De Zeventiende Eeuw. Jaargang 19
(2003)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 169]
| |
Damp, walm en rook: Luchtige hartstochten in de literatuur van de zeventiende eeuw
| |
De humoraalpathologie in het kortTengnagel leefde en schreef in een tijd van snelle wetenschappelijke ontwikkeling. In 1628 had de Engelse medicus William Harvey zijn ontdekking van de bloedsomloop | |
[pagina 170]
| |
gepubliceerd. In Nederland trok de befaamde hoogleraar Nicolaas Tulp veel aandacht. In Leiden en Amsterdam gaven vooraanstaande geneeskundigen openbare voorlezingen waar behalve studenten tevens andere belangstellenden aanwezig waren. Ook diegenen die niet gestudeerd hadden, beschikten over een elementaire kennis van de geldende medische theorieën. Tengnagel schreef over en voor het gemene Amsterdamse volk. Dit volk was bekend met de beginselen van de medische wetenschap, hier als humoraalpathologie aangeduid. Belangrijke concepten uit de humoraalpathologie zijn: humor, element, hoedanigheid, temperament, complexie, spiritus en non-naturalia. Het voornaamste idee van de humoraalpathologie is de onderverdeling in vier fundamentele lichaamssappen of humoren: bloed, flegma, gele gal en zwarte gal (melancholie). Deze humoren corresponderen met de elementen: lucht, water, vuur en aarde. Zo is de aarde het element van de zwarte gal. Bovendien werden de elementen en de humoren in verband gebracht met de planeten. De melancholicus bijvoorbeeld staat onder invloed van Saturnus. En de seizoenen, verschillende metalen en de levenstijdperken van de mens werden alweer geassocieerd met de humoren. Afhankelijk van de menging (crasis) van zijn humoren heeft de mens respectievelijk een sanguinisch, flegmatisch, cholerisch of melancholisch temperament. Wanneer geen van de humoren de overhand heeft, is zijn temperament in evenwicht (eucrasis). Onder complexie werd verstaan de menging van de elementen tot de stof, waaruit een concreet lichaam of een bepaald orgaan is opgebouwd, met de daaruit volgende hoedanigheden: ‘Wermte, Kouw, Vochtigheyt, ende Drooghte’.Ga naar voetnoot2 De begrippen temperament en complexie werden vaak door elkaar gebruikt.Ga naar voetnoot3 Van belang was verder de leer van de drie aggregatietoestanden van de samenstellende delen van het menselijk lichaam: vaste stof (membrum), vloeistof (humor) en vluchtige stof oftewel geest (spiritus).Ga naar voetnoot4 Ook waren de geleerden tot het onderscheid in naturalia en non-naturalia gekomen.Ga naar voetnoot5 De naturalia zijn de gegevenheden van de natuur. Tegenwoordig zouden wij dit de anatomische en fysiologische gegevens noemen. Zij vallen in drie groepen uiteen: 1) de elementen, hoedanigheden en complexies; 2) de lichaamsdelen in drie aggregatietoestanden; 3) de natuurlijke gegevenheden zoals leeftijd, sekse en constitutie. De non-naturalia zijn de manipuleerbare zaken die het lichaam beïnvloeden, zoals fysische invloeden (‘Lucht, Spijs ende Dranck, Oeffeninghe ende Rust, Slapen ende Waken, Af-setten ende Ophouden’)Ga naar voetnoot6 en ‘psychische’ invloeden (affecten, passies). De humoraalpathologie vormde een denksysteem waaraan eeuwenlang velen hun bijdragen hadden geleverd.Ga naar voetnoot7 De overgeleverde werken van de klassieken, waaronder die | |
[pagina 171]
| |
van Hippocrates, Aristoteles en vooral die van Galenus, door Arabische commentatoren tijdens de middeleeuwen opnieuw geïntroduceerd in Europa, vormden de bronnen. Juist door die rijke geschiedenis en traditie bestonden er binnen de humoraalpathologie verschillende richtingen en interpretaties. Zo vormde de eclectische humoraalpathologie een complex en niet zelden tegenstrijdig systeem van ideeën over ziekte en gezondheid.Ga naar voetnoot8 | |
