De Zeventiende Eeuw. Jaargang 15
(1999)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 197]
| |
De herkenning van Philopoemen: Rubens en Justus Lipsius
| |
[pagina 198]
| |
Afb. 1 F. Snyders en P.P. Rubens, Philipoemen ontmaskerd (met stilleven van gevogelte en vruchten). Madrid, Museo del Prado, nr. 1851. Foto: Museo del Prado, Madrid.
voerd. Opvallend centraal ligt een dode zwaan, met hangende kop en uitgespreide vleugels, bovenop een ree en naast een pauw, waarvan de staart uitloopt tot in de linker benedenhoek. Rechts op de tafel liggen verder nog een kalkoen en diverse groenten, in het midden achteraan een grote korf, eveneens gevuld met groenten en fruit en stukken vlees. Op de voorgrond vóór de tafel bevinden zich rechts nog een kleinere mand met kleine vogels en een lage bank met gepluimd gevogelte. Ook in het midden ligt gevogelte, net ontdekt door een naderbijsluipende kat. Helemaal links, als het ware weggedrukt door het rijkelijk uitgestalde voedsel, zien we de drie figuren waar het allemaal om draait. Philopoemen, gekleed in een eenvoudige rode tuniek, is bezig hout te hakken. Hij wordt aangeklampt door de echtgenote van zijn Megarische gastvriend. Die staat wat meer naar de achtergrond tussen hen in, met wanhopig geheven armen, omdat hij zonet Philopoemen herkend heeft. Toen de Achaïsche voorman was aangekomen, had de vrouw hem immers, omwille van zijn eenvoudige kledij, voor een voorbode aangezien en hem aan het werk gezet.
Plutarchus van Chaeronea (na 45 n.C. - na 120 n.C.) schreef een groot aantal biografieën van beroemde Grieken en Romeinen, waaronder die van Philopoemen. Daarin vertelt hij het verhaal van de herkenning van Philopoemen om de in de Oudheid blijkbaar gangbare mening te ontkrachten, dat die niet moeders mooiste was geweest.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 199]
| |
Daartoe verwijst hij allereerst naar een standbeeld van Philopoemen dat hij in Delphi zelf gezien heeft. Vervolgens stelt hij, dat de vergissing van zijn Megarische gastvrouw eerder te wijten was aan Philopoemens eigen onverschilligheid en eenvoud. De vrouw was immers danig geschrokken, toen ze hoorde dat de strateeg van de Achaeërs op komst was, omdat haar man niet thuis was, maar had zich vervolgens aan het werk gezet om de maaltijd voor te bereiden. Toen dan Philopoemen binnenkwam, gekleed in een eenvoudige rijmantel, was ze ervan overtuigd, dat hij tot de knechten van de strateeg behoorde, en vooruitgestuurd was. Ze had hem dan ook verzocht een handje toe te steken, waarop hij zijn mantel had afgeworpen en hout begon te hakken. Zijn gastheer kwam nu binnen en zag hem zo bezig en vroeg verbaasd: ‘Wat krijgen we nu, Philopoemen’, waarop die in het Dorisch antwoordde: ‘Wat anders, dan dat ik gestraft word voor mijn slecht voorkomen’. Het is precies dit moment, dat Rubens weergeeft in De herkenning van Philopoemen. Omdat dit schilderij zo duidelijk de ontknoping van Plutarchus' verhaal weergeeft, heeft men steeds aangenomen dat Rubens het thema uit diens geschriften kende en zich daarop baseerde bij de compositie. Rubens kende uiteraard zijn klassiekenGa naar voetnoot7 en men mag aannemen dat hij minstens een Latijnse vertaling van de werken van Plutarchus in huis had. Dat hij ook het Griekse origineel bezat en gelezen had, is al minder waarschijnlijk. J. Held verwijst voor deze specifieke iconografie naar de Latijnse Plutarchusvertaling van de hand van S. Feyerabendt, die in 1580 in Frankfurt verscheen.Ga naar voetnoot8 Toch kan het hier enkel om een vermoeden gaan, dat Rubens net deze vertaling in zijn bezit zou hebben gehad. We kunnen ons van Rubens' bibliotheek immers slechts gedeeltelijk een beeld vormen. Een belangrijke indicatie vormt de lijst met boeken die Rubens bij Balthasar Moretus aankocht. Die bestrijkt evenwel slechts de