De Zeventiende Eeuw. Jaargang 18
(2002)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 167]
| |
Haarlems welvaart: ‘de konst van Bier te brouwen’ of ‘excellente stucken lijnwaets’?
| |
[pagina 168]
| |
Om zicht te krijgen op de reputatie en het zelfbeeld van Haarlem en de ontwikkelingen daarin, zullen hier verschillende typen bronnen, zowel tekstuele als visuele, worden bestudeerd. Landsbeschrijvingen, waarin de steden van het gewest Holland steevast in volgorde van anciënniteit de revue passeren, kunnen uiteraard veel vertellen over de reputatie van de stad: over de rol die Haarlem binnen het ensemble der Hollandse steden werd toegedacht. Voor dit artikel zijn vijflandsbeschrijvingen bestudeerd. De geraadpleegde edities (deels geactualiseerde bewerkingen en vertalingen van zestiende-eeuwse uitgaven) zijn alle tussen 1609 en 1649 verschenen en, uitgezonderd de Nederlandtsche Republyck van Jean François le Petit, dat in Arnhem het licht zag, alle in Holland gepubliceerd. We kunnen er dus vanuit gaan dat de gedachten en ideeën die in de bestudeerde landsbeschrijvingen tot uitdrukking worden gebracht in de periode en de streek die in dit artikel centraal staan, over het algemeen niet als onjuist of achterhaald werden gezien.Ga naar voetnoot3 Visuele bronnen die ons Haarlem als een van de steden binnen het gewest voor ogen stellen, zijn de illustraties die in deze landsbeschrijvingen zijn opgenomen, stadsprofieltjes die de randen van wandkaarten van het gewest sieren en de gezichten op Haarlem die zijn te vinden in prentreeksen met de belangrijke plaatsen, beroepen, en gebruiken van Holland.Ga naar voetnoot4 Om zicht te krijgen op het zelfbeeld van Haarlem, zullen stadsgezichten worden bestudeerd die bijvoorbeeld in opdracht van de stad zijn ontstaan of aan de stadsregering zijn opgedragen. Geschreven bronnen die met dit doel werden geraadpleegd, zijn, naast de hierboven reeds geciteerde stadsbeschrijving van Samuel Ampzing, de beide lofdichten die Karel van Mander op zijn woonstee schreef, en de stadsbeschrijving van Theodorus Schrevelius.Ga naar voetnoot5 | |
Haarlem in landsbeschrijvingenIn Een seer cort doch clare beschrijvinge vande voornaemste ghemuyrde ende ongemuyrde steden ende vlecken van Holland ende West-Vriesland wordt Haarlem als centrum van textielnij- | |
[pagina 169]
| |
verheid beschreven. De stad is, zo lezen we, vermaard dankzij de linnen stoffen die van een ‘onuytspreeckelicke witticheydt ende fijnicheyt’ zijn en de ‘costelijckheydt’ van zijde verre overtreffen. Naast de linnennijverheid wordt ook de productie en export van wollen stoffen genoemd: Haarlems ‘Vrijzeerde Laeckenen’ zijn bijzonder in trek in Italië en Spanje.Ga naar voetnoot6 In Ludovico Guicciardini's Beschryvinghe van alle de Nederlanden wordt in het ‘bijvoegsel’, dat vijf van de in totaal zes pagina's van het hoofdstuk over Haarlem beslaat, de linnennijverheid eveneens als Haarlems belangrijkste nijverheid gepresenteerd. De van oorsprong Vlaamse Amsterdammer Petrus Montanus, de auteur van het bijvoegsel, stelt dat de ongekende bloei van de textielnijverheid te danken is aan de ‘overkomste der Vlaminghen en Brabanders’; dankzij de expansieve groei van de textielnijverheid kon de stad weer ‘in den ouden fleur’ geraken. Eén tak van de textielindustrie echter, de eens zo befaamde productie van wollen draperie, bleek niet meer te redden. Voor de Brouwersnering ‘de welcke eertijts wel drie hondert ende vijftich plach sterck te zijn’ was het echter niet te laat, deze ‘verquickte’ weer dankzij de herwonnen welvaart.Ga naar voetnoot7 In de Nederlandtsche Republyck van Jean François le Petit blijft het Haarlemse bier geheel buiten beschouwing. Le Petit beperkt zich tot de Haarlemse