OnevenwichtighedenZiekten werden geacht voort te komen uit een onevenwichtige samenstelling van de humoren (dyscrasis). Zo'n onevenwichtigheid kon op vele manieren ontstaan. Zo kon er een absolute onevenwichtigheid, bijvoorbeeld een overschot aan zwarte gal, bestaan. Maar het was ook mogelijk, dat er op een of andere wijze sprake was van een relatieve onevenwichtigheid. In dit geval deed de onevenwichtigheid zich in een bepaald orgaan of in een bepaald gebied voor. Weer een andere mogelijkheid was dat een teveel aan humor, of één zijner afgeleide stoffen, niet afgevoerd werd. Ook was het denkbaar dat de plaatselijk opgehoopte humor, of een derivaat, ontstoken raakte, bedierf (kakochimia) en begon te dampen, wat weer tot uiteenlopende symptomen kon leiden. Zo schreef de Dordtse medicus Johan van Beverwijck (1594-1647) in de paragraaf getiteld ‘Van het losen des Kamerganks, waters, &c. als oock van het By-slapen’, over de schadelijke ‘ophouding’ van het zaad: Hier toe behoort mede het af-schieten van het natuerlijck zaet. Want als het selve in sijn vaten overvloedig is, soo moet het nootsakelijck by tijds geloost werden, ofte bederven, en een fenijnige natuere aennemen, insonderheyt in de ghene die gesont ende fris van lichaem, werm ende vochtig van complexie, endien volgende van bloedt (het welck de materie van 't zaet is) overvloet hebben. Want in sulke, indien het zaedt niet by tijdts af en schiet, werden veel schrickelijcke en doodelijcke accidenten verweckt, te weten, kortheydt van aessem, swaermodigheydt, loomheyt, geeuwen, zuchten, benautheyt, ydelheydt van hooft ende diergelijcke. Dan als sy dat quijt werden, soo sijn sy mede van alle die qualijckheyt verlicht, en werden wederom fris ende wel gedaen; te weten, als sy daer van overladen zijn gheweest.Ga naar voetnoot9 Een volgende mogelijkheid was dat humor verbrandde (humor adustus). De rook (fumus) en de damp (vapor), die tijdens dit verbrandingsproces ontstonden, waren dan weer in staat de meest uiteenlopende kwalen te veroorzaken, bijvoorbeeld door zich te ver- | |
[pagina 172]
| |
Afb. 1 ‘Febre. Koortse’ uit: Cesare Ripa, Iconologia of Uijtbeeldingen des Verstants, (ed. D.P. Pers) Amsterdam 1644, p. 260-262.
mengen met de spiritus vitalis van het hart of zelfs direct met de spiritus animalis van het brein. Het meest typische voorbeeld van deze humor adustus is wel de verbrande melancholie. Volgens de zestiendeeeuwse Zeeuwse arts Lieven Lemse of Levinus Lemnius (1505-1568) veroorzaakt verbrande melancholie, heet en luchtig zijnde, erotische opwellingen.Ga naar voetnoot10 Er is veel geschreven over deze erotische melancholie, ook wel amor hereos genaamd. Het lijkt wel of er geen belangrijker ziekte was. Misschien komt dit doordat de erotische melancholie de typische kwaal van ridders en hovelingen was, die met name in de gedichten over hoofse liefde tot uiting kwam. Hoofse verliefden konden nog wel op enige mildheid rekenen inzake hun dwaze verliefdheid. Heel anders was het gesteld met de banale liefdeszuchtigen oftewel de luxuriosi. David van Dinant (ca 1160 - ca 1200) Steide vast dat melancholie (colera nigra) rokerig (fumosa) is, en dat haar effect gelijk is aan dat van wijn. Precies zoals wijn luxuria oproept, zo zijn vele melancholia luxuriosi omdat luxuria voortkomt uit rokerigheid (fumositas)Ga naar voetnoot11 Humor kon ontbranden door de hitte van de affecten of passies. Een passie kon iemand of althans zijn humor letterlijk ontsteken. Plaatselijk verbrandde er dan humor waarbij damp en rook ontstonden. De passie bij uitstek, die geacht werd deze hitte te veroorzaken, was de liefde. De liefde zelf werd daarom vaak als een ziekte beschouwd.Ga naar voetnoot12 Koorts, verliefdheid en damp of walm werden vaak als synoniem voorgesteld: zoo rydt de minnekoorts