periode 1613-1640 en is dus voor onze problematiek van minder belang.Ga naar voetnoot9 Men vindt er ook werken die Rubens al had en die hij opnieuw liet inbinden, maar Plutarchus is daar niet bij. Aan de hand van zijn correspondentie, waarin Rubens regelmatig zijn lectuur ter sprake brengt,Ga naar voetnoot10 wordt echter duidelijk dat hij zijn Plutarchus meer dan oppervlakkig kende. In een brief van 10 juni 1627 aan Pierre DupuyGa naar voetnoot11 verwijst Rubens naar Plutarchus bij de bespreking van mogelijke onderwerpen voor schilderijen. Dupuy had een aantal mogelijkheden gesuggereerd, waaronder gunstelingen zoals Cassiodorus. Deze stond lang in dienst van koning Theoderic en overleefde hem vele jaren. Gelijkaardige voorbeelden vond Rubens niet, ook niet in Hephaestion en Craterus, volgens Plutarchus de voornaamste volgelingen van Alexander de Grote. Op zoek naar exempla werd dus regelmatig geput uit Plutarchus' levensbeschrijvingen. | |
[pagina 200]
| |
In een andere brief, van 29 juli 1622,Ga naar voetnoot12 bedankt de archeoloog N. Peiresc Rubens, omdat die hem had gewezen op een passage in de Demosthenes-vita, over het kaalgeschoren hoofd van de Attische redenaar. Die vermelding bij Plutarchus beschouwde Peiresc immers als een bewijs van de authenticiteit van de afbeelding, waarvan hij een wassen afdruk had laten bezorgen aan Roccox. Inzake klassieke iconografie raadpleegde de archeoloog Peiresc trouwens voortdurend Rubens, die als expert terzake gold.Ga naar voetnoot13
Met de vaststelling dat het doek terug gaat op het door Plutarchus vertelde verhaal, is echter de prominente rol van de eetwaren nog niet verklaard. In de versie van Plutarchus zet de gastvrouw zich wel aan het werk om een maaltijd voor te bereiden, maar waarom Rubens juist dit detail zo uitvergrootte, blijft onderwerp van discussie. Een dergelijke compositie, waarbij de menselijke component weggedrukt wordt door de rijkelijk uitgestalde etenswaren, knoopt aan bij vergelijkbare zestiende-eeuwse stillevens. In die markt- en keukenstukken zijn de in de marge afgebeelde menselijke taferelen, door het contrast met de overvloedige spijzen, meestal van moraliserende aard. Daarbij is natuurlijk de moraal die Plutarchus aan het verhaal geeft niet weg te denken. De eenvoud en bescheidenheid van de Achaeïsche generaal, niet zijn vermeende lelijkheid, liggen aan de basis van het misverstand. Die kwaliteiten worden door Rubens geïdealiseerd. Het overvloedige eetmaal kan dan echter slechts verklaard worden door de hypothese dat Rubens in het verhaal van Philopoemen een voorwendsel zocht om een dergelijk stilleven te schilderen.Ga naar voetnoot14 Een zeer vergelijkbare compositie vinden we inderdaad in een ander doek van Rubens, met als onderwerp Pythagoras die het vegetarisme propageert, eveneens samen met Snyders uitgevoerd.Ga naar voetnoot15 Dit doek bleef in Rubens' bezit tot aan zijn dood in 1640 en werd voor eigen gebruik ontworpen. Het is niet uitgesloten dat beide werken samen hoorden, dat Pythagoras zelfs als een pendant bedoeld was voor Philopoemen. Dit zou kunnen verklaren waarom ook bij Philopoemen de aandacht op de eetwaren wordt gevestigd. Men is het ook verder gaan zoeken, tot in de veronderstelling dat het Rubens hier eerder om een subtielere, filosofische commentaar op de kunst van het uitbeelden ging, een commentaar op de kunst van het stillevenschilderen als zodanig.Ga naar voetnoot16 Toch kan geen enkele van deze interpretaties geheel bevredigen en blijft de specifieke iconografie onverklaard. Daarvoor moet een beroep gedaan worden op een andere bron, die voorheen niet in de discussie werd betrokken. | |
[pagina 201]
| |