textielnijverheid en roemt daarbij de kwaliteit van het linnen: ‘In dese Stadt worden ghemaekt ontallicke schoone, fijne, ende excellente stucken Lijnwaets’. Een nieuw element bij Le Petit is de export van linnen. Hij wijst er op dat het Haarlemse linnen, dankzij de uitstekende kwaliteit, wordt geëxporteerd naar ‘Italien, Spaengien, Vranckrijck, Ja in de Oost ende West-Indien’. Dat in Haarlem ook wollen en zijden stoffen en gemengde weefsels werden gefabriceerd (‘Wollen-Laeckenê, Sarghen, Cangeanten, Bouratten ende alderley zijde werck’), blijft bij Le Petit niet onvermeld.Ga naar voetnoot8 Marcus Zuerius Boxhorn noemt in zijn Toneel ofte beschryvinge der steden van Hollandt zowel de linnennijverheid als de biernering. De linnennijverheid is, zoals we al zagen, volgens hem de belangrijkste tak van bedrijvigheid. Net als zijn voorgangers prijst Boxhorn de uitzonderlijke fijnheid van het Haarlemse linnen, dat niet alleen in de buurlanden, maar door geheel Europa gewild is. Boxhorn vermeldt bovendien dat het Haarlemse linnen aan de ‘treflijckste mannen’ ten geschenke wordt gedaan. De brouwersnering is de tak van bedrijvigheid waardoor de Haarlemmers vooral ‘eertijts’ vermaard waren. Toch is deze tak van bedrijvigheid ook tegenwoordig niet onbelangrijk: er zijn vele brouwerijen in de stad en het Haarlemse bier wordt niet alleen in Holland | |
[pagina 170]
| |
maar ook ‘in de Twent, Drent, ende geheel Over-IJssel deur’ graag gedronken.Ga naar voetnoot9 In Toonneel der steden van Joan Blaeu tenslotte, klinken de eerdere teksten eveneens nog steeds door. In het gedeelte over de ‘Hooft-neeringen’ van de stad lezen we opnieuw over de ‘witheiyt en fijnheyt’ van het Haarlemse linnen dat door geheel Europa ‘aen de treflijckste mannen’ als een ‘bysondere schenckaedje, gesonden wordt’. Dat de bloeitijd van de brouwindustrie tot het verleden behoort, wordt in de stedenatlas nog sterker benadrukt dan bij Boxhorn: Haarlem is ‘vermaert geweest’ om het goede bier en was ‘eertijts’ 350 brouwerijen rijk.Ga naar voetnoot10 De landsbeschrijvingen laten er geen twijfel over bestaan: de bierbrouwerij is niet verdwenen, maar Haarlem is voor alles de stad van de linnennijverheid. Het Haarlemmer linnen is van excellente kwaliteit, wordt zo ongeveer over de hele wereld geëxporteerd, en is een uitgelezen geschenk voor de groten der aarde: de linnennijverheid bezorgt de stad welvaart, faam en prestige. | |
Haarlems reputatie in beeldIn de meeste landsbeschrijvingen worden de steden niet alleen beschreven, maar ook uitgebeeld. Vaak fungeren stadsplattegronden als illustratie. Op de plattegronden van Haarlem zijn rond de stad, naast weiden, akkers en tuinen, ook steeds bleekvelden afgebeeld. Hierin is Haarlem echter niet uniek: op de plattegronden van andere steden worden eveneens dikwijls de bleekveldjes van de wasserijen in de directe omgeving van de stad getoond.Ga naar voetnoot11 In de landsbeschrijvingen zijn echter niet uitsluitend plattegronden opgenomen, ook stadsprofielen fungeren vaak als illustratie: we treffen ze aan in een aantal Guicciardiniedities en in de Nederlandtsche Republyck van Jean François le Petit.Ga naar voetnoot12 Voor Haarlem is daarbij steeds hetzelfde prentje gebruikt (afb. 1). Hierop wordt de stad vanuit het noorden getoond met in het midden, hoog boven alles, uit de de Sint Bavokerk.Ga naar voetnoot13 Direct links van de kerk zien we de brede klokkentoren; geheel links de toren van de Bakenesserkerk. Twee belangrijke stadspoorten, in het midden de Janspoort en rechts de Cruyspoort, zijn eveneens herkenbaar uitgebeeld. Op de rivier, het Noorder Spaarne, zeilt een scheep- | |
[pagina 171]
| |
Afb. 1. Anoniem, Haarlem vanuit het noorden, kopergravure 140 × 195 mm.
