De Zeventiende Eeuw. Jaargang 15
(1999)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 222]
| |
Nederlanders over Engelsen. Een natiebeeld in de aantekeningen van Lodewijck van der Saan 1695-1699
| |
[pagina 223]
| |
tweede genoemde oogmerk is het dagboek zeer geschikt dat de Nederlandse ambassadesecretaris in Londen, Lodewijck van der Saan, in de jaren 1695 tot en met 1699 bijhield. Zijn persoonlijke visie op de wereld heeft namelijk een aanwijsbare stempel op zijn typering van de Engelsen gedrukt. Het natiebeeld van Van der Saan zal worden aangevuld met de opinies van andere Nederlanders.Ga naar voetnoot3 In een slotbeschouwing zullen enkele vragen van algemenere aard aan de orde komen. In hoeverre vormde het beeld van de Engelse natie uitdrukking van een eigen Nederlands nationaal zelfbesef? Valt iets te zeggen over de vraag of nationale stereotypen invloed hadden op de omgang tussen Nederlanders en Engelsen in die tijd? En fungeerde de typering van de Engelsen als spiegel voor of meer als bevestiging van een Nederlands zelfbeeld? | |
Een Nederlander in Londen, 1695-1699Lodewijck van der Saan hield zijn dagboek bij in de jaren dat stadhouder Willem III tevens koning van Engeland was. Het verblijf van de Nederlanders in Londen in die jaren heeft in de literatuur slechts in het voorbijgaan aandacht gekregen.Ga naar voetnoot4 Tamelijk onbekend is hoe het gesteld was met de kennis van het Engels van de Nederlanders, waar zij in Londen woonden, met wie zij omgingen, hoe het sociale verkeer met de Engelsen verliep, kortweg hoezeer zij in eigen kring leefden of in welke mate integratie in de Engelse samenleving plaatsvond. Het dagboek van Constantijn Huygens de jongere en de correspondentie van Willem III vormen de bekendste bronnen. Uit deze briefwisseling zou op te maken zijn dat de interesse bij Willem III en zijn gevolg niet veel verder reikte dan de totstandkoming en daarna de instandhouding van het bondgenootschap van de Republiek met Engeland tegen Frankrijk. Dat was een smalle basis voor een koningschap. Jonathan Israel heeft beklemtoond dat de rol van de Republiek in de gebeurtenissen van 1688 en ook in de eerste jaren daarna sterk het karakter droeg van een machtsgreep en machtsuitoefening die aanzienlijke spanningen met de Engelsen opriep.Ga naar voetnoot5 De opinie van de Engelsen over de Nederlanders was overigens al lange tijd niet erg lovend met kwalifikaties als degelijk, sober, saai, humor- en passieloos en boers | |
[pagina 224]
| |
in hun gedrag.Ga naar voetnoot6 Zij nam tussen 1688 en 1702 bij tijd en wijle xenofobische vormen aan, wat onder meer tot uitdrukking kwam in anti-Nederlandse pamfletten, een vijandige houding in het Engelse parlement, handgemeen op straat en een arsenaal aan stereotype scheldwoorden. De belangen van handel en ambacht werden bedreigd of aangetast geacht door een vreemdeling als vorst, en het wantrouwen jegens de Nederlanders was aanzienlijk.Ga naar voetnoot7 In deze context moet het beeld dat Lodewijck van der Saan in zijn dagboek van de Engelsen schetste, worden gelezen. Wat dacht hij van de Engelsen, welk persoonlijk referentiekader hanteerde hij daarbij en eerst: wie was hij? Wie Van der Saan was, is in grote lijnen bekend.Ga naar voetnoot8 Hij werd geboren in 1655, stond in Leiden tussen 1678 en 1691 als student ingeschreven, werkte aldaar van september 1686 tot december 1689 als courantier en was van tenminste september 1695 tot juni 1699 particulier secretaris van Johan Pieter van den Brande, ambassadeur van de Staten-Generaal te Londen, en van juni 1700 tot oktober 1703 secretaris van de Engelse gezant in Lunenburg, James Cresset. Hierna ontbreken gegevens over zijn loopbaan. Zijn dagboekGa naar voetnoot9 bestaat uit losse notities die hijzelf ‘concepten en invallen’ noemde, deels nieuwsfeitjes, deels beoordelende en opiniërende passages over gebeurtenissen van sociale, culturele en godsdienstige aard. Waar het feiten betreft, blijkt hij betrouwbaar te zijn. Bepaalde gebeurtenissen waarvan hij melding maakt, kunnen ook worden aangetroffen in het ambtelijke verbaal dat hij als secretaris bijhield.Ga naar voetnoot10 Belangrijker wellicht is dat hij de indruk wekt tamelijk geïntegreerd te zijn geweest in de Engelse samenleving. Van der Saan beheerste het Engels zeer goed. Zijn brieven uit Lunenburg aan de Under-Secretary of State John Ellis zijn eigenhandig in het Engels geschreven.Ga naar voetnoot11 Uit het Londense ambassadeverbaal blijkt dat de ambassadeur hem geregeld als boodschapper gebruikte in contacten met hoge Engelse ambtelijke functionarissen, zoals William Trumbull (Secretary of State) en William Blathwayt (Secretary at War) en eenmaal bracht hij namens zijn meester een dronk uit op de gezondheid van de aartsbisschop van Canterbury. Ook zijn dagboek getuigt, blijkens Engelse passages, van zijn beheersing van deze taal. Hoe hij zich deze eigen heeft gemaakt, is onduidelijk. Het onderwijs in het Engels was in de Republiek in de zeventiende eeuw niet sterk ontwikkeld en de praktische kennis ervan lijkt niet groot te zijn geweest.Ga naar voetnoot12 Van der Saan zelf stelt dat de | |