De keuze voor de uitvergroting van het eetmaal en de achterliggende boodschap worden duidelijk aan de hand van Justus Lipsius' Monita et exempla politica, in 1605 als één van diens laatste werken verschenen en opgedragen aan aartshertog Albrecht. Van de oorspronkelijk voorziene zes boeken, kon hij er slechts twee afwerken, die als ondertitel kregen qui Virtutes et Vitia Principum spectant (wat deugd en ondeugd van de vorsten aangaat).Ga naar voetnoot17 Op tal van gebieden worden eerst raadgevingen gedaan, die vervolgens geïllustreerd worden met vele voorbeelden, meestal beginnend bij de Griekse Oudheid en gaande tot in zijn eigen tijd. In het tweede boek wordt Philopoemen aangehaald als voorbeeld en vertelt Lipsius het verhaal van de Megarische vrouw. In hoofdstuk XV De modestia in cultu: Et hanc convenire, elegantiam aut pompam non convenire (Over een bescheiden voorkomen, dat siert, terwijl sier en uiterlijk vertoon ongepast zijn) stelt hij dat goud en juwelen en uiterlijk vertoon geen waardige ornamenten zijn voor een groot vorst. Die bezit ze wel en hij kan er zich mee vertonen zo hij wil, maar een grootmoedig vorst kan net zo goed zonder. Zo kent Lipsius enkele vooraanstaande vorsten die toch boven het volk uitstijgen, hoewel ze er qua verschijning in opgaan. Ze zijn vergelijkbaar met Philopoemen, de laatste der Grieken, die qua voorkomen geen streling voor het oog was en geen aandacht besteedde aan zijn uiterlijk. Omwille van die bescheidenheid werd hij dan ook gestraft, toen hij naar Megara ging en vooraf aan een of andere vriend liet weten, dat hij hem 's avonds voor de maaltijd als gast mocht verwachten. Zijn vriend was blij en verheugde zich op het komende feestmaal en haastte zich naar de markt, terwijl hij aan zijn vrouw de opdracht gaf intussen het huis voor te bereiden, alles schoon te vegen en klaar te zetten, en wat zo nog nodig was voor een dergelijke gast. De vrouw zette zich aan het werk. Vroeger dan verwacht was Philopoemen daar, zonder enig gezelschap. Hij groet de vrouw en zij groet hem op haar beurt. Omwille van zijn voorkomen en uitzicht, verkeert ze in de waan dat hij een voorbode is, behorend tot het personeel van Philopoemen. ‘Vooruit jij’, zegt ze, ‘steek de handen uit de mouwen, help, en hak voor mij dat hout daar’. Ze reikt hem een bijl aan en Philopoemen kwijt zich ijverig van zijn taak. Tot zijn vriend van de markt terugkeert en ontsteld zegt: ‘Wat krijgen we nu, Philopoemen, verneder jij zo jezelf, en mij erbij?’ Die glimlacht en zegt: ‘Ziehier hoe ik boet voor mijn uiterlijk en voorkomen’. Op die manier heeft hij zich als een slaaf gedragen zonder zich te verlagen en er bovendien het grappige van ingezien. Lipsius besluit, dat die gebeurtenis vermoedelijk nog aardig wat gespreksstof heeft opgeleverd die dag.Ga naar voetnoot18 | |
[pagina 202]
| |
Het verhaal van Plutarchus krijgt bij Lipsius een heel andere betekenis. Hij ziet vooral het komische van de situatie in, breidt het verhaal in die zin uit met eigen elementen en dikt andere aan.Ga naar voetnoot19 Zo is het voorbereiden van een avondmaal voor de hoge gast bij Plutarchus nog een detail, dat vooral moet dienen om aanvaardbaar te maken dat de vrouw hem de opdracht geeft hout te hakken. De miskenning van de generaal wordt in de verf gezet, de opdracht die hij krijgt uitvoerig beschreven. Ook na de ontknoping, geheel in de zin van Plutarchus, wordt van de situatie nog nagenoten. Op dezelfde manier wordt de afwezigheid van de gastheer, bij Plutarchus gewoon een gegeven, verklaard. De man is blij met de komst van Philopoemen, vooral omdat die aanleiding zal geven tot een feestmaal. Daarop verheugt hij zich in de eerste plaats en de bevelen die hij daarvoor aan zijn vrouw geeft, doen hem vergeten dat ze hem nog nooit ontmoet heeft en hem dus niet zal herkennen. Het accent ligt met andere woorden niet zozeer bij Philopoemen en diens uiterlijk, als wel bij de gastheer, die het feestmaal laat primeren op de aanwezigheid van zijn gast.