je in de richting van de stad. Links en rechts van de Jansweg liggen de tuinen waarvan er in de omgeving van Haarlem vele te vinden waren; op de voorgrond is een blekerij weergegeven. Anders dan op de stadsplattegronden is de uitbeelding van een blekerij nu wel een uitzondering. Bij Guicciardini is, althans in het gedeelte over het gewest Holland, geen ander stadsprofiel aan te treffen waarop een bleekveldje wordt getoond, en ook in het boek van Le Petit is het gezicht op Haarlem wat dit betreft uniek.Ga naar voetnoot14 We mogen er dus wel van uit gaan dat de uitbeelding van de blekerij verwijst naar Haarlems linnenindustrie, die ook in de tekst van beide boeken omstandig wordt geprezen. Wandkaarten met randversiering waarop we in één enkele blik het totale gewest en de belangrijkste steden kunnen overzien, nodigen de beschouwer als het ware uit de verbeelding van de verschillende steden met elkaar te vergelijken. Er zijn uit de periode tussen 1604 en ca 1630 zes wandkaarten van Holland bekend, waarvan de randen met stadsgezichtjes zijn versierd. Meestal kijken we op deze stadsgezichtjes over het water naar de stad; vier steden echter, Haarlem, Leiden, Delft en Alkmaar, worden steeds over land getoond. Op het randprentje van Haarlem zien we meestal links de rivier, altijd een weg naar de stad, altijd bomen en vaak ook tuinen; op de kaarten uit 1608, 1610 en 1622 is tevens - en dit treffen op geen der overige randprofieltjes - een blekerij uitgebeeld. Het prentje van Haarlem op de wandkaart van Holland die in 1622 door Claes Jansz. Visscher werd uitgegeven, vertoont grote verwantschap met het prentje dat in de Nederlandtsche Republyck van Le Petit uit 1615 is op genomen (afb. 2). Een zelfde type uitbeelding van Haarlem treffen we op een zeldzame kaart die wordt toegeschreven aan Claes Jansz. Visscher. Hierop is het gewest binnen de omheining van de ‘Hollandse tuin’ uitgebeeld. Uitzonderlijk is dat links- en rechtsboven de beeltenissen van Frederik Hendrik en Amalia van Solms worden getoond. Waarschijnlijk is de kaart ontstaan ten | |
[pagina 172]
| |
Afb. 2. Claes Jansz. Visscher, randprent van de wandkaart Comitatus Hollandiae denuo Forma Leonis, 1622.
Afb. 3. Anoniem (toegeschreven aan Claes Jansz. Visscher), wandkaart Comitatus Hollandia, 460 × 550 mm.
tijde of kort na de grote militaire successen die de stadhouder in de tweede helft van de jaren dertig in Brabant en Zeeland behaalde. Hierdoor werden de grenzen veilig gesteld: de zogenoemde ‘Hollandse tuin’ was nu gesloten (afb. 3).Ga naar voetnoot15 | |
[pagina 173]
| |
Afb. 4. Haarlem vanuit het Noorden, detail van anonieme wandkaart Comitatus Hollandia, 460 × 550 mm. (zie afbeelding 3).
