken vermijde men teveel vertoon van welsprekendheid; in de toepassing houde men rekening met de omstandigheden van de gemeente en men bidde niet altijd met behulp van formuliergebeden; bij de verkiezing van kerkenraadsleden lette men niet zozeer op politieke kwaliteiten als wel op kennis en godzaligheid; men trede streng op tegen mensen die willens onwetend in de leer zijn; bij het huisbezoek voorafgaande aan de bediening van het heilig Avondmaal onderzoeke men met name iemands af- of toenemen in de genade; de predikanten moeten zich onthouden van herbergbezoek, overdaad, lichtzinnige gebaren en woorden en buitensporigheid in haardracht en kleding; voorts moeten zij elkaar op de classis afvragen of zij dagelijks godsdienstoefeningen met hun gezin houden en moeten zowel zijzelf als hun huisgenoten eerbaar gekleed gaan; de veelvuldige classicale maaltijden dienen afgeschaft te worden en de examinatoren van kandidaten dienen louter op grond van bekwaamheid gekozen te worden, die vervolgens vooral onderzoek moeten doen naar hun voorbeeldige leefwijze, hun bekwaamheid om consciëntiegevallen op te lossen en hun gebedsgaven. Onder dit program staan de handtekeningen van tien predikanten: Reneman,Vogelsang, Regnerus Reen uit Franeker, Bekker,Wilhelmus à Brakel uit Harlingen, Dominicus Goltzius uit Achlum, Tarquinius Poppinga uit Pietersbierum, Petrus Feddema uit Kubaard (dat niet tot de classis Franeker, maar tot de classis Bolsward behoorde!), Elias Hanonides uit Ried en Henricus Nicolai Brouwer uit Schalzum. Het aantal van tien ondetekenaars heeft Kalma tot de interpretatie geleid dat er slechts een minderheid in de classis Franeker voor een kerkelijke nadere reformatie geporteerd was. Latere onderzoekers zijn hem daarin gevolgd.Ga naar voetnoot18 Het is evenwel zeer de vraag of dat waar is. Uitdrukkelijk is immers in de acta van 15 augustus sprake van de | |
[pagina 59]
| |
instemming van alle aanwezige predikanten. Nergens, ook niet uit de acta van de volgende vergadering, blijkt dat er protest tegen de inhoud of de ondertekening van de hervormingsartikelen bestond. Het feit dat er slechts toen handtekeningen onder staan, wijst er derhalve eerder op dat men in een later stadium niet meer aan de ondertekening door andere predikanten gedacht heeft dan dat de meerderheid van de classis daarop tegen geweest zou zijn. Een laatste hard argument tegen deze laatste interpretatie vormt het gemeleerde karakter van de ondertekenaars. Dit wijst meer op een classisbrede aanvaarding dan een meerderheidsafwijzing. Volgens Kalma, eveneens hierin door anderen gevolgd, vond de nader-reformatorische actie op de andere classes nog minder of geen ingang. De bronnen leren echter anders. Uit de acta van de classis Sneek van 13 september komt naar voren dat niet alleen de classis Franeker, maar ook de classis Bolsward reeds reformatieartikelen had opgesteld. Bovendien gewagen die acta ervan dat de broeders op de classis Sneek zelf een begin met de reformatie maakten door een acte te ondertekenen die unaniem gearresteerd was. Dat het de classis ernst was bleek in de volgende maanden. Op de vergadering van 18 oktober tekenden sommige broeders die op 13 september afwezig waren geweest, de acte alsnog. Op 22 november tekenden de laatsten, op Johannes Janssonius uit Sloten na, die dat als enige weigerde. Toen bleek dat door de gunstige oorlogswending en de herstelde gezagsverhoudingen de Friese poltici steeds minder oor hadden voor staatkundige hervormingen, is de interclassicale commissie die in juli gevormd was, zich in september bezig gaan houden met de hervorming op kerkelijke gebied. Het resultaat daarvan was een - helaas niet bewaard gebleven - concept, dat door de