En walmte door uw borst.Ga naar voetnoot13
Omdat damp en rook heet zijn, stijgen ze op. De geeuw nu was een bijzonder geval van opstijgende ‘dampjens’. De Amsterdamse hoogleraar GerhardusBlasius (ca 1625-1692) be- | |
[pagina 173]
| |
schreef, in navolging van de klassieke medici Celsus en Galenus, de oorzaak van de geeuw expliciet als ‘een opstijging van warme dampen vanuit de buik en vooral vanuit het hart’.Ga naar voetnoot14 Kortom, in de humoraalpathologie werden damp, walm en rook geassocieerd enerzijds met passie en koorts en anderzijds met lichamelijke verschijnselen als geeuwen. Duidelijk is dat de zaken waarnaar de verschillende termen verwijzen, meer of minder observeerbaar zijn. Geeuwen zijn objectief, direct waarneembaar. Koorts is soms objectief waarneembaar, maar bijna altijd subjectief via introspectie. De passies, zoals minnepijn, zijn slechts subjectief waarneembaar. Omdat mensen vaak hun passies willen onderdrukken of in ieder geval niet aan anderen willen tonen ofjuist omgekeerd, valse passie voorwenden, ontwikkelden reeds de klassieken ideeen voor het interpreteren van autonome lichamelijke reacties. Beroemd is het geval van Antiochus.Ga naar voetnoot15 Damp, walm en rook zijn echter niet direct waarneembaar: zij worden voorondersteld door de waarnemer (Trijntje) of de betroffene (Grietje). Voor Trijntje is de minnepijn van Grietje vooronderstelbaar via het tussenliggende concept van de ‘dampjens’. In schema: | |
Tengnagels ‘dampjens’ nader verklaardNa het voorgaande zal het niet moeilijk meer zijn de ‘dampjens’ te verklaren. Trijntje interpreteert de geeuw als opstijgende damp: een warme en vochtige luchtbeweging. Deze damp komt voort uit verbrande humor, die op haar beurt wordt veroorzaakt door de hitte van een heftige passie. In dit geval is dat de passie bij uitstek: minnepijn.Ga naar voetnoot16 De geeuw fungeert als negatieve terugkoppeling: door het geeuwen wordt er damp afgevoerd, bekoelt de liefde en is de crisis praktisch voorbij.Ga naar voetnoot17 Schematisch ziet dit proces er als volgt uit: | |
[pagina 174]
| |
Tengnagels geeuwen mogen uniek zijn in de Nederlandse literatuur, de ‘dampjens’ zijn dat geenszins.Ga naar voetnoot18 Bij Vondel lezen we: De draeying van het hooft, die brein en zinnen plaegt.
Hy toont hoe ydele verbeeldingen ons deeren,
Wanneer d'ontstelde maegh de dampen opwaert jaegt;
En d'oogen schrikken voor de spooken en grimmassen,
Als ryzende uit den poel des afgronts dootsch en naer.Ga naar voetnoot19
Weliswaar zijn het andere passies dan minnepijnen, die deze dampen veroorzaken, toch is de idee bij beide auteurs hetzelfde: heftige passies veroorzaken, direct of indirect, dampen in de regio van het hart en de maagmond (precardium) die opstijgen naar het hoofd alwaar zij zinnen en brein benevelen. Gerbrand Adriaensz. Bredero beschrijft de dampen die samenhangen met slapen en dromen: Zijn dit wrevelinge niet?
Neen, dromend fantasij?
Fluks, weg revelinge, vliet
En maakt u knap van mij,
Weg droeve dampen, gij,
De schone dag naakt blij.