Afb. 5. Claes Jansz. Visscher, Linnenblekerij, ca 1610, ets op blad met acht prentjes over de beroepen en gebruiken van Holland, blad 352 × 235 mm.
Profieltjes van de steden die kennelijk als de voornaamste van het gewest werden gezien, sieren de hoeken van de kaart. We zien Amsterdam (linksboven), Dordrecht (rechtsboven) en Haarlem (rechtsonder). Linksonder is het Hof van Holland afgebeeld. Ook nu heeft men niet verzuimd op het op het prentje van Haarlem een blekerij uit te beelden. Overigens dienen we ons wel te realiseren dat Haarlem zijn roem niet ontleende aan de bleekveldjes direct buiten de stad die op de stadsportretjes steeds zijn uitgebeeld. Haarlems befaamde linnenblekerijen bevonden zich immers op enige afstand van de stad, in het weidegebied direct achter de duinen. Door echter - prominent op de voorgrond - de blekerijen vlak bij de stad uit te beelden, kon de Haarlemse linnennijverheid in combinatie met het profiel van de stad worden gevisualiseerd.Ga naar voetnoot16 | |
[pagina 174]
| |
Hoezeer Haarlem met de linnennijverheid werd geassocieerd, is niet alleen af te leiden uit de teksten en illustraties in landsbeschrijvingen en de stadsprofieltjes op wandkaarten, maar valt ook op te maken uit de prentjes met linnenblekerijen in reeksen met beroepen en gebruiken van Holland. Op het prentje met een linnenblekerij uit de reeks Deliciae Batavicae (Amsterdam 1618) bijvoorbeeld, zijn in het verschiet (hier wordt wel een blekerij in het duinweidegebied getoond) de contouren van de Sint Bavokerk weergegeven, en ook op het blad met acht prentjes van Cleas Jansz. Visscher uit ca 1610 herkennen we, goeddeels verscholen achter bomen, de Grote Kerk van Haarlem (afb. 5).Ga naar voetnoot17 Het moge duidelijk zijn: Boxhorn stond allerminst alleen in zijn visie op Haarlems welvaart. De reputatie van de stad werd stelselmatig verbonden met uiterst verfijnd en wonderbaarlijk wit linnen. In hoeverre het door de Haarlemmers gekoesterde zelfbeeld aansloot bij Ampzings visie dat niet de linnennijverheid maar juist de bierbrouwerij de meeste welvaart bracht, zullen afbeeldingen en beschrijvingen van Haarlem die binnen de stad zelf zijn ontstaan, uit moeten wijzen. | |
Haarlems zelfbeeldHet vroegste gezicht op Haarlem dat aan het stadsbestuur werd opgedragen, is zover wij weten, het ruim anderhalve meter brede stadsportret dat in 1621 door Jan van de Velde werd gegraveerd naar ontwerp van Pieter de Molijn (afb. 6).Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 175]
| |
Afb. 6. Jan van de Velde naar Pieter de Molijn, Gezicht op Haarlem, ets 418 × 1660 mm., gedateerd 1621 in het cartouche linksonder.
