De Zeventiende Eeuw. Jaargang 14
(1998)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 177]
| |
[Deel 2]
Interdisciplinariteit als probleem en uitdaging
| |
IMet het uitgangspunt van De Zeventiende Eeuw in het achterhoofd leek het de redactie een aardig idee een aantal onderzoekers op het terrein van de vroegmoderne geschiedenis uit te nodigen om een bijdrage te leveren betreffende de betekenis van het begrip interdisciplinariteit voor de eigen vakbeoefening of voor die van hun naaste collega's. Het zou daarbij niet zozeer om theoretische beschouwingen behoeven te gaan, als wel om enige reflecties op feitelijke ontwikkelingen in hun vakgebied waar het de toepassing van genoemd thema betreft. Binnen dit historiografisch kader werd aan de auteurs de vrijheid gelaten hun essay naar eigen voorkeur en mogelijkheden in te vullen. Dit verklaart het gegeven dat sommige auteurs in hun reflectie op eigen doen en laten persoonlijke ontboezemingen over hun intellectuele ‘Werdegang’ niet uit de weg zijn gegaan. Wel heeft de redactie ten einde de vergelijkbaarheid van de stukken enigszins te waarborgen, aan de schrijvers een aantal algemene vragen voorgelegd met de suggestie de daarin verwoorde thematiek ‘mee te nemen’. Om er enkele te noemen: welke vragen en problemen hebben u zelf en / of andere collega's er toe gebracht de grenzen van de eigen discipline te overschrijden? Hoe bevruchtend is dit onderzoek binnen uw vakgebied geweest? Welke problemen deden zich voor? Welke onderzoeksmogelijkheden of wenselijkheden dienden zich aan? In aansluiting bij de intenties van de Werkgroep is gestreefd de situatie in zoveel mogelijk disciplines voor het voetlicht te halen. Helaas hebben niet alle specialisten die gevraagd zijn, aan hun toezeggingen kunnen voldoen. Toch kan men ons inziens op grond van de hier gepresenteerde bijdragen een goede indruk krijgen van wat er op het terrein van de interdisciplinariteit is bereikt, wat de mogelijkheden en onmogelijkheden zijn, welke reserves er leven en wat voor de toekomst mag worden verwacht.Ga naar eind2. Hieronder volgen nu eerst enkele algemene opmerkingen over het begrip interdisciplinariteit. Voorts worden diverse factoren die een interdisciplinaire aanpak in de weg staan en een aantal problemen rond de interdisciplinaire werkwijze gememoreerd. In de evaluatie van de bruikbaarheid van het concept zal ik de weegschaal naar de positieve kant laten doorslaan. Ik geef bij voorbaat toe dat mijn visie ongetwijfeld sterk is gekleurd door de stand van zaken in mijn eigen discipline, te weten de economische en sociale geschiedenis en dat dientengevolge | |
[pagina 178]
| |
(evenals door te kort schietende kennis van andere historische specialismen) mijn universeel optimisme onvoldoende is gefundeerd. Het zij zo. Na deze inleidende opmerkingen volgen bijdragen betreffende een achttal specialismen, te weten politieke geschiedenis, economische en sociale geschiedenis, kerkgeschiedenis, vrouwengeschiedenis, kunstgeschiedenis, literatuurgeschiedenis, muziekgeschiedenis en wetenschapsgeschiedenis. Deze zijn - het zal niemand verbazen - toegespitst op de vakbeoefening betreffende de zeventiende eeuw. | |
IIIn een naar aanleiding van de oprichting van de Werkgroep Zeventiende Eeuw geschreven introductie in het eerste nummer van het gelijknamige tijdschrift merkte Eddy Grootes onder meer op dat, naast de bestudering van de cultuurgeschiedenis van de zestiende en zeventiende eeuw, het doel van het initiatief de bevordering van interdisciplinaire contacten en samenwerking zou moeten zijn. Dit ‘programma’ werd gevolgd door een Van de redactie, waarin de hoop werd uitgesproken dat zo veel mogelijk disciplines aan de bestudering van de cultuur der Nederlanden in de zeventiende eeuw zouden deelnemen.Ga naar eind3. Vooral het interdisciplinaire karakter van het te verrichten onderzoek werd benadrukt: ‘De eigen vakbeoefening ondergaat een verrijking wanneer daarbij zowel inhoudelijk als methodisch voeling met andere disciplines wordt gehouden.’ Teneinde deze klaroenstoot niet te laten wegsterven werd als ondertitel aan De Zeventiende Eeuw toegevoegd: Cultuur in de Nederlanden in interdisciplinair perspectief. Sinds de start in 1985 is op verschillende manieren geprobeerd inhoud aan dit uitgangspunt te geven. Rond uiteenlopende thema's werden in de loop van de tijd diverse grotere en kleinere congressen georganiseerd waar onderzoekers uit verschillende disciplines bijeen kwamen. Ook in de bijdragen aan het tijdschrift en in de aard en omvang van de rubriek Signalementen komt de interdisciplinaire intentie tot uitdrukking en wel vooral door de werkgroepsleden zo breed mogelijk te informeren over wat er op het terrein van de zeventiende eeuw gaande is en gepubliceerd wordt. Het pleidooi voor interdisciplinariteit wil overigens bescheiden heten. Mijns inziens ook terecht, omdat het in de praktijk van het bestuurswerk en het redactiebeleid niet zo gemakkelijk blijkt het begrip inhoud te geven. Tal van gepubliceerde artikelen kunnen moeilijk interdisciplinair heten, zodat het in 1985 geformuleerde perspectief alleen door bundeling in het tijdschrift vorm krijgt. Is dat voldoende? Hetzelfde geldt ook nog al eens voor de in het tijdschrift gebundelde congresbijdragen. Meer dan eens groeit een dergelijke verzameling, ondanks het gemeenschappelijke thema of uitgangspunt, dan ook tot niet veel meer uit dan een boekbinderssynthese.Ga naar eind4. Uitgaande van dit gegeven rijzen onmiddellijk de nodige vragen. Wat is interdisciplinariteit of wat zou het moeten zijn? Waarom blijkt het zo moeilijk te zijn genoemd perspectief te realiseren? Waarin ligt de waarde of het nut van dergelijk onderzoek? Wat de eerste vraag betreft wil ik hier - voor een belangrijk deel in aansluiting op de hierna volgende bijdragen - twee typen of betekenissen van in- | |
[pagina 179]
| |
terdisciplinariteit onderscheiden Allereerst zie ik dan, direct aanknopend bij de betekenis die daaraan bij de oprichting van de Werkgroep werd gegeven, interdisciplinariteit binnen de geschiedbeoefening. Dat wil zeggen dat de daar vigerende invalshoeken - politieke geschiedenis, economische geschiedenis, cultuurgeschiedenis, literatuurgeschiedenis, kunstgeschiedenis, enz. - als (sub) disciplines worden opgevat. Waar sprake is van overschrijding van de grenzen van de ene discipline naar de andere of diverse andere mag van interdisciplinariteit worden gesproken. Dit impliceert een gang van specialisme naar andere specialismen, waarin integratie van kennis en inzicht optreedt en een integraal of totaal te noemen synthese ontstaat. Deze integrale geschiedschrijving beschouw ik als de meest vergaande vorm van interdisciplinariteit in bovengenoemde zin. Het tweede type dat zich laat onderscheiden, is die vorm van interdisciplinariteit waarin de diverse (sub)disciplines binnen de geschiedwetenschap gebruik maken van, ofwel een combinatie aangaan met andere wetenschappen. Deze laatste fungeren dan als hulpwetenschappen voor de tekst- en bronnenkritisch georiënteerde geschiedschrijving. De waarde van deze wetenschappen ligt in het bijzonder in hun methodologie en theorievorming en de toepassing daarvan in de geschiedbeoefening. Ik doel hiermee enerzijds op de integratie van bijvoorbeeld politieke geschiedenis en politicologie of sociale geschiedenis en sociologie, anderzijds die van bijvoorbeeld economische geschiedenis en demografie, kunstgeschiedenis en economie, of historische letterkunde en psycho-analyse. Beide vormen van interdisciplinariteit sluiten elkaar overigens niet uit. Waar bijvoorbeeld sociale en politieke geschiedbeoefening in elkaar grijpen, kan tegelijkertijd een integratie met andere wetenschappen aan de orde zijn. Allerlei combinaties zijn dus denkbaar. In het tijdschrift gaat het in aansluiting bij de beginselverklaring uit 1985 tot nu toe vooral om interdisciplinariteit in de eerste betekenis. In de theoretische geschiedenis en in de algemene wetenschapsleer domineert de tweede omschrijving.Ga naar eind5. Of het begrip nu in eerste of in de tweede betekenis wordt gebruikt, in de praktijk van het onderzoek blijkt interdisciplinariteit niet zo eenvoudig te verwezenlijken. Het ligt niet aan de verwachtingen. Die zijn vaak hoog gespannen, maar tussen droom en daad........ Enkele omstandigheden die de integratie bemoeilijken wil ik hier niet ongenoemd laten. Daarbij ga ik uit van de twee zojuist onderscheiden betekenissen van het begrip. | |