classis Zevenwolde op 18 september ‘bij de meeste stemmen’ geapprobeerd werd. De classis Dokkum sprak op 12 september uit dat zij liever terugviel op een door haar al lang geleden opgesteld reformatieprogram waarmee zij in het bijzonder ‘een serieuse correctie van de vervallene seden ende manieren des levens’ beoogde. Op 17 april 1673 werd het interclassicale concept door de classis Leeuwarden toegevoegd aan de door Johannes Wemerus uit Marrum, Franciscus Elgersma uit Grouw en Herman Witsius uit Leeuwarden geconcipieerde acte van reformatie. Zoals te verwachten was het theocratisch optreden van de kerk bij de overheden niet goed gevallen. Meer dan ooit was deze er na 1672 op gespitst ieder theocratisch initiatief in de kiem te smoren. Witsius kreeg daar in 1673 al mee te maken. Toen hij op 17 april op de classis met verwijzing naar de provincie Zeeland erop gewezen had dat de kerk juist in de tijd van de vredesonderhandelingen te waken had voor haar eigen recht, liep hij een berisping van de Staten op.Ga naar voetnoot19 In dat jaar kreeg hij in de persoon van Wilhelmus à Brakel een krachtige geestverwant in de Leeuwarder consistorie erbij. À Brakel liet in 1676 op eigen houtje de afgezette nadere reformator Koelman op zijn kansel preken, terwijl hij ook door de kerkenraad niet erkende catechisaties hield. Dit alles liep voor hem nog met een sisser af. Zes jaar later was dat evenwel anders. Op de Frie- | |
[pagina 60]
| |
se synode van 1682, die door À Brakel zelf werd voorgezeten, kwam de persoon en zaak van Koelman aan de orde. Dit liep uit op een heftige confrontatie tussen hem en de Staten. Dezen speelden het spel hoog en verloren. Ondanks een verbod beklom À Brakel de kansel en de Staten durfden uit vrees voor het volk niet in te grijpen. Een overwinning voor de theocratische dimensie van de Nadere Reformatie!Ga naar voetnoot20 | |
BepalingDe meest voor de hand liggende methode om Friese piëtisten en nadere reformatoren op het spoor te komen is een inhoudelijk onderzoek van de zeventiende-eeuwse Friese stichtelijke werken van orthodox-gereformeerde signatuur.Ga naar voetnoot21 In de zeventiende eeuw heb ik 28 in aanmerking komende auteurs kunnen traceren: Paschasius Baers, Gellius Boëtius, Everhardus Bornaeus,Theodorus à Brakel, Wilhelmus à Brakel, Sixtus Brunsvelt, Theodorus Couperus, Henricus Domna, Abraham Eilshemius, Petrus Eilshemius, Sibrandus Eilshemius, Franciscus Elgersma, Arnoldus Hachtingius, Adrianus Hasius, Johannes van Holst, Focco Johannes, Martinüs Johannis, Mattheüs Jorna, Philippus Koëller, Henricus Lautenbach, Paulus Mensonis, Theodorus Paludanus, Daniël Reneman, Johannes Samplonius, Rippertus Sixti, Adam Westerman, Bartholdus Wiarda en Herman Witsius. Het resultaat van het onderzoek is dat twaalf (Boëtius, Bornaeus, Elgersma, Abraham Eilshemius, Sibrandus Eilshemius, Hachtingius, Lautenbach, Samplonius, Sixti, Westerman) als gematigde piëtisten zijn te beschouwen, negen (Baers,Theodorus à Brakel, Couperus, Hasius,Van Holst, Johannes, Paludanus) als volwaardige piëtisten en vier (Wilhelmus à Brakel, Brunsvelt, Reneman, Witsius) als nadere reformatoren, terwijl in twee (Petrus Eilshemius en Wiarda) van hen niet meer dan gewone calvinisten gezien kunnen worden en men in het geval van Mensonis van mening kan verschillen of deze nu tot de laatste of de eerste categorie gerekend moet worden.Ga naar voetnoot22 Uiteraard heb ik niet alle in aanmerking komende geschriften aan een onderzoek kunnen onderwerpen. Tevens ben ik erg kritisch te werk gegaan. De combinatie van deze twee factoren impliceert dat een volledig uitgevoerd onderzoek een nog hogere graad van Piëtisme en Nadere Reformatie in Friesland te zien zou kunnen geven. Het zou ideaal zijn wanneer de voorgaande lijst geverifieerd en aangevuld zou wor- | |