Op De Molijns prent kijken we over weilanden met koeien van grote afstand opnieuw vanuit het noorden - of preciezer gezegd vanuit het noordwesten - naar de stad. Op de voorgrond is links de ruïne van het Huis ter Kleef en voorts het verkeer van wandelaars, ruiters, karren en rijtuigen op de Kleverlaan uitgebeeld. Het weideland voor de stad heeft alle ruimte gekregen; bleekvelden zijn echter op dit monumentale stadsportret nergens te bekennen. Dat mag, nu zojuist duidelijk is geworden hoezeer Haarlems reputatie verbonden was met de linnennijverheid, opmerkelijk heten. De prent van De Molijn bevat echter wel een verwijzing naar het economische leven van Haarlem die op geen der hierboven besproken stadsprofieltjes is aan te treffen. Het zijn de grote rookwolken links. Zij bevinden zich boven de oostkant van de stad, dus boven het gedeelte waar, langs het Spaarne, de vele brouwerijen van de stad bevestigd waren. De wolken zijn genummerd: nr 3: De ‘Molen vant Schips Brouwerye’ en nr 5: ‘Brouwerye vant Springende Peerdt’. Hier wordt dus voor het eerst, zij het summier, naar de Haarlemse brouwersnering verwezen.Ga naar voetnoot19 Ook het vroegste geschilderde gezicht op Haarlem (uit ca 1625) dat naar mag worden aangenomen in opdracht van de stad is gemaakt, wordt niet naar de linnennijver- | |
[pagina 176]
| |
Afb. 7. Hendrick Cornelisz. Vroom, Haarlem vanaf het Noorder Spaarne, ca 1625, 81 × 123 cm., Haarlem, Frans Halsmuseum.
heid verwezen, maar wel naar de stedelijke bierbrouwerij. Het schilderij is van de hand Hendrick Cornelisz. Vroom en toont ons de stad over het water van het Noorder Spaarne (afb. 7).Ga naar voetnoot20 Vroom heeft langs de oevers van de rivier een groot aantal molens afgebeeld. De stellingmolens links, op de westoever van de rivier, zijn de moutmolens waar, ten behoeve van de Haarlems bierbrouwerijen, gerst werd geplet.Ga naar voetnoot21 Het Spaarne wordt druk bevaren. Het schip links op de voorgrond, met op de achtersteven de roodwitte vlag van Hoorn en het vaantje van Haarlem in top, is een beurtvaarder op het traject tussen Hoorn en Haarlem. De vracht bestaat uitsluitend uit vaten die alle exact dezelfde afmetingen hebben. Gezien deze afmetingen zouden het heel goed biervaten kunnen zijn, waarvoor vaste formaten waren voorgeschreven.Ga naar voetnoot22 Aangezien het schip de vlag voert van Hoorn, riep het schilderij bij een zeventiende-eeuwse Haarlemmer wellicht niet alleen associaties op met de bierproductie, maar ook met de omvangrijke | |
[pagina 177]
| |
Afb. 8. Jan van de Velde naar Pieter Saenredam, Gezicht op Haarlem, in Amzings Beschryvinge ende Lof tussen p. 1 en 2.
bierexport van de stad. Hoorn was namelijk het distributiecentrum van het Noorderkwartier, het belangrijkste afzetgebied voor de Haarlemse brouwersnering.Ga naar voetnoot23 Het gezicht op Haarlem dat als illustratie in Ampzings Beschryvinge ende Lof is opgenomen, toont de stad opnieuw vanuit het Noorden (afb. 8).Ga naar voetnoot24 We kijken nu in het verlengde van het Noorder Spaarne; de weilanden met koeien (links), bieden dezelfde aangename aanblik van welvarende overvloed als op de prent van De Molijn. Rechts van de rivier worden ons de tuinen getoond die we ook al tegenkwamen op de randprentjes en op de gravure die als illustratie is opgenomen in zowel Le Petits als Guicciardini's landsbeschrijving. Op die prentjes waren de tuinen echter centraal in het beeld geplaatst en werd steeds - direct op de voorgrond - een blekerij uitgebeeld.Ga naar voetnoot25 Dat is hier | |
[pagina 178]
| |