IIIWat de eerste betekenis betreft: er zijn diverse redenen te bedenken die in het veld, zo u wilt op de werkvloer, de keuze voor interdisciplinaire uitgangspunten in de weg staan. Daarvoor is in de eerste plaats de bijkans natuurlijke schroom van de Nederlandse historici verantwoordelijk om zich op ander, vreemd terrein te wagen. Er staan daar natuurlijk altijd voldoende critici klaar om grensverlegging en grensoverschrijding als overspannen ambities of ongeoorloofde pretenties te ontmaskeren, zo is een weinig hardop uitgesproken, maar wel levende gedachte. Het is ook een begrijpelijke gedachte. Hebben vaklieden van allerlei soort en | |
[pagina 180]
| |
maat er al geen dagtaak aan om niet door enige kennis of inzicht gehinderde beunhazen van het erf te dringen?Ga naar eind6. Wie zou tot dat gilde gerekend willen worden? De andere kant van de zaak is natuurlijk dat terughoudendheid en bescheidenheid voor de meesten van ons altijd té nadrukkelijk gerespecteerde overlevingsstrategieën zijn geweest. Wie de grens van het eigen vak wil overschrijden, zal onvermijdelijk risico's (moeten) nemen. Tekenend voor onze mentaliteit in dit opzicht is dat in vergelijking met de scherpe kritiek er wel erg weinig waardering is geweest voor de intenties van Jonathan Israel om de kloof tussen politieke en economische geschiedenis in de historiografie van de zeventiende eeuw te overbruggen.Ga naar eind7. Hoe het ook zij, het adagium ‘schoenmaker hou je bij je leest’ heeft ongetwijfeld een remmende invloed op wie de weg zoekt naar integratie van uiteenlopende benaderingen. Specialisten zullen zich wel twee maal bedenken alvorens het snijvlak van twee of meer disciplines op te zoeken. Aan de genoemde schroom paart zich nu soms de vrees dat grensoverschrijding vanuit de afzonderlijke disciplines de verdere ontwikkeling van het specialisme bedreigt of schaadt. Reëel wordt het gevaar geacht dat interdisciplinariteit tot een vorm van integratie leidt die wordt getypeerd door onvoldoende in specialismen gefundeerde generalisaties. De Zeventiende Eeuw was nog maar net van start of er verscheen al een ‘pleidooi vóór specialisatie en tegen overhaaste (curs. L.N.) integratie.’Ga naar eind8. Uiteraard gaat het niet aan deze hartekreet slechts als angsthazerij af te doen en te negeren. In grote lijnen kan ik met de opvatting leven dat waar de ontwikkeling van specialismen stagneert, het fundament van de wetenschapsbeoefening in monodisciplinaire zin te kort dreigt te schieten om de hele last van interdisciplinariteit, integratie en generalisatie te dragen. Niemand zal overigens overhaaste integratie bepleiten, en kunnen we niet het één doen zonder het ander te laten? Laat ik die discussie niet hier voeren, maar slechts vaststellen dat, naast de schroom voor al te grote pretenties, te veel vrees voor onvoldoende specialistische mogelijkheden het tot wasdom komen van interdisciplinariteit bedreigt.Ga naar eind9. Een derde factor die de ontwikkeling van een interdisciplinair perspectief heeft belemmerd, is de geringe status die tot voor enkele decennia vaak aan grensoverschrijdend onderzoek werd toegekend. Pas vanaf de jaren '60 is - hier eerder, daar later - in het bijzonder onder invloed van het werk van historisch sociologen de waardering voor generalisten substantiëel toegenomen. De oorzaak van deze onderwaardering zoek ik vooral in het feit dat interdisciplinair onderzoek veelal werd geassocieerd met een beperking tot niet-primaire bronnen en literatuur; een keuze die ook nu nog vaak genoeg weinig prestige oplevert. Wie al de overtocht naar aangrenzende gebiedsdelen wil maken, is zeker de eerste tijd aangewezen op secundaire studies. Ieder die zich wel eens op ander terrein waagt, kent dat ongemakkelijke gevoel er de vingers niet helemaal achter te hebben. Legitimaties in de zin van met andermans kalf te ploegen hebben veelal iets verontschuldigends. ‘Omdat ik besloten had mijn netten ver en wijd uit te werpen om de ontwikkeling van een breed scala aan instituties in vijf landen gedurende vijf eeuwen te omvatten, moest ik aan het te verwerken materiaal beperkingen opleggen. Ik hield mij verre van de archieven, en richtte me in plaats daarvan op secundaire bronnen en - indien beschikbaar - op de tertiaire geschriften | |