[pagina 225]
| |
grootste moeilijkheid in het leren van een vreemde taal gelegen is in het overwinnen van vreesachtigheid die sommigen het vrijelijk spreken in de weg staat. Hij week in zijn kennis van het Engels waarschijnlijk gunstig af van vele andere Nederlanders.Ga naar voetnoot13 Waar onze dagboekschrijver woonde in Londen, valt alleen indirect vast te stellen. Uit de inschrijvingen van dopen, huwelijken en lidmaten in de in 1689 opgerichte Nederlandse hofkapel van St. James's Palace is opgemaakt dat de meeste Nederlanders uit het gevolg van Willem III in Westminster tussen Westminster Abbey en Soho verblijf hielden. Voor de hooggeplaatsten waren appartementen in Whitehall, Kensington Palace of Hampton Court weggelegd,Ga naar voetnoot14 maar tot hen behoorde Van der Saan zeker niet. Uit zijn avondlijke bezoeken aan ‘alehouses’ in Westminster zou op te maken zijn dat hij zijn domicilie dichtbij de ambassade had bij St. James's Palace. Natuurlijk kende hij ook andere delen van de stad, zoals Covent Garden waar hij inkopen deed en het theater bezocht, de wijk rond St. Paul's Cathedral en de Bank of England waarheen hij trok voor het bijwonen van kerkdiensten of voor werk van de ambassade. In de omgeving van Londen bezocht hij dorpen als Greenwich en Islington.Ga naar voetnoot15 Uit de instelling in 1689 van een Nederlandse hofkapel in St. James's Palace kan begrepen worden dat de Nederlanders, vooral de voornameren onder hen, hier kerk gingen. Huygens maakt ook melding van bezoek aan de ‘Duytse kerk’.Ga naar voetnoot16 Daarmee zal hij de Nederlandse kerk van Austin Friars bedoelen die aan het eind van de zestiende eeuw was ontstaan en opgebloeid als vluchtelingengemeente. Deze was niet in Westminster gevestigd, maar in het eigenlijke Londen, dichtbij de Franse protestantse kerk in Threadneedle Street. Volgens Grell was de Nederlandse kerk tijdens de Engelse Burgeroorlog sterk in verval geraakt en sindsdien zou zij ‘far more English than Dutch in outlook’ zijn geworden. Eerder constateerde Lindeboom dat van een relatie tussen het hof van Willem III en de Nederlandse kerk van Austin Friars geen sprake was en dat de notulen en correspondentie geen sporen laten zien van het bewind van de stadhouder-koning.Ga naar voetnoot17 Toch | |
[pagina 226]
| |
lijken, afgaande op Huygens, de Nederlanders ook deze kerk bezocht te hebben. Lodewijck van der Saan kende de Nederlandse hofpredikanten en de predikanten van Austin Friars - hij noemt hun namen. Toch woonde hij zelf vooral Engelse presbyteriaanse geloofsbijeenkomsten bij. In zijn dagboek leren wij hem kennen als een gelovig, gereformeerd, man met duidelijke sympathieën voor rechtzinnigheid, eenvoud en soberheid. Elders heb ik hem gezien zijn polemieken in zijn dagboek tegen overdaad in eten en drinken, het zoeken van werelds vermaak, de ontheiliging van de zondagsrust en seksualiteit buiten het huwelijk en de gereformeerde context waarin hij zijn gedragsregels plaatste een aanhanger genoemd van de Nadere Reformatie: die beweging binnen de gereformeerde kerk die een hervorming van onder meer huwelijkse en seksuele zeden nastreefde.Ga naar voetnoot18 Misschien ligt daar een reden voor zijn voorkeur voor de Engelse dissenters. Dat hij eens na een presbyteriaanse dienst gevraagd werd diaken te worden kan als verder teken worden opgevat van zijn integratie in de Londense samenleving.Ga naar voetnoot19 Die integratie blijkt ook op andere wijze. Het dagboek van Huygens is sterk naar binnen gekeerd en handelt vooral over het hofleven in Whitehall en Kensington, en over de Nederlanders en de Engelsen aldaar.Ga naar voetnoot20 Veel meer dan Huygens, die overigens niet van culturele desinteresse en gebrekkige kennis van het Engels kan worden verdacht, geeft Van der Saan blijk van belangstelling voor de Engelse samenleving. Herhaaldelijk gaat hij in op zaken als de rechtspraak, de kerk, de huizenbouw en het boerenland in Engeland.Ga naar voetnoot21 Sociaal voegde hij zich in het Londense leven. Hij was een druk stadswandelaar, bezocht twee avonden per week het koffiehuis om de kranten te lezen, ging langs kroegen, woonde theatervoorstellingen bij en maakt eenmaal melding van de kaatsbaan, ondanks zijn in het dagboek meermalen beleden weerzin tegen werelds vermaak. Hij kende de hogere sociale kringen, zij het meer van afstand dan persoonlijk. Hij debiteerde menige hofroddel zoals bijvoorbeeld over de spreekwoordelijke zwijgzaamheid van Willem III, de corpulentie van prinses Anne en de vermagering die Bentinck zou hebben ondergaan uit wrok over de opkomst van Keppel als favoriet van de koning. Maar tegelijkertijd mengde Van der Saan zich in lagere sociale milieus. Hij ontleende veel voorbeelden van het Engelse leven aan de laag van ambachts- en kooplieden. Ook ‘lower life’ Londen was hem niet onbekend. Van der Saan was vrijgezel. Wellicht kan die omstandigheid mede verklaren dat hij veel op straat te vinden was, graag het vrouwelijk schoon aanschouwde en daarvan in zijn dagboek aantekeningen maakte en tenminste enkele malen Engelse prostituées bezocht. | |