anders: op de prent is nergens een blekerij te zien. Het profiel van de stad wordt uiteraard weer gedomineerd door de Sint Bavo en in het oostelijk gedeelte van de stad zijn, net als op de prent van De Molijn, grote rookpluimen afgebeeld die opstijgen uit de schoorstenen van Haarlems brouwerijen. De molen geheel rechts is vermoedelijk de moutmolen ‘Spring in 't Veld’.Ga naar voetnoot26 Wanneer we deze stadsportretten vergelijken met het beeld van Haarlem binnen het geheel van het gewest, is het meest opmerkelijke natuurlijk wel dat er nergens een bleekveldje valt te bespeuren. Bovendien wordt steeds - zij het vrij summier - de bierbrouwerij aanwezig gesteld, terwijl de gezichten op Haalrem die buiten de stad ontstonden nimmer naar deze nering verwijzen. Het gevisualiseerde zelfbeeld wijkt dus af van de reputatie van de stad, maar sluit aan bij Ampzings Beschryvinge ende Lof, waarin de biernering als Haarlems belangrijkste bedrijfstak wordt gepresenteerd.Ga naar voetnoot27 | |
Bier en linnen: autochtoon en allochtoon?Waarom zou men in Haarlem de bierbrouwerij nu als ‘de eerste neringhe der stad’ hebben geafficheerd terwijl Haarlem elders in het gewest steevast als linnenstad werd afgeschilderd?Ga naar voetnoot28 Een aantal factoren kan hierbij een rol hebben gespeeld. Zo was de Haarlemse brouwersnering veel ouder dan de linnennijverheid. Al in de middeleeuwen waren er vele brouwerijen in Haarlem gevestigd. De linnennijverheid evenwel kwam pas tot bloei na vertrek van de Spanjaarden uit de stad: dus na 1576. De grootscheepse herstelmaatregelen die de stad toen ondernam, waren er op gericht zoveel mogelijk Zuid-Nederlandse blekers, wevers en linnenkopers naar de stad te halen.Ga naar voetnoot29 Aldus ont- | |
[pagina 179]
| |
stond de situatie waarin de bloeiende linnenindustrie voornamelijk bestierd werd door Zuid-Nederlandse immigranten. Dezen vormden in Haarlem nog lange tijd min of meer een afzonderlijk gemeenschap en hadden geen toegang tot de hogere ambten. Zo weerde men in 1606 een Brabander die als lid van de vroedschap was voorgedragen - op grond van zijn afkomst - uit het ambt. De kandidaat was weliswaar ‘zeer eerlyck, vroom ende gequalificeert’ en met ‘een borgers dochter getrouwt’, maar hij was ‘in Brabant binnen Shertogenbosche geboren’.Ga naar voetnoot30 Illustratief voor de positie van de eerste generaties Zuid-Nederlanders binnen Haarlem lijkt de wijze waarop Karel van Mander (Meulbeke 1547-Amsterdam 1606) in zijn lofdicht uit 1596 Haarlem prijst als de stad die ‘ons vreemt vluchtich volck ontfinck’.Ga naar voetnoot31 Van Mander, die zich in 1583 te Haarlem had gevestigd, richt zich hier dus nadrukkelijk tot de groep waartoe hij zelf behoorde: de Zuid-Nederlandse vluchtelingen. Opmerkelijk in dit verband is dat het bezittelijke voornaamwoord ‘ons’ in geen van zijn beide lofdichten op Haarlem met betrekking tot die stad wordt gebruikt; Van Mander noemt zijn nieuwe woonplaats steeds ‘dees stadt’. Dit in contrast tot Ampzing, die voortdurend van ‘myn’ en ‘onses’ stad spreekt. Dat Van Mander nog geen woord aan de biernering besteedt, terwijl hij uitvoerig op bleken en weven ingaat, geeft aan dat hij er van uit ging dat zijn publiek zich betrokken wist bij de stedelijke linnennijverheid, maar weinig van doen had met de brouwersnering.Ga naar voetnoot32 Die brouwersnering namelijk, was in handen van de elite der oorspronkelijke Haarlemmers: de vooraanstaande Haarlemse brouwersfamilies stonden in het centrum van het openbare leven en domineerden de stadsregering.Ga naar voetnoot33 Wanneer het stedelijke opdrachten betrof, hadden zij stellig in- | |
[pagina 180]
| |
vloed op de wijze waarop de stad in beeld werd gebracht. Dit verklaart waarom op de stadsportretten die binnen Haarlem ontstonden, de linnenblekerij niet werd uitgebeeld, terwijl de brouwersnering steeds aanwezig is. In de kringen van Haarlems gezeten burgerij paste een verwijzing naar de stedelijke brouwersnering kennelijk meer bij wat zij zich van de stad voorstelden dan het oproepen van associaties met de linnennijverheid. | |