[pagina 61]
| |
den aan de hand van gegevens uit acta van kerkenraden en classes. Hiervoor is echter nog veel en tijdrovend onderzoek vereist. Tevens brengen die gegevens vele voetangels en klemmen met zich mee. Hier zij volstaan met één voorbeeld: de tien handtekeningen onder het reformatieprogram van de classis Franeker uit 1672. Wat zijn die handtekeningen waard? Mogen alleen op grond daarvan deze tien predikanten gerekend worden als behorende tot de beweging van de Nadere Reformatie? Beslist niet. Die beweging ging uit van de orthodox-gereformeerde leer. Men kan van Bekker veel zeggen, maar niet dat hij orthodox-gereformeerd was.Ga naar voetnoot23 Een tweede die om die reden afvalt, is Poppinga. Deze legde immers in 1689 zijn ambt neer na een leertuchtprocedure. De conclusie moet derhalve zijn dat de ondertekening van een reformatieprogram in classicaal verband op zichzelf geen afdoend bewijs vormt voor het toebehoren tot de beweging van de Nadere Reformatie. Men kon dat program blijkbaar tekenen vanuit heel andere uitgangspunten en doelstellingen dan de echte nader-reformatorische. | |
Gereformeerd Piëtisme en Nadere Reformatie in relatie tot de cultuurEr zijn twee redenen om de relatie van het gereformeerd Piëtisme en de Nadere Reformatie tot de cultuur apart te bespreken. In de eerste plaats is er het inzicht van Breuker dat heel toonaangevend gereformeerd Friesland met inbegrip van de maatschappelijke elite en van alle belangrijke letterkundigen daartoe gerekend behoren te worden.Ga naar voetnoot24 In de tweede plaats is die relatie een heikel punt in de historiografie van de bedoelde vroomheidsstroming en -beweging.Ga naar voetnoot25 Om het beeld helder te krijgen worden in deze paragraaf uitsluitend die auteurs behandeld die òf in hoge mate piëtist òf nadere reformator zijn geweest. Het valt op dat de meesten van deze schrijvers in hun oeuvre en juist ook in hun geboekstaafde preken niet alleen veelvuldig terugvallen op de kerkvaders, maar ook in aanzienlijke mate op de klassieke Oudheid, hetzij dat men auteurs daaruit citeert, hetzij dat men gebeurtenissen en verhalen daaruit weergeeft. Latijnse citaten zijn dan ook heel gewoon. Regelmatig komt het voor dat zij ook Grieks en soms zelfs Hebreeuws in hun werken invlechten. Bovendien treft men in heel wat geschriften gedichten - ook Latijnstalige, al dan niet met de vertaling erbij - aan. De dedicaties zijn vaak geschreven op basis van klassieke rhetorische principes. Verder worden de voorwerken meestal gesierd door allerlei lofdichten, vaker niet dan wel in het Latijn, maar vrijwel zonder uitzondering gebaseerd op de klassieken. De lofdichters die niet predikant waren, namen veelal sleutelposties in het maatschappelijke en cuturele leven van die tijd in. Omgekeerd blijkt de | |
[pagina 62]
| |
belangrijkste Friese dichter uit de zeventiende eeuw, Japix, met zijn poëzie helemaal te passen in het gereformeerd Piëtisme. Een andere uiting van de betrokkenheid van de auteurs op de cultuur van hun tijd vormt het verschijnsel dat een aantal van hen zich het portretteren. Deze afbeeldingen kregen in de vorm van een gravure of zwartekunstprent reeds tijdens hun leven ruime verspreiding. Er waren zelfs auteurs (Couperus, Johannes en Witsius) die een of meer van hun pennenvruchten met hun eigen afbeelding lieten illustreren. Het oudst bekende portret van Witsius is speciaal voor een boekuitgave vervaardigd. Heel opmerkelijk is het dat er juist van iemand die op grond van zijn publicaties als mystiek bekend staat, Couperus, een portret en nog wel een boekportret bekend is.Ga naar voetnoot26 In de jaren