[pagina 227]
| |
In Lodewijck van der Saan ontmoeten wij dus een Nederlander die zich niet terzijde van het Engelse leven opstelde, maar deel wilde uitmaken van de Engelse samenleving. Dat neemt niet weg dat zijn eigen normen, preoccupaties en ervaringen zijn beeld van de Engelsen mede hebben bepaald. Daarop zal nu worden ingegaan. | |
Het beeld van de Engelse natieLodewijck van der Saan zat niet verlegen om ferme uitspraken over andere volken.Ga naar voetnoot22 Zwitsers waren volgens hem ‘goede, eenvoudige, opreghte luijden’, Ieren daarentegen wild en vals en Schotten van nature lui, maar goed als soldaten. De Engelsen noemt hij ‘int gemeen assurante, onverschaemte en stoute menschen’, met andere woorden brutaal, onbeschaamd en kloekmoedig en ‘sonder civiliteyt’. Dat laatste komt volgens hem meer voort uit ‘mancquement van een goede opvoedinge als verstants, vermits sij oolijck en doortrapt genoegh’ zijn. In de godsdienst zijn zij ‘onordentelijck, coomen in de kerk als
Afb. 1 In zijn in Londen tussen 1695 en 1699 bijgehouden aantekeningenboek noteerde Lodewijck van der Saan vele observaties of vertelde anecdotes over de aard van de Engelsen. Op deze pagina vat hij zijn visie samen, vermeldt enkele voorbeelden en geeft een verklaring voor het door hem gesignaleerde gebrek aan ‘civiliteijt’ van de Engelsen. UB Leiden, Handschriften, BPL 1325, fol. 12v.
| |
[pagina 228]
| |
de dienst half is gedaan, gaan daeruijt voor de seeg is gesproocken, ja veel wanneer het gebed maer half uit is’. Verder zijn zij ‘door de banck seer wantrouwig, baatsoeckende, van eene knorrige humeur, seer ongestaedigh en wispelduurig’. Korter vat hij dat elders samen als: ‘De mensche in Engeland, soo mans als vrouwluij, zijn zeer ongestaedig en veranderlijck van humeur, van daagh soo, en morgen geheel anders van sin’. Hij betitelt Engelsen verder als verkwistend en doelt daarmee onder andere op hun kleding en eetgewoontes. Van der Saan is breedsprakig waar het vrouwen betreft en hij spreekt over het ‘paradijs der Engelse vrouwluij’. Heel positief klinken al zijn kwalifikaties niet. Zij vertonen overeenkomst met uitspraken van andere Nederlanders vanaf het eind van de zestiende eeuw, hoewel in de loop van de tijd natuurlijk verschillen voorkwamen in accent, toon, waardering en sympathie voor de Engelsen.Ga naar voetnoot23 Bijzondere omstandigheden, zoals deze in de jaren tussen 1688 en 1702 in Engeland voor de Nederlanders hebben gegolden, zullen hun invloed op de beeldvorming van Van der Saan niet hebben gemist. Ook diens individuele normen zullen zijn karakteristiek van de Engelse natie mede hebben beïnvloed. Drie elementen daaruit zullen worden belicht: het paradijs der Engelse vrouwen, het uiterlijk vertoon van de Engelsen, en hun veronderstelde veranderlijke aard. | |
Het ‘paradijs der Engelse vrouwluij’Waar doelde Van der Saan op met zijn uitspraak over ‘het paradijs der Engelse vrouwluij’? Zijn uit de mond van een Engelsman opgetekende uitleg dat dit zou bestaan uit ‘de groote vrijheijt die sy hebben, dat sij bijnae doen wat sij willen, sigh weijnig om de huishoudinge becomerende’, duidt op een afwijking van een hem vertrouwder patroon en wijst niet meteen op groot enthousiasme.Ga naar voetnoot24 De veronderstelde paradijselijke situatie voor de Engelse vrouw was overigens een bekende typering. Al in 1599 noemde Emanuel van Meteren Engeland ‘het paradijs der gehoude vrouwen’.Ga naar voetnoot25 Hij legde daarbij uit dat de Engelse vrouw niet die huiselijke vlijt aan de dag legde als de Nederlandse vrouw en haar tijd graag doorbracht met wandelen en uit rijden gaan. Welk gedachtengoed bracht Van der Saan tot zijn opinie? Hij hechtte zeer aan een geordend huishouden en een goede opvoeding van kinderen. In een dagboekaantekening noteert hij een vrome en deugdzame juffrouw gekend te hebben, wetend hoe de handen uit de mouwen te steken en hoe een huishouden op orde te brengen, anders, zo meent Van der Saan, dan de ‘heedendaegse wulpse en ijdele Juffrouwen’ die vooral weten van pronken, lekker eten en langs de straten zwieren.Ga naar voetnoot26 Over opvoeding bezigt | |
[pagina 229]
| |