‘Te sien wat Holland heeft’Ofschoon het gepresenteerde zelfbeeld wellicht anders doet vermoeden, moet Haarlems magistraat zich terdege bewust zijn geweest van de grote betekenis die de linnennijverheid had voor het economische herstel van de stad en de groei van de welvaart. Het stadsbestuur ondernam immers allerlei initiatieven die er op gericht waren Zuid-Nederlandse wevers en blekers te bewegen zich in Haarlem te vestigen. Het is dan ook niet verbazend dat Ampzing, hoewel hij de brouwerij de eerste hoofdnering van de stad noemt, de kunstige bedrevenheid van de Haarlemse wevers en blekers met nadruk prijst: hun linnen is van een onnavolgbare fijnheid, wordt tot in de verste streken begeerd en geniet vooral onder hooggeplaatsten - waaronder zelfs vorsten - een bijzondere faam.Ga naar voetnoot34 Het Haarlemse linnendamast is, zo stelt Ampzing, juist daarom zo'n passend staatsiegeschenk, omdat het bij uitstek representeert wat het land te bieden heeft: ‘Wilt 't Land een gave doen, en enig Prinz vereren / En d'ere van ons Land meteen die Vorsten leren/Te sien wat Holland heeft, men doet het met Damast/ Men doet het met de vrucht die hier te Haerlem wast’.Ga naar voetnoot35 Met deze uitspraak legt Ampzing precies de vinger op de belangrijkste reden waarom Haarlem in beschrijvingen en uitbeeldingen van het gewest Holland steeds maar weer - en uitsluitend - werd verbonden met de linnennijverheid. Het kostbare en verfijnde Haarlemse linnen, dat ook in werkelijkheid aan binnen- en buitenlandse vorsten ten geschenke werd gedaan, strekte niet alleen tot eer en faam van de stad, maar droeg ook terdege bij tot de roem van het gewest Holland.Ga naar voetnoot36 | |
[pagina 181]
| |
Tot besluitNog in de eerste helft van de eeuw valt er een verschuiving in Haarlems zelfbeeld waar te nemen. Theodorus Schrevelius blijkt in zijn Harlemias, ofte, om beter te seggen, de eerste stichtinghe der Stadt Haerlem [etc.] (Haarlem, 1648) de linnennijverheid van groter belang voor de stad te achten dan de brouwersnering. In de passage over ‘Coopluyde en Grossiers’ wordt de linnenhandel, met zijn wereldwijde export, eerder genoemd en uitgebreider beschreven dan de bierbrouwerij, terwijl het gedeelte over ‘Ambachts-luyden’ opent met de mededeling dat de wevers (‘wiender lijnwaet de gheheel werelt door wel bekent is’) hier ‘de prijs wel verdienen’; de bierbrouwerij komt in dit gedeelte niet aan de orde.Ga naar voetnoot37 De ontwikkeling naar een zelfrepresentatie waarin de linnennijverheid een meer prominente plaats bekleedt dan de biernering - die ongetwijfeld niet los staat van het feit dat in de jaren veertig de burgers van Zuid-Nederlandse origine goeddeels waren geïntegreerd in de Haarlemse samenleving - is aan de hand van door de stad gefinancierde prenten en schilderijen overigens niet te volgen.Ga naar voetnoot38 Dergelijke prenten en schilderijen zijn na de jaren twintig zover wij weten namelijk lange tijd niet gemaakt. Op schilderijen die voor de vrije markt waren bedoeld, valt vanaf de tweede helft van de jaren veertig evenwel een opmerkelijke belangstelling voor de linnennijverheid waar te nemen. Zo ontstond er in de periode vanaf ca 1648 tot omstreeks 1660 in Haarlem een groot aantal schilderijen waarop weverswerkplaatsen worden uitgebeeld, en zijn op de landschapjes met boerenwoningen, die in de jaren vijftig populair werden, vaak bleekveldjes te zien.Ga naar voetnoot39 Rond 1660 introduceerde Jacob van Ruisdael (Haarlem 1628/1629- | |
[pagina 182]
| |
Afb. 9. Romeyn de Hooghe, gedateerd 1689, Gezicht op Haarlem vanuit het Westen, 260 × 1190 mm.