[pagina 181]
| |
van historici en sociale wetenschappelijke auteurs die zelf reeds een zekere mate van sociologische ordening hadden opgelegd aan de overvloed van monografisch materiaal. Daarnaast is dit dus een “quaternair” werk geworden’, aldus De Swaan in zijn Zorg en de staat.Ga naar eind10. In dit opzicht heeft ook Jan Romein het met zijn ‘theoretische geschiedenis’ en ‘integrale geschiedschrijving’ het meer dan eens moeten ontgelden.Ga naar eind11. Nog vaak genoeg moet ik horen dat noch Romein zelf, noch zijn leerlingen ooit een archief van binnen hebben gezien; overigens een statement bedoeld als diskwalificatie, maar door diverse discipelen uitgelegd als compliment. Schroom voor al te grote pretenties, vrees voor uitholling van het specialisme en angst voor statusverlies: het zijn zonder twijfel factoren die een interdisciplinaire aanpak en dito samenwerking belemmeren. ‘Alleen in zijn eigen diepe kuil voelt de onderzoeker zich op zijn gemak’, aldus recent de wetenschapshistoricus Mott T. Green.Ga naar eind12. Hoe daar nu uit te geraken? De eerste stap naar een interdisciplinaire werkwijze is de benadering van het (materiële) object vanuit diverse invalshoeken of gezichtspunten.Ga naar eind13. De vorm die hieraan vaak wordt gegeven, is het congresthema. Zo vond bijvoorbeeld in augustus 1993 het negende congres van de Werkgroep plaats onder de titel De Nederlandse Opstand in cultuurhistorisch perspectief, waarmee volgens de redactie van het tijdschrift in 3 plenaire en 33 parallel-lezingen over verschillende aspecten van de Opstand ons gezelschap zijn interdisciplinair karakter bewees.Ga naar eind14. In zoverre de gedrukte versies van die lezingen ‘slechts’ vanuit één specialisme zijn geschreven, staan zij in het tijdschrift letterlijk na en figuurlijk naast elkaar en passen zij uitstekend in het al genoemde genre van de boekbinderssynthese. Onderlinge verbanden tussen de uit verschillende invalshoeken geschreven bijdragen moet de lezer meestentijds zelf leggen. Als ik een algemene kwalificatie van dergelijke bundelingen zou moeten geven denk ik eerder aan multi- dan aan interdisciplinariteit.Ga naar eind15. De toon is hiermee evenwel gezet: we zijn op de goede weg. Wie tussen de disciplines gaat staan, zal snel vragen betreffende relaties en samenhangen stellen. Om nog even bij de Opstand te blijven: waar het fenomeen eerst zowel vanuit politiek gezichtsveld is bekeken en daarna vanuit economisch, laat zich gemakkelijk de vraag naar een mogelijk verband stellen. Natuurlijk is dit te simpel voorgesteld. In de onderzoekspraktijk treedt in het bijzonder onvrede met het bereikte resultaat op als katalysator in het bijeenbrengen van diverse disciplines. Besef van eenzijdigheid in het oplossen van een probleem, van onvolledigheid van de onderzoeksuitkomsten, van onbegrepen ‘resten’ in het bronnenmateriaal zouden ons als vanzelf naar andere benaderingen moeten drijven. De vragen die hier rijzen, zijn overigens niet de eenvoudigste. Waar we spreken van verhoudingen, samenhangen, verbanden, verklaring van het één uit het ander, of wederzijdse beïnvloeding rijzen wegingsproblemen en causaliteitskwesties. Mag het voorlopig ook wat bescheidener? Laten we het als volgt formuleren: waarin ligt de winst voor wie zich ‘tussen de specialismen’ waagt? Ten eerste laten zich oude problemen vanuit een ander perspectief bezien. Minstens even belangrijk, zo niet belangrijker is dat nieuwe vragen aan het repertoire worden toegevoegd. Begrip of beter begrip van wat eerst onbegrijpelijk bleef, kan ons beeld verhelderen. Aanvulling, nuancering en uitbreiding van bestaande verklaringen dienen zich aan. Zo ontstaat ander inzicht. Ook dieper? | |
[pagina 182]
| |