hij grote woorden in zijn dagboek. Hij noemt het grootbrengen van kinderen ‘een van de grootste werken der werlt’. Met instemming haalt hij een ‘uijtsteeckende, heerlijcke predicatie’ aan die hij heeft aangehoord in een Engelse kerkdienst over de gevolgen van een verkeerde opvoeding. Onbeschaafdheid, verderf en criminaliteit waren de toehoorders als mogelijke rampen voorgehouden.Ga naar voetnoot27 In Van der Saans gedachtengang bestond er een verband tussen de paradijselijke situatie voor Engelse vrouwen en het seksueel lichtzinnig gedrag van de Engelsen. Hij meent dat Karel II de aanzet tot dit vrije seksueel verkeer had gegeven, maar ook in zijn tijd had volgens hem in Engeland de wulpsheid de overhand. Niet alleen de Engelse adel nam het met de huwelijkse moraal niet zo nauw. De straat was volgens Van der Saan in Londen vol verleidingen, zowel vanwege het flaneren en soms openlijk prostitueren van vrouwen in parken of langs straten, zoals de Strand en Pall Mall, als ook de uitgave en verkoop van wat hij noemt ‘seer vuijle en schandelijcke prenten’. Van der Saan was niet blind voor de feilen van zijn landgenoten en de losheid van de hofzeden, zoals deze uit het dagboek van Constantijn Huygens maar al te bekend zijn, worden door hem bevestigd. Dergelijk gedrag druist in tegen Gods gebod en hij meent dat met een goede opvoeding in de vreze Gods de mens de ongeoorloofde lusten zou kunnen weerstaan.Ga naar voetnoot28 Het paradijs der Engelse vrouwen had voor Van der Saan dus een niet al te positieve klank. Het paste niet bij zijn norm dat de vrouw het huishouden bestierde, de kinderen verzorgde en de man zijn zorgen ontnam. De door hem gevoelde tegenstelling schetst hij in de anecdote van een Nederlandse vrouw die in Londen op ‘sijn Hollands’ huis hield doordat ‘sij des naemiddags bij haere doghters sat (te) naeijen of wat anders vraeijs maaken, wanneer d'Engelse bij malkander saaten te klappen en tee drincken’.Ga naar voetnoot29 Toch dacht Van der Saan in veel opzichten gunstig over de vrouwen in Engeland. Hij raakt niet uitgesproken over hun schoonheid. Zij hadden verder bij hem de reputatie dat zij hun mannen ‘wonder wel weeten te caresseren’ en hij noemt ze zo bevallig dat het voor een man bijna onmogelijk zou zijn standvastig te blijven.Ga naar voetnoot30 Die bevalligheid had zijn prijs in de verwaarlozing van het huishouden en de seksuele moraal. Van der Saan hield er in dit opzicht strenge normen op na, al was zijn gedrag daarmee niet steeds in overeenstemming, zoals bleek uit zijn al aangehaald bezoek aan prostituées. In zijn opvattingen echter betoonde hij zich een tegenstander van alles wat zweemde naar overdaad, ostentatief gedrag en overschrijding van seksuele, op huwelijkse trouw gebaseerde, normen. Tegen dat programma moest het Londense leven het wel afleggen.Ga naar voetnoot31 | |
[pagina 230]
| |
Flaneren, kledij en maaltijdenNederlandse reizigers schreven herhaaldelijk over de drukte van Londen en daarbij trof hen niet alleen de mensenmenigte van de stad, maar ook het intensieve sociale verkeer in bijvoorbeeld Hyde Park en St. James's Park. De vele koetsen, paarden en het geflaneer van de wandelaars vormden een bezienswaardigheid. Een anonieme auteur vergeleek in 1683 in zijn reisdagboek deze mensenmenigte met het vertoon dat men ook op het Haagse Voorhout kon aanschouwen. Een oordeel lijkt bespeurbaar in de aanduiding ‘horribel’ waarmee Allard de la Court in 1710 de mensenmassa typeerde.Ga naar voetnoot32 Veel sprekender laat Van der Saan zich uit. Hij schrijft over ‘een schrickelijcke quantiteijt carossen tot London, die den heelen dagh door de straaten rollen, sonderlyck tussen de beurs en Charing Cross bij Whitehall, t'welck een groot gedruijs maakt’. Een ‘suijsend leven’ is het gevolg waardoor kinderen zo worden beïnvloed dat zij op leeftijd gekomen niet ‘bedaert en moderaet still’ zullen kunnen leven. De ‘wereltsen pragt’ is er niet minder om. In de parken draaien wel eens drie- tot vierhonderd koetsen ‘op 't magnificqst opgeschickt’ hun rondes, soms vier rijen dik. De Engelse vrouwen brengen de dag door met een ochtendwandeling in St. James's Park, gebruiken het middagmaal, maken dan een rijtocht door Hyde Park, gevolgd door enig spel thuis voor het avondeten met daarna nog een wandeling waarbij zij door het opspelden van hun overrok de kostbaarheid van hun kledij tegen het avonddonker in pogen ten toon te spreiden.Ga naar voetnoot33 Over die kledij weidt Van der Saan veelvuldig uit. Hij beschrijft de door vrouwen gedragen kleding, haar tijdens het wandelen in de hand of voor het gezicht gehouden maskers en meermalen komt hij te spreken over de haarstijl van die tijd, de fontanges. Deze uit Frankrijk overgewaaide mode van hoofdtooien bestaande uit hoog boven het voorhoofd gestapelde krullen, bij elkaar gehouden door een toren van gesteven kant, vond hij een lust voor het oog en bovendien vermakelijk indien de wind zich meester dreigde te maken van deze kapsels.Ga naar voetnoot34 Van der Saan genoot van de Engelse vrouwen en hun kledij, maar toch, meent hij, zijn zij hoogmoedig en ijdel. Wat scheelde er dan aan? Zijn oog voor bevalligheid wedijverde als het ware met zijn overtuiging. Hij schreef: ‘Daer staat eevenwel niets beeters als een mooy modest kleed, t'zij dat het dan geheel swart is, ofte van een eerbaere modeste couleur; en niet van 3 of vierderley couleuren als rood, blauw, groen, geel; want die bonte juffrouwen tot London my altoos aen de bonte somervogelties gemaanden, die bij mooy weer door den lught flatteren, ofte als papegaayen sitten en snapperen’.Ga naar voetnoot35 Van der Saan was niet de enige die de Engelse voor- | |