veertig kwamen er van topmannen uit de Nadere Reformatie als Udemans, Voetius en Borstius geschriften uit waarin zij zich op bijbelse gronden duchtig tegen het lange haar bij mannen en tegen pruiken verzetten. Van de vier nadere reformatoren die zich van de laatste vorm van hoofdbedekking voorzagen, betrof de helft Friese predikanten: Wilhemus à Brakel en Witsius.Ga naar voetnoot27 Blijkbaar woog voor deze mannen de mode zwaarder dan de bijbelse argumenten van hun directe voorgangers. Ook in de beeldcultuur is beïnvloeding in omgekeerde richting waarneembaar. Breuker althans suggereert dat het de piëtistische gezindheid was die Petrus Schotanus tot het schilderen van vanita-voorstellingen bracht.Ga naar voetnoot28 Het was eigen aan de principiële positie van de auteurs om vooral in de volkscultuur, maar ook in de hogere cultuur (de dansmeester aan de Franeker universiteit bijvoorbeeld) zaken te signaleren en te bestrijden die op gespannen voet stonden met de bijbelse boodschap en de goede zeden. Van een aversie van de cultuur op zichzelf is echter geen sprake. Integendeel, op literair gebied waren zij cultureler dan velen van hun geestverwanten in de Nederlanden. | |
BalansGetuige Baers kan er al aan het eind van de zestiende eeuw in Friesland van Piëtisme gesproken worden. Bij hem zal dat geen kwestie van invloed vanuit het Puritanisme zijn geweest. Bij zeventiende-eeuwse Friese piëtisten is dat in hoge mate wel het geval geweest. De verspreiding van puriteinse vertalingen in Friese particuliere bibliotheken, de betekenis van het verblijf te Engeland voor Amama, de voluit puriteinse activiteiten van Ames te Franeker, de overzetting, productie en uitgave van puritanistica in het Nederlands door Friese vertalers en uitgevers, de Engelse achtergrond van Couperus en Van Haringhouk, de puriteinse zwenking van Boëtius in 1664 en het contract tussen Van Velsen en Elgersma zijn imposante gegevens, die genoegzaam voor zichzelf spreken. Gezien de jaren van Friese werkzaamheid van Ames en het tijdvak van de toppro- | |
[pagina 63]
| |
ductie van de Friese puriteinse vertalingen heeft de puriteinse invloed in Friesland haar topperiode gekend in de jaren 1622-1671. De puriteinse invloed, die al met ingang van 1610 constateerbaar is, liet zich niet alleen in Friesland, maar ook in Holland en Zeeland al vroeg gelden. Dat het hier kustprovincies betreft wijst erop, dat handelscontacten de voornaamste bedding geweest zijn waardoor de puriteinse beïnvloeding zich voltrok,Ga naar voetnoot29 ook al moet het belang van wetenschappelijke contacten als bemiddelingskanaal niet onderschat worden. Het is verleidelijk om in de remonstrantie uit 1602, die grotendeels op naam van Honerbringa gezet kan worden, de eerste actie van de Nadere Reformatie in Friesland te zien. Het bewegingskarakter hiervan staat of valt echter met historische continuïteit. Deze valt nu zowel voor wat de brief uit 1602 als voor wat de ondertekenaars daarvan betreft niet aan te tonen. De actie blijft daarom een zwerfsteen op zichzelf, zeker ook omdat er geen verbindingslijnen bekend zijn met de Nadere Reformatie zoals die in Zeeland ontstaan is en zich ontwikkeld heeft tot een historisch fenomeen dat de hele zeventiende eeuw door traceerbaar is. Wanneer was er in Friesland wel sprake van Nadere Reformatie? Toen Willem Teellinck met Ames contact zocht, klikte het zo perfect tussen beiden, dat Ames de Nadere Reformatie gebruikte om zijn eigen hervormingsstreven te ondersteunen en dat hij ervoor zorgde dat de Nadere Reformatie officieel wetenschappelijke erkenning en aanmoediging kreeg. In Ames vloeide het Puritanisme als vanzelf over in de Nadere Reformatie. Zo is hij via zijn colleges en nog