Amsterdam 1682) een type geschilderde gezichten op Haarlem waarop we vanaf de duinen over het daarachter gelegen weidegebied kijken en in het verschiet het profiel van de stad zien. Vaak worden op deze schilderijen - die zowel in Haarlem als in Amsterdam zijn ontstaan - de linnenblekerijen getoond. De witte stroken linnen op de groene duinweiden zijn op deze schilderijen vooral bedoeld als een oogstrelend element binnen het fraaie Haarlemse landschap.Ga naar voetnoot40 Pas in de jaren tachtig van de zeventiende eeuw werd voor het eerst weer een prestigieuze stedelijk opdracht verleend: zoals zovele Hollandse steden in deze periode, liet Haarlem een figuratieve kaart van de stad maken. De coördinatie van de productie en een belangrijk deel van de uitvoering was in handen van Romeyn de Hooghe.Ga naar voetnoot41 De kaart bestaat uit een stadsplattegrond die is omgeven door velerlei randversieringen. De onderkant wordt gesierd door een gezicht op Haarlem, nu vanuit het westen gezien (afb. 9).Ga naar voetnoot42 Op dit panorama worden - voor het eerst op een stadsgezicht dat door Haarlemse magistraat werd gefinancierd - linnenblekerijen uitgebeeld. We zien ze zowel links van de weg als, prominent in het midden, direct boven twee medaillons met de beide zijden van Haarlems senaatszegel (of wel de ‘Nummus Senatorius’) waarop de belangrijkste symbolen van de stad, de stedenmaagd en de inname van Damiate, zijn | |
[pagina 183]
| |
uitgebeeld.Ga naar voetnoot43 Het panorama op de figuratieve kaart vertoont dus meer overeenkomsten met de gezichten op Haarlem die buiten de stad ontstonden, dan met die welke in de jaren twintig het zelfbeeld van de stad visualiseerden. Niet alleen wordt er naar de linnennering verwezen en zijn er blekerijen afgebeeld, ook de rookwolken van de bierbrouwerijen ontbreken bij De Hooghe.Ga naar voetnoot44 Haarlem laat zich hier niet langer voorstaan op de ‘konst van Bier te brouwen’; het zelfbeeld van Haarlems economische bedrijvigheid valt nu samen met het beeld dat men elders in het gewest van de stad had: Haarlem is voor alles een stad van het weven, bleken en verhandelen van ‘excellente stucken lijnwaets’. Abstract - During the first decades of the 17th century a remarkable discrepancy between self-image and reputation characterises the representation of Haarlem's economy. In texts and images the city itself paraded brewing as its main source of prosperity, while elsewhere in the province of Holland the weaving and bleaching of linen was represented as the most important industry of Haarlem. That Haarlem presented brewing as its principal industry, may well be explained by the fact that brewers and their relatives dominated the city council, while the linen trade was run by immigrants from the Southern Netherlands and their descendants, who, in the first decades of the century, had no access to Haarlem's leading circles. In later years the striking difference between reputation and self-image disappeared; and from the 1640's onward, when the Flemings and Brabanders were finally integrated into Haarlem society, the linen industry was - also by the Haarlemmers themselves - represented as the most important source of the city's prosperity. |
|