[pagina 231]
| |
liefde voor fraaie kleding in het oog viel. In het algemeen bestond in de zestiende en zeventiende eeuw de opvatting dat de Engelsen verslingerd waren aan uitheemse mode. Hoenselaars verklaart de vrees voor mode en modeverandering uit de toenmalige theorie dat met de kleren ook de man of vrouw als persoon veranderde. Van der Saan lijkt die redenering gedeeld te hebben. Zijn wijze van uitdrukken verraadt immers dat hij wufte en kleurrijke kleding met een oppervlakkige natuur associeerde en een gedekte kleur met eerbaarheid.Ga naar voetnoot36 Hij betreurde daarom de veranderingen in de mode in de Republiek: onder studenten in Leiden en, wat hij erger vond, in de hoogste kringen, zoals de leden van de Leidse vroedschap en Gelderse en Hollandse adellijke families die volgens hem ten onder gingen door het overnemen van de ‘excessen van de nabuurige natien’ zoals het voorbeeld van de Engelse klerenpracht volgens hem duidelijk maakte.Ga naar voetnoot37 Kritisch is hij ook over bepaalde eetgewoontes van de Engelsen. De Hollanders werden door de Engelsen graag geassocieerd met bonen, boter en kaas als symbolen van een zompig landschap en een botte geest. Van der Saan noteerde in zijn dagboek de volgende samenspraak tussen twee Engelsen voor de deur van de ambassadeurswoning: ‘Here lives the Dutch ambassador, but he is gone to Holland. What is he gone to do there? seijde d'ander; to eat some more beans and bacon’. In die afkeer moet men Van der Saans opmerking begrijpen dat Engelsen liever ‘roastbeef’ eten en vervolgens sterven dan erwten en bonen tot zich te nemen.Ga naar voetnoot38 Niet alleen gispt Van der Saan de Engelsen om het veelvuldig nuttigen van gebraden vlees, maar ook om hun voorliefde voor zoetigheid. Er is, zo meent hij, nauwelijks een stad in Europa te vinden waar zoveel suiker-, koeken pasteibakkers zijn als in Londen. Het komt volgens hem mede door het dagelijks eten van het ‘kraghtige vlees’ dat Engelsen zo rochelen en hoesten, zoals in de kerk maar al te hoorbaar is.Ga naar voetnoot39 Nu is het eetpatroon in Nederland door Jobse-van Putten uitvoerig belicht. Vlees werd vanaf 1500 steeds meer een elitegerecht, een trend die zich in de zeventiende eeuw verscherpt voortzette. Gebakken of gebraden vlees had de naam ‘herenvoedsel’ te zijn. De meerderheid van de bevolking at vooral gekookt vlees naast graan-, groente-, zuivel- en melkproducten. Predikanten waarschuwden tegen de verfijning van de kookkunst en zagen in zoetigheid een verwerpelijke luxe.Ga naar voetnoot40 Blijkens zijn dagboek bestond een dagelijkse maaltijd van Van der Saan uit gekookt vlees, groente, brood en pudding. Zijn voorkeur voor groente en afkeuring van gebraden vlees krijgt bij hem ook een godsdienstige legitimering waar hij redeneert dat God ervoor heeft ge- | |
[pagina 232]
| |
zorgd dat in de zomer groente in overvloed voorhanden is, zodat dieren ontzien kunnen worden, en dat de mens in de winter noodgedwongen zijn toevlucht moet nemen tot het eten van vlees. In Engeland raakte het eten van vlees in de zeventiende eeuw overigens omstreden om vergelijkbare redenen als Van der Saan aanvoert: godsdienstige overwegingen en de vrees dat de gezondheid van de mens zal lijden onder het eten van vlees. Van der Saan zelf meende dat het de Nederlanders waren die de Engelsen van het vlees af en aan de groente hielpen.Ga naar voetnoot41 De afkeuring van Van der Saan van het Engelse eetpatroon valt dus te herleiden tot een andere, soberder, sociaal en godsdienstig bepaalde, eetcultuur en voedingsideologie dan hij in Engeland waarnam. | |
De veranderlijke aard van de Engelsen‘De Engelse zijn goet om een stoute desperate actie uijt te voeren, en groote dingen t'onderneemen, die niet lang duuren. Doordien sij alles met eene groote furie, maer alles met seer wijnig conduite ende beleijt doen, hebbende geen patientie genoeg om eerst te overleggen’.Ga naar voetnoot42 In deze zinsnede drukt Van der Saan zijn waardering voor, maar ook kritiek op de Engelsen in enkele woorden uit. Moed en kracht werden de Engelsen wel vaker toegerekend. In zijn reisdagboek uit de jaren 1661-1663 merkte de kunstenaar Willem Schellinks over de bewoners van Cornwall op dat zij vanouds beroemd zijn van wege hun durf, moed, kracht en geduchtheid in het worstelen.Ga naar voetnoot43 Moed en kracht krijgen vooral nadruk in de op een dieptepunt van de Nederlands-Engelse verhouding geschreven Historischen Engels-man...gepast op de onderdruckte staet van ons lieve vaderlandt (1674) door de predikant Franciscus Ridderus. Hij acht negatieve eigenschappen als tirannie en wreedheid kenmerkend voor de Engelse natie, en moord en doodslag