Laat ik, eenmaal de weg van de euforie opgegaan, nog maar een stap verder zetten: beperkingen inherent aan het specialistendom - steeds meer weten over steeds minder - worden doorbroken. Integratie van specialistische kennis tot een samenhangend geheel genereert de synthesen waarnaar ook buiten het eigenlijke historisch bedrijf zoveel vraag is. Integrale geschiedschrijving als resultaat van interdisciplinariteit komt aldus binnen bereik! Naïviteit, eigen aan intentieverklaringen en beginselprogramma's? Ongetwijfeld. De onderzoekspractijk laat zien hoe problematisch deze materie is en hoe snel ambities of idealen vervluchtigen. Een bescheiden pleidooi voor multidisciplinariteit is in het licht van de resultaten en teleurstellingen misschien meer op zijn plaats.Ga naar eind16. Anderzijds moet de lat, als we overtuigd zijn van de waarde van het concept, wel hoog worden gelegd. Nog steeds geldt teveel: ‘Naarmate de verbrokkeling van de geschiedenis in specialistische deelvorstendommen vordert, worden immers ook de onderlinge contacten, de uitwisseling en het doorgeven van nieuwe kennis meer en meer belemmerd.’Ga naar eind17. Al met al mag bij het overzien van het veld toch worden geconcludeerd dat de gedachte ‘leeft’. De in dit tijdschrift opgenomen bijdragen illustreren meer dan voldoende hoe aan multi-, interdisciplinariteit en integratie geprobeerd wordt gestalte te geven en hoe onderzoekers steeds weer door alle mogelijke vormen van kruisbestuiving worden aangetrokken. | |
IVWat de tweede vorm van interdisciplinariteit betreft: in enkele subdisciplines van ons vak is al betrekkelijk lang geleden toenadering tot andere wetenschappen gezocht.Ga naar eind18. De economische geschiedschrijving is daarvan mogelijk het beste voorbeeld. Vanaf het einde van de vorige eeuw is daar, zij het op bescheiden schaal, aansluiting gezocht bij de economische wetenschap, waarbij vooral de Historische School in de Duitse economie-beoefening decennia lang invloed heeft uitgeoefend.Ga naar eind19. Echter in het bijzonder vanaf de jaren '60 van onze eeuw wordt er in toenemende mate en nagenoeg over de gehele breedte van de geschiedbeoefening gebruik gemaakt van tal van hulpwetenschappen. De integratie met sociologie, antropologie, demografie en economie trok daarbij de meeste aandacht. Sociaal-wetenschappelijke theorievorming en methodologie werden door menig historicus zonder scrupules omarmd.Ga naar eind20. De verwachtingen van wat wel werd aangeduid als de ‘verwetenschappelijking van de geschiedenis’ waren hoog en achteraf vaak te hoog gespannen. Kees Bertels mag met zijn proefschrift uit 1973 zonder meer als het vleesgeworden ideaal van de Nieuwe Geschiedenis worden gezien. ‘Liever dan een hommage aan Kleio presentere de historikus een wetenschappelijk tekstboek, dat zoals een proeve van sociaal-empiries onderzoek betaamt, is toegelicht met tabellen, kaarten, berekeningen, modellen, tablo's en diagrammen.’Ga naar eind21. Niet iedereen was overigens even gecharmeerd van de symbiose. De hierboven genoemde factoren die integratie van historische subdisciplines in de weg staan speelden ook hier een zekere rol. Daar komt bij dat lang niet altijd precies werd | |
[pagina 183]
| |
begrepen wat de nieuwlichters - ‘angry young men’ - nu eigenlijk dreef.Ga naar eind22. Belangrijker dan de meer dan eens, al dan niet in combinatie met twijfel aan de eigen discipline, aangevoerde emotionele bezwaren (cijferangst!), terughoudendheid, ja scepsis of zelfs afkeer waar het om gebruik van of samengaan met de sociale wetenschappen betrof, was het pleidooi om typische aan de historische tekst- en bronnenkritiek inherente hermeneutische vaardigheden in het integratieproces een volwaardige plaats te geven; dit in het besef dat toepassing van a-historische theoretische concepties of uit onze eigen actualiteit afgeleide vraagstellingen tot een sterk anachronistische beeldvorming konden leiden. Door het verleden met al te veel geweld - niemand ontkomt er overigens geheel aan - in de mal van het heden te persen dreigde het kind met het badwater te worden weggespoeld.Ga naar eind23. Wat die beeldvorming aangaat, ook werd nogal eens een desastreuze invloed van sociologisch jargon en dergelijke op