't Zuchten vlie ik door die
'k Weet wel wie, dien ik zie
Hier zitten an mijne groene zij.Ga naar voetnoot20
In de literatuur van de zeventiende eeuw wemelt het van soortgelijke dampen, walmen en rook. De geeuw, zoals bij Tengnagel, en de zucht, zoals bij Bredero, fungeren als uiterlijk waarneembaar correlaat van de theoretisch vooronderstelde damp, walm en rook. | |
[pagina 175]
| |
Maar ook andere lichamelijke reacties zoals huilen, stotteren, blozen, lachen, flauwvallen, zweten, slapen en dromen werden beschouwd als veroorzaakt door damp, walm en rook.Ga naar voetnoot21 Deze dampen vonden hun oorsprong in het precardium en, in latere eeuwen vooral, in het hypochondrium (vandaar het beruchte spleen); bij vrouwen ontstonden ze in de baarmoeder, waaruit dan de minstens even beruchte hysterie voortkwam.Ga naar voetnoot22 Omdat er zoveel dampt, walmt en rookt, wordt er ook veel gezucht en geweend in de literatuur van de zeventiende eeuw. In feite zijn deze zuchten letterlijk te nemen luchtstromen vanuit het precardium. De zeventiende-eeuwse auteur schrijft echter niet over het precardium maar over het hart tout court. Zo laat Vondel de zuchten opstoten vanuit Hektors diepste hartgrond: ‘Hy zweegh daer op, en keerde zich niet eens aen mijne ydele vraegh; maer zwaerlijck zuchtende, uit het diepste van zijn hart’.Ga naar voetnoot23 En wanneer er al teveel zuchten opstijgen uit het hart dan wordt het hart flauw: ‘ons hert is mat van zuchten’.Ga naar voetnoot24 Maar dat is altijd nog beter dan het opkroppen van de zuchten want dat kan leiden tot gevaarlijke situaties: ‘Hoe barst mijn borst niet die so dick van suchten swelt, / En gheeft de gheesten lucht? maar prantse met gewelt’.Ga naar voetnoot25 Soms werden zuchten zonder meer gelijkgesteld met dampen. In een vroege vertaling van La Somme le Roi vinden we dat ‘suchten’, meestal vertaald als ‘ziekten’, gelijkgesteld wordt aan ‘corrupte humoren’, dat wil zeggen ‘humoren die een venijnige natuur hebben aangenomen en daardoor dampen’: ‘hi heeft quade humoren ende suchten inden lichaem’.Ga naar voetnoot26 Op vergelijkbare wijze werden tranen beschouwd als gestolde walm of neergeslagen damp, meestal afkomstig uit het precardium. Ook het plengen van tranen was volgens de humoraalpathologie van de zeventiende eeuw een heilzame reactie. Zo schrijft Cats: ‘Het is de kinders goet, indiense matig schreyen; / Want [...] als iemant tranen krijt, / Soo wort het vogtig breyn sijn quade dampen quijt.’Ga naar voetnoot27 Bijna twee eeuwen later werd het idee van tranen als neergeslagen damp nog nadrukkelijk onder woorden gebracht: | |
[pagina 176]
| |
‘traanen die uit het hart opwazemen zijn dierbaare blijken van menschlijkheid’, aldus Betje Wolff en Aagje Deken.Ga naar voetnoot28 Als laatste voorbeeld het stamelen of stotteren: dit werd algemeen gezien als veroorzaakt door onstuimige passies met name door hevige verliefdheid. In navolging van de klassieken schrijft Johan van Beverwijck het stotteren toe aan de non-naturalia: De uytwendige oorsaken zijn Gramschap, Schrick, onverwachte Blijdschap, en diergelijcke Ontroeringe, waer door de gemelde Geesten van haer plaets getrocken werden.Ga naar voetnoot29 De geesten waarop Van Beverwijck hier duidt, zijn de zeer subtiele ‘zielijcke Geesten’ oftewel spiritus animalis die door beweging van andere lucht zelf ook ontroerd kunnen worden.Ga naar voetnoot30 En dus noemt Lucas Schermer (1688-1711) het stamelen als een van de symptomen van verliefdheid: ‘driewerf zag 'k u bloozen, en verbleeken, / Gy aarselde in uw tret, en stamelde in uw spreeken, / De looze Min had u gevangen in haar net’.Ga naar voetnoot31 | |