zijn in zijn relaas van de Engelse geschiedenis schering en inslag.Ga naar voetnoot44 Maar het gebrek aan beleid, geduld, bedaardheid en overleg brak volgens Van der Saan de Engelsen danig op. In het algemeen meent hij dat als de Engelsen hun zaken met meer overleg en ordentelijkheid ter hand zouden nemen het land daar profijt van zou hebben. Hij citeert ‘een verstandig en wijs Heer’ die stelde dat er geen beter land dan Engeland onder de zon zou zijn als de Engelsen maar zouden zorgen voor eenheid van religie, een straffere opvoeding van kinderen, zorgvuldiger uitvoering van de wetten en nauwgezetter bebouwing van het land.Ga naar voetnoot45 Juist de tekortkomingen in dit opzicht brengen volgens Van der Saan tal van negatieve gedragingen of zelfs ontsporingen teweeg. Het land is volgens hem vruchtbaar genoeg, maar de Engelsen verwaarlozen vaak de oogst. Veranderlijk- | |
[pagina 233]
| |
Afb. 2 Lodewijck van der Saan roemde de Engelsen om hun moed, maar meende tevens dat zij hun zaken met weinig beleid en geduld aanpakten. Een tekort aan bedaardheid uitte zich ook in onevenwichtigheid. Nooit had hij een ‘beestaghtiger inventie’ gezien dan de halsijzers waarmee jonge meisjes werden gedwongen een rechte houding aan te nemen. Deze was nodig om de aan het eind van de zeventiende eeuw populaire haarstijl der fontanges met succes te kunnen dragen. UB Leiden, Handschriften, BPL 1325,fol. 79v.
heid en een toegeven aan passies leiden ertoe dat Engelsen zich moeilijk langere tijd op één werk kunnen concentreren. Ook echtelijke ontrouw rangschikt Van der Saan onder de gevolgen van dit euvel.Ga naar voetnoot46 Bedrog en vervalsing komen stelselmatig in Engeland voor en men moet wel buitengewoon bij de hand zijn om daaraan te ontkomen. Het toegeven aan passies, zoals wanhoop of drift, heeft volgens Van der Saan tot grote ongelukken geleid. Moord en zelfmoord komen, zo meent hij, frequent voor in Engeland. Een tekort aan bedaardheid uit zich ook onschuldiger in excentriek gedrag. Van der Saan geeft daarvan verschillende voorbeelden en enkele tekeningen in zijn dagboek lijken ter onderstreping bedoeld. De wat hij noemt beestachtige uitvinding om meisjes door middel van een halsijzer te dwingen een rechte houding aan te nemen om de eerder genoemde fontanges met succes te kunnen dragen is daarvan een voorbeeld.Ga naar voetnoot47 Van der Saan staat niet alleen stil bij deze door hem minder gewaardeerde karaktereigenschappen van de Engelsen, hij verdiept zich ook in de oorzaken daarvan. Het buitensporig leven van de Engelsen schrijft hij in het algemeen toe aan een gebrek aan informatie hoe men zich moet gedragen, aan een kwade opvoeding en, de essentie volgens hem, onwetendheid hoe op God te vertrouwen en daarmee in ere te leven. Engelsen nemen voortdurend, zo stelt hij, de goddeloze spreuk ‘A merry life, a short life’ in de mond. Maar zij hebben het niet geheel aan zichzelf te wijten. Engelsen worden veel gekweld, zo stelt onze dagboekschrijver, door de maanziekte, de kwaal die | |
[pagina 234]
| |
mensen onstandvastig en gek maakt. Zij zijn ‘lunatics’. Daarmee verwijst hij naar het uit de Engelse toneelliteratuur bekende beeld van de waanzinnige Engelsman, de eilandbewoner, die in zijn onstandvastigheid anders is dan de vastelander.Ga naar voetnoot48 Deze door Van der Saan gesignaleerde emotionele onstandvastigheid keert in veel dagelijkser betekenis terug in verklaringen van tussen 1688 en 1702 in Londen verblijvende Nederlanders die zich stoorden aan een veronderstelde veranderlijkheid en daarom ook onbetrouwbaarheid van de Engelsen. Willem III laat zich in zijn brieven vanuit Londen aan raadpensionaris Anthonie Heinsius herhaaldelijk misprijzend uit over de aard van de Engelsen, hun geringe begrip voor een algemener dan ogenschijnlijk louter Engels belang en hun veranderlijkheid. Hij schrijft: ‘het is onbegrijpelijck het humeur van deze natie, en hoe weynige vaste mesures met haer te nemen sijn’. En: ‘de saecken sijn hier soo veranderlijck, dat men op niets staat en kan maken vóór en alleen het gedaen is..’. Meningen wisselen per dag en discussie met Engelsen acht de stadhouder-koning daarom zo goed als nutteloos. Andere hooggeplaatsen rond Willem III deelden die opinie. De Utrechtse regent Van Weede van Dijkvelt sprak bijvoorbeeld over de ‘capricieuse veranderlijckheyt der Engelschen’.Ga naar voetnoot49 Dat de Engelsen behept waren met een grillige aard is dus een breed gedragen opinie geweest onder de Nederlanders.Ga naar voetnoot50 Deze veronderstelde veranderlijkheid zal hebben gebotst met wat in de literatuur juist wordt gerekend tot de elementen van het Nederlandse zelfbewustzijn in de zeventiende eeuw, te weten standvastigheid en trouw. Marijke Meijer Drees is in haar studie over zeventiende-eeuwse natiebeelden uitvoerig ingegaan op Hugo de Groots in 1602 geschreven (en pas twee eeuwen daarna gepubliceerde) Parallelon Rerumpublicarum waarin De Groot