blijvender door zijn geschriften niet alleen van grote invloed geweest op Friese studenten in het bijzonder en Nederlandse in het algemeen, maar zelfs ook op buitenlandse en op Hongaarse in het bijzonder. De inhoudelijke toetsing van werken van de in aanmerking komende Friese stichtelijke auteurs geeft als uitkomst dat de nader-reformatorische idealen onder een beperkt aantal Friese predikanten springlevend zijn gebleven. Anderzijds laten de acta van de classes uit de jaren 1672-1673 zien dat een meerderheid van het Friese predikantencorps bereid was over te gaan tot nader-reformatorische acties. Blijkbaar sluimerden er heel breed gevoelens van die aard onder de gereformeerde dienaren des Woords. Gevoelens die een crisissituatie nodig hadden om omgezet te worden in daden. Of was er nog meer in het spel? Instigatie van elders bijvoorbeeld? Zelf vermoed ik namelijk dat de achtergrond van de reformatieprogramma's ver buiten Friesland gezocht moet worden en wel bij Koelman, die in Zeeland al maanden eerder zo'n actie geïnitieerd had.Ga naar voetnoot30 De bewoordingen van het moederprogram van de classis Franeker wijzen sterk in die richting. Als dit waar is, zal W. à Brakel de schakel tussen Zeeland en Friesland zijn geweest en zal hij beschouwd mogen worden als de geestelijke vader van dat reformatieconcept. Witsius' verwijzing naar Zeeland in 1673 pleit ook voor deze provincie als instigatiebron. | |
[pagina 64]
| |
Met de komst van J. van der Waeyen naar Franeker en de ‘aftocht’ van Witsius naar Utrecht en van W. à Brakel naar Rotterdam leek het lot van de Nadere Reformatie bezegeld. Het Piëtisme ging met ingang van het laatste kwart van de zeventiende eeuw in toenemende mate een coccejaans gewaad vertonen. Toch was het vuur van de Nadere Reformatie niet zo maar gedoofd. De unanieme actie van de Franeker predikanten in 1682 tegen de komst van een universitaire dansmeester bezat ongetwijfeld een naderreformatorische dimensie. De Franeker classis keerde zich daar ook tegen. Toen zelfs de synode van juni 1683 te Heerenveen een dansverbod trachtte te bewerkstelligen, grepen de commissarissen-politiek in en verboden het gesprek daarover. Zelfs tachtig jaar later bleek het nader-reformatorisch verzet van À Brakel tegen inmenging van de politiek in de kerk nog door te werken in de Friese hoofdstad. Het verschil met eertijds was echter dat de desbetreffende predikant, Cornelius Blom, toen het echt kritiek werd, door zijn medestanders in de steek gelaten werd.Ga naar voetnoot31 De stroming van het Piëtisme heeft in de zeventiende eeuw in Friesland - net als overal elders in de Republiek overigens - veel dieper en breder wortel geschoten dan de beweging van de Nadere Reformatie. De uitkomst van de inhoudelijke analyse van werken van de Friese oude schrijvers is indicatief. Van de 28 zijn er slechts twee of drie wier werken zo goed als gespeend zijn van piëtistische elementen en accenten. Van twaalf of dertien auteurs vertonen de geschriften een gering tot matig piëtistisch gehalte. De grootst mogelijke minderheid mag als overwegend piëtistisch bestempeld worden. Er is geen enkele reden of aanwijzing om aan te nemen dat dit beeld sterk afwijkt van dat van de Friese predikantenstand in het algemeen. Zo maakt de combinatie van de eerder genoemde gegevens en die uit het dagboek van Willem FrederikGa naar voetnoot32 over het leven van een man als Walsweer het uiterst waarschijnlijk dat deze een overtuigde piëtist met theocratische opvattingen, zo geen nadere reformator was. Uiteraard zal die sterk piëtistische inslag bij de predikanten zijn weerslag gevonden hebben op de gemeenten. In dit verband is het opmerkelijk dat het er naar uitziet dat het Piëtisme