Windige passies of hartstocht als luchtbewegingGeschiedkundig onderzoek kijkt onvermijdelijk met het oog van de eigen tijd naar het verleden. Of zoals Midas Dekkers het formuleerde: ‘Wij kunnen zo bij een andere tijd binnenkijken! Dat is mooi, maar hoe verwrongen is die blik?’Ga naar voetnoot32 Nu de humoraalpathologie wetenschappelijk heeft afgedaan, kunnen wij weliswaar de geschriften van de oude medici en literati bestuderen, maar nooit zonder dat wij de nieuwere theorieën kunnen vergeten. Ondanks dit bezwaar wil ik toch proberen een opvallend aspect van de humoraalpathologie te begrijpen: de schijnbaar letterlijke inhoud van de term ‘hartstocht’. Homerus en zijn tijdgenoten kenden vuur en wind en zij verklaarden lichamelijke reacties door een lichamelijk vuur en een lichamelijke wind te vooronderstellen.Ga naar voetnoot33 Zo correspondeerden microcosmos en macrocosmos, binnenkant en buitenkant.Ga naar voetnoot34 Een passage uit de Ilias zal het bovenstaande verhelderen. | |
[pagina 177]
| |
ἤρως Ἀτρείδης, εὐρὺ κρείων Ἀγαμέμνων, Volgens Homerus kookte er in Agamemnons boezem inderdaad een zwarte passie en brandde achter zijn ogen letterlijk het vuur.Ga naar voetnoot37 In latere teksten, bijvoorbeeld in medische werken uit de volle middeleeuwen en de Renaissance, komen we dezelfde of vergelijkbare termen als vuur, wind, damp en rook tegen die we letterlijk mogen nemen.Ga naar voetnoot38 De algemeen gangbare term ‘passio’ werd aan het einde van de zestiende eeuw door het verdietschte ‘hartstocht’ vervangen.Ga naar voetnoot39 Tengnagel en zijn tijdgenoten leidden de hartstochten af uit de waarneembare lichamelijke verschijnselen (zuchten, tranen, enzovoorts), deels door observatie van anderen, deels door introspectie. Sterker nog: zij beschouwden de hartstochten zelf als lichamelijke verschijnselen.Ga naar voetnoot40 Wanneer de zeventiende-eeuwse schrijvers - dichters, toneelschrijvers, filosofen, theologen, medici - over hartstochten spreken, gebruiken zij opvallend vaak de woorden: wind, storm, tocht, trek, vlaag, en de reeds besproken damp, walm, wasem en rook. Indien er sprake is van een luchtbeweging vinden we de termen, zucht, tocht, trek, | |
[pagina 178]
| |
wind en storm - naar toenemende intensiteit - en indien er sprake is van stagnerende lucht vinden we bijvoorbeeld wolk, mist en nevels.Ga naar voetnoot41 Het is nu nog slechts een kleine stap naar de stelling dat de zeventiende-eeuwer de lichamelijke reacties die hij hartstochten noemde letterlijk als luchtbewegingen in het lichaam vooronderstelde.Ga naar voetnoot42 In schema:Ik zal hieronder een aantal passages weergeven, die samen met de reeds geciteerde fragmenten evenzovele argumenten zijn voor de stelling dat de hartstochten letterlijk als luchtbewegingen begrepen mogen worden. Coornhert gebruikt in zijn Zedekunst het begrip hartstocht in samenhang met de woorden ‘wind’ en ‘storm’: Huer [van de hartstochten] winden of anporrelycke oorzaken komen voort (als uyt Aeölus hol) uyt het oordeel des ghemoeds.Ga naar voetnoot43 In zijn klucht Moortje laat Bredero Koenraedt tegen Ritsaardt zeggen: 't is u oock 't best myn Heer
Dat ghy de gayle tocht der herten gaet in houwen,
En gheefdy gheen ghehoor der looser lichter vrouwen.Ga naar voetnoot45
Ook Cats geeft goede raad over het beheersen van de hartstochten: Soeckt yemant wel te zijn, die moet voor alle dingen Sijn drift, sijn herts-gewoel, sijn binnen-tochten dwingen.Ga naar voetnoot46 | |
[pagina 179]
| |
Wanneer de filosoof Arnout Geulincx (1624-1669) de liefde behandelt, schrijft hij: Voor soo veel hij [de menschelijke geest] mettet lichaem vereenicht is [...] soo en kent hij geen andere soeticheyt, dan desen tocht ofte passie.Ga naar voetnoot47 Vondel spreekt over ‘de nevels der hartstoghten.’Ga naar voetnoot48 Bovendien laat hij Jeptha klagen: ‘och hartstorm al te zwaer’.Ga naar voetnoot49
En Lodewyk Meyer laat Ghrimoald uitroepen: Ach, hoe is my 't hart beklemdt!