vergelijkenderwijs met andere naties de eigenschappen van de Nederlandse natie typeert. De Groot omschrijft een standvastig persoon als iemand die ‘altijd in zijn voorneemen en in 't geen hij zich voor oogen gesteld heeft volhardt’. In een bij gelegenheid van de Vrede van Munster in 1648 verschenen geschrift wordt de voorspoed van de Republiek toegeschreven aan goede Nederlandse eigenschappen als ‘beleit’ en ‘ryp beraadt’.Ga naar voetnoot51 Het zal duidelijk zijn dat de Engelsen met hun veranderlijke en door passies gestuurde natuur aan dit ideaalbeeld niet voldeden. Van der Saan, met zijn voorkeur voor rust, gematigdheid en bedachtzaamheid, ervoer de Engelsen daarom als onevenwichtig en vreemd. De kritiek op de aard van de Engelsen schijnt als het ware te zijn voortgekomen uit twee op dit punt met elkaar strijdige naturen. Illustratief is de volgende verzuchting van Willem III: ‘Ick sie wel dat dit volck niet voor mij, noch ick voor dit volck niet gemaeckt zijn’.Ga naar voetnoot52 | |
[pagina 235]
| |
SlotbeschouwingIn het bovenstaande is gepoogd het beeld te schetsen dat Lodewijck van der Saan, tussen 1695 en 1699 secretaris ter ambassade in Londen, zich vormde van de Engelsen, aangevuld met getuigenissen van andere Nederlanders. Het dagboek van Van der Saan bleek rijk aan informatie, beschouwingen en oordelen. Dit egodocument maakt het mogelijk de persoonlijke invalshoek te achterhalen waarmee de auteur de Engelsen bezag. De omstandigheden waren bijzonder: het koningschap van Engeland dat Willem III vervulde, deed tussen 1688 en 1702 een groep van enkele duizenden Nederlanders in Londen verblijven. Zij troffen geen onverdeeld gastvrije omgeving. De opinie over de Nederlanders in parlement, pamfletten en op straat was niet erg welwillend. Hoewel Van der Saan zich in vele opzichten voegde in de Engelse samenleving - hij sprak en schreef de taal goed, bezocht Engelse kerkdiensten en mengde zich in het Londense sociale leven - is zijn natiebeeld door de omstandigheden en zijn geestelijke preoccupaties gekleurd. Het Engelse natiebeeld van Van der Saan was niet nieuw. In Franse en Duitse reisverslagen treft men overeenkomstige stereotypen aan.Ga naar voetnoot53 Maar natiebeelden waren evenmin statisch. Hoewel de beschrijving van Engeland van Emanuel van Meteren uit 1599 en de karakteristiek van Lodewijck van der Saan honderd jaar later in hoofdzaak overeenstemmen - beiden noemen de Engelsen moedig, schrander, heftig, wispelturig en onbetrouwbaar - is de toon van Van Meteren onmiskenbaar waarderender dan die van Van der Saan. De omstandigheden speelden daarbij ongetwijfeld een rol. De zestiendeeeuwse Antwerpse koopman-historicus ervoer als protestants vluchteling Engeland waarschijnlijk als een gastvrije plaats. Speciaal Londen fungeerde voor veel protestanten van het continent - Nederlanders, maar ook Fransen en Italianen - toen als vluchthaven.Ga naar voetnoot54 Van der Saan leerde de Engelsen in een de Nederlanders vijandige omgeving kennen. De Engelsen beschouwden de Nederlanders, ondanks het bondgenootschap tegen Frankrijk, als een bedreiging voor hun welvaart en belangen in het algemeen. Van betekenis voor de vorming van Van der Saans opinie over de Engelsen is zijn persoonlijke kijk op de wereld geweest. Het wereldbeeld van Van der Saan is duidelijk genoeg. Hij was een gereformeerd geïnspireerd pleitbezorger van waarden als eenvoud, matiging, rust en godsvrucht. Hij betreurde het verloren gaan van wat hij de oud-vaderlandse deugden noemde. Concrete vormen nam dat aan in zijn opvattingen over huwelijksmoraal, kledij en maaltijden. Wat hij dacht waar te nemen aan opvattingen en | |
[pagina 236]
| |
gedrag van de Engelsen strookte niet goed met zijn ideaalbeeld. Huwelijk, huishouden en in hun verlengde de seksuele moraal zouden niet volgens zijn normen worden gepraktizeerd en daarom oordeelde hij negatief over het ‘paradijs der Engelse vrouwluij’, hoezeer hij overigens ook van de Engelse vrouw gecharmeerd was. Een zwak voelde hij ook voor de modieuze kleding van de Engelsen, maar zijn voorkeur ging toch uit naar sobere kledij en onopvallende kleuren. De Engelse eetcultuur lijkt te zijn gebotst op de eenvoud van het menu dat in de Republiek in de kringen buiten de elite gangbaar was. De veronderstelde veranderlijke aard van de Engelsen kon bij alle Nederlanders in Londen op afkeuring rekenen, bij Van der Saan te herleiden op zijn vertrouwen in geduld en rust in plaats van heftigheid en drift. Uit zich in dit Engelse natiebeeld van Van der Saan nu een Nederlands natiebesef of een nationaal zelfbewustzijn? Strikt genomen moet het antwoord ontkennend luiden. Nergens in zijn toch tamelijk expliciete reflecties op de Engelse natie geeft Van der Saan er blijk van dat hij een specifieke Nederlandse aard aanwezig acht of als referentiemateriaal hanteert. Wel spreekt hij, zoals gesteld, over oud-vaderlandse deugden die verloren gaan. Dat deugden als