Rubens kende het werk van Lipsius uiteraard goed. Via zijn broer Philip Rubens bestond er bovendien ook een persoonlijke band, weergegeven in het bekende doek de vier filosofen. Al mag de invloed die het neostoïcijnse gedachtengoed van Lipsius op het werk van Rubens gehad zou hebben, niet overdreven worden,Ga naar voetnoot20 toch kan men aantonen dat diens geschriften rechtstreeks aan de basis liggen van een aantal van Rubens' schilderijen. Uit voorgaande vergelijking van de beide versies van het verhaal van Philopoemen, de originele van Plutarchus en de bewerking door Lipsius, moge blijken dat ook de herkenning van Philopoemen tot die werken gerekend mag worden. Lipsius' Monita et exempla verscheen in 1605 bij Plantijn in Antwerpen en werd opgedragen aan aartshertog Albrecht. Na zijn terugkeer uit Italië werd Rubens hofschilder van Albrecht en Isabella, en had hij veelvuldige contacten met Balthazar Moretus. Bovendien blijkt andermaal uit zijn correspondentie dat hij het werk kende en gebruikte als bron voor zijn werken. Dat is ondermeer duidelijk uit een brief die hij op | |
[pagina 203]
| |
25 juni 1627 schreef aan Pierre Dupuy.Ga naar voetnoot21 In de marge noteerde Rubens een verwijzing naar Lipsius' Monita et exempla.Ga naar voetnoot22
De juiste betekenis van het door Snyders uitgevoerde stilleven, de overvloedige uitstalling van etenswaren die het geheel domineren en de hoofdfiguren wegdrukken, krijgt slechts zin met Lipsius' tekst voor ogen. De gastheer is niet alleen verheugd omdat Philopoemen zijn hoge gast zal zijn, maar ook ut cocti aliquid esset, omdat er een feestmaal zal worden aangericht. Hij is daar zo mee bezig, dat hij vergeet Philopoemen te beschrijven en aldus zelf de basis legt van de miskenning. De eigenlijke oorzaak van het hele misverstand wordt uitdrukkelijk voor de toeschouwer geëtaleerd. Deze moraliserende boodschap ontbreekt volledig in de oorpronkelijke versie van Plutarchus, is uitdrukkelijk aanwezig in het verhaal van Lipsius en wordt door Rubens sterk uitvergroot. Wij menen dus te mogen stellen dat Rubens zich voor dit tafereel veeleer baseerde op de tekst en interpretatie van Lipsius, dan op de oorspronkelijke versie van Plutarchus. Abstract - P.P. Rubens' painting The Recognition of Philopoemen is dominated by a large amount of food, spread out on and around a table, while the actual theme is depicted practically in the margin. The explanations that have been proposed so far for this specific iconography take no account of what Justus Lipsius made of the story, originally told by Plutarch. Lipsius' interpretation in his Monita et exempla, certainly known to Rubens, contains the key to a correct understanding of the moralizing message of the painting. |
|