in Friesland meer dan in andere provincies ook zijn werking op de sociale toplaag, ja zelfs op de stadhouderlijke familie niet heeft gemist. Hier kunnen genoemd worden Willem Frederik, zijn vrouw Albertine Agnes en Maria Louise van Hessen-Kassel, die in 1709 huwde met prins Johan Willem Friso.Ga naar voetnoot33 In het verleden is de Nadere Reformatie slechts voor één provincie beschreven: Zeeland.Ga naar voetnoot34 Dit schept de mooie gelegenheid een zuidelijke met een noordelijke provincie te vergelijken. Het eerste dat dan opvalt, is dat de Nadere Reformatie in Zeeland beduidend meer aanhang en ingang heeft gehad dan in Friesland. Er zijn hiervoor twee | |
[pagina 65]
| |
verklaringen: in Zeeland woonde een veel groter contigent Zuidelijke Nederlanders en had de Gereformeerde Kerk ook meer speelruimte. Hiermee hangt een tweede verschil samen: In Friesland kende de beweging een grote mate van afhankelijkheid, terwijl zij in Zeeland haar grootste vitaliteit heeft getoond. Hier is zij dan ook begonnen. Een derde onderscheid betreft de familiebetrekkingen. In Zeeland waren die frequent en sterk, in Friesland was er nauwelijks sprake van. Tenslotte waren in de noordelijke provincie met name de piëtisten in literair opzicht veel cultureler dan hun geestverwanten in de zuidelijke provincie. Nog steeds intrigeert het vraagteken achter de titel: wel of geen Nadere Reformatie in Friesland? Wie de beweging wil vastprikken op behaalde successen, zal niet veel indrukwekkende wapenfeiten kunnen aandragen. Afgezien van de repressie van allerlei publieke ongerechtigheden in kerkelijke gemeenten en in mindere mate in steden en dorpen en aan de Franeker universiteit - en laat het duidelijk zijn: dat is niet niets -, kan gewezen worden op de gebeurtenissen van 1672 en op de theocratische overwinning van À Brakel op de Staten in 1682. Voor wat het Piëtisme betreft, is het stadhouderlijke hof gedurende een lange periode een treffend specimen van invloed. Wie echter de reformatie-acties op zichzelf bepalend voor de Nadere Reformatie acht, zal er na het voorgaande onderzoek en overzicht geen moeite mee hebben om de vraag van de titel in bevestigende zin te beantwoorden. Hoe dan ook, duidelijk is geworden dat het Piëtisme in aanzienlijke mate en de Nadere Reformatie in beduidend mindere mate de Gereformeerde Kerk in het zeventiende-eeuwse Friesland gestempeld hebben. Omdat Bergsma in zijn overigens informatieve studie ondanks de erkenning van het belang ervanGa naar voetnoot35 de genoemde stroming en beweging totaal negeert, is het wachten nu op een overzichtswerk dat die wel serieus neemt, ook al zal zo'n onderzoeker niet zo ver moeten gaan als Breuker, die daaraan ietwat teveel gewicht toekent. Aangezien ikzelf hem daartoe in het verleden aanleiding heb gegeven,Ga naar voetnoot36 beschouw ik dit onderzoek als een inlossing van een ereschuld jegens hem. Abstract - The significance of Reformed Pietism for the spiritual life in seventeenth-century Friesland, and the reform movement of the Further Reformation to be distinguished within it, is a subject on which scholarly opinion is divided. In this article the author combines all the relevant data from the research literature with new archival information on the years 1672-1673, as well as with an analysis of the devotional production of all the authors concerned. The conclusion is that Reformed Pietism left its mark on the Frisian Reformed Church to a considerable extent. The Further Reformation manifested itself -first in the work of William Ames (1622-1633), was kept alive as an ideal among a limited number of ministers, and had a short-lived opportunity to emerge county-wide in the catastrophic year 1672. |
|