Hoe wordt mijn' bange bórst beneepen, en dus vremdt
Bestórmdt van tóghten, die elkander teeghenstreeven!Ga naar voetnoot50
In Ludolph Smids' treurspel Konradyn spreekt Klotilde: ‘myn geboeide min is schielyk losgebroken; / 'k Weêrhiel die tocht niet’.Ga naar voetnoot51
Bovenstaande voorbeelden zijn afkomstig uit de Nederlandstalige literatuur, maar ook in de andere West-Europese talen treffen we talloze vergelijkbare passages aan. Uitzonderlijk lijkt alleen de introductie van de term ‘hartstocht’, dat zelf immers een luchtbeweging vanuit het precardium suggereert, in de Nederlandse taal. | |
Van letterlijk naar figuurlijkRuth Padel heeft in haar boek In and Out of the Mind (1992) aangetoond dat wij de emoties zoals de klassieke Grieken die beschreven, niet metaforisch moeten nemen.Ga naar voetnoot52 Homerus beschreef Agamemnons passie als een ‘ziedende toorn’. Dit was geen analogie maar een gelijkstelling. Bij Tengnagel zagen we dat de hartstocht letterlijk als damp werd begrepen. Vandaag de dag spreken wij weliswaar nog steeds over ‘brandende harten’ en ‘blinde liefde’ maar we nemen dit niet meer letterlijk.Ga naar voetnoot53 Nu zal onwillekeurig de | |
[pagina 180]
| |
vraag rijzen: als Homerus en Tengnagel het vuur en de dampen letterlijk namen en wij dat niet meer doen, wanneer veranderde dan de interpretatie van letterlijk naar metaforisch? Met andere woorden, wanneer, in welk tijdvak is de letterlijke betekenis veranderd in de metaforische betekenis? De beantwoording van deze vraag zal een nauwgezette herlezing van de literatuur van de afgelopen eeuwen vergen. Ik vermoed evenwel dat dit proces zich grotendeels in de zeventiende eeuw heeft voltrokken. In deze eeuw werd immers de humoraalpathologie als wetenschappelijke theorie definitief onttroond.Ga naar voetnoot54 Dit was echter een geleidelijk proces. Er zullen daarom wel teksten van vóór de zeventiende eeuw bestaan waarin twijfel wordt geuit aan de letterlijke interpretatie van de hartstochten. Zo zijn er waarschijnlijk ook wel latere teksten die nog een letterlijke interpretatie geven van de passies. De wezenlijke kentering verwacht ik niettemin in de eeuw van Tengnagel. | |
BesluitWij hebben gezien dat de ‘dampjens’ van Tengnagel te begrijpen zijn binnen het denksysteem van de humoraalpathologie. Bovendien bleek dat Tengnagel en zijn publiek de ‘dampjens’ nog letterlijk als ‘hartstochten’ - luchtbewegingen vanuit het hart - begrepen. Wat betekent dit alles voor literaire studies en voor de geschiedenis van de geneeskunde en de psychologie? Het idee van de luchtige hartstochten - de bril waarmee naar teksten, vooral die van vóór circa 1650, gekeken wordt - maakt interpretatie eenvoudiger. Zo, met deze bril op, wordt Tengnagels passage over de dampige geeuwen begrijpelijk. Ik voorspel dat de letterlijke interpretatie van de hartstochten een groot aantal duistere passages en teksten zal verhelderen. Abstract - Within the tradition of the theory of humours, the concept of passion was originally understood as a bodily state or a bodily process. In the Dutch language, at the close of the sixteenth century, the universal concept of ‘passio’ was translated into and replaced by the term ‘hartstocht’ (‘current of air from the heart’). Tengnagel and his contemporaries regarded passions as movements of air. Because they could not observe the passions directly, they inferred them from bodily reactions. Yawning, sighing, weeping and other such reactions were thus regarded as signs of passion. During the seventeenth century the understanding of ‘passion’ changed from literal to metaphorical. |
|