eenvoud, soberheid en gematigdheid al vroeg in de zeventiende eeuw in verband zijn gebracht met een Nederlands zelfbeeld heeft Meijer Drees in het voorbeeld van Hugo de Groots Parallelon rerumpublicarum helder uiteengezet.Ga naar voetnoot55 Maar een staalkaart van als Nederlands aangeprezen eigenschappen is nog geen uitdrukking van natiebesef en nationaal zelfbewustzijn. Vaderlandsliefde kwam zeker in de zeventiende eeuw voor, maar trad in een diffuse vorm en slechts in geringe mate emotiebeladen naar voren. Het recente overzicht dat aan de geschiedenis van het begrip ‘vaderland’ is gewijd, biedt daarvoor voldoende aanwijzingen.Ga naar voetnoot56 In de achttiende eeuw zijn thematisering van en reflectie op het zelfbeeld wel door onderzoekers gesignaleerd. De oud-vaderlandse waarden waar Van der Saan over schreef, zouden toen van dat nationaal zelfbewustzijn deel gaan uitmaken. Die constatering doet het dagboek van Van der Saan uitstijgen boven de uniciteit van zijn auteur.Ga naar voetnoot57 Het beeld dat de Nederlanders tussen 1688 en 1702 van de Engelsen hadden, was dus niet heel positief, maar nog minder gunstig was de opinie van de Engelsen over de Nederlanders. De wederzijdse beeldvorming was eerder antagonistisch dan harmonieus. De achterliggende omstandigheden, het als vreemd ervaren koningschap van Willem III en de achterdocht en het misprijzen jegens de Nederlanders in Londen zijn aangeroerd. Vanaf de zestiende eeuw was er in Engeland sprake van twee tradities: enerzijds | |
[pagina 237]
| |
het verlenen van gastvrijheid aan vreemdelingen en anderzijds een gevoel van bedreigdheid met xenofobische uitingen.Ga naar voetnoot58 In zijn studie over de hugenoten in Engeland heeft Gwynn de oppositie in Engeland tegen de komst en het verblijf van de Franse protestantse vluchtelingen aan het eind van de zeventiende eeuw, maar ook het proces van assimilatie daarna, geanalyseerd. Nationale stereotypen verscherpten de vaak op economische belangen berustende tegenstellingen en vertraagden het proces van aanpassing en integratie van de Fransen. Verdwijnen deden de achterdocht en de ongunstige beeldvorming op den duur echter wel.Ga naar voetnoot59 Van de Nederlanders die met of in het kielzog van Willem III naar Engeland togen, is een deel na 1702 in Engeland gebleven. Afgaande op de weinige gegevens die daarover beschikbaar zijn, lijken zij geruisloos te zijn opgenomen in de Engelse samenleving.Ga naar voetnoot60 Systematisch onderzoek is niet verricht, zodat met een enkel voorbeeld moet worden volstaan: Keppel vervulde ook onder koningin Anne een hoge positie aan het Engelse hof, het directe nageslacht van de door de Engelsen in de dagen van Willem III zo gehate Bentinck ‘verengelsde’ geheel en de in 1702 overgekomen Matthew Decker verwierf later een aanzienlijke positie en genoot veel aanzien.Ga naar voetnoot61 Natiebeelden kunnen dus, zo suggereren deze bevindingen, de omgang tussen Nederlanders en Engelsen in de zeventiende eeuw hebben bemoeilijkt. Zij zijn op langere termijn geen beletsel geweest voor integratie in een aanvankelijk vreemde samenleving. Hoe zullen de Nederlanders die terugkeerden naar de Republiek op hun verblijf in Engeland hebben teruggekeken? Meer dan over de ervaring van Van der Saan valt in dit opzicht niets te zeggen. Hij lijkt door de Engelsen geboeid te zijn geweest, maar de leefwijze en de veronderstelde aard van de Engelsen bevestigden waarschijnlijk eerder zijn wereldbeeld dan dat het daarin wijziging aanbracht. Hij was nu eenmaal overtuigd van de slechte invloed van de Engelsen op de Nederlanders en meende in het algemeen dat de buitenlandse voorbeelden de Republiek geen goed deden. Daarentegen was hij zeker van de heilzame werking van met name Willem III op Engeland. Zo stelde hij dat onder de stadhouder-koning de Engelsen meer dan daarvoor tot sparen geneigd raakten.Ga naar voetnoot62 De ervaring die hij in Engeland opdeed, versterkte zijn indruk dat eenvoud, soberheid en matiging door vele Nederlanders onder buitenlandse invloed werden verkwanseld. Andersom gesteld: zijn Engelse ervaring deed hem wellicht scherper beseffen dat juist in deze waarden het karakter en de kracht van de Republiek gelegen moesten zijn. | |
[pagina 238]
| |
Abstract - National stereotypes were very common in the seventeenth century. This article describes the Dutch view of the English. The main source consists of the diary of Lodewijck van der Saan written in the years 1695-1699, when he lived in London as secretary of the Dutch ambassador. His image of the English is placed against the background of the relation between the Dutch and the English during William the Third's reign of England. The influence of Van der Saan's personal world view on his perception of the British is considered as well. The article concludes with a discussion of a number of broader questions concerning Dutch national identity at the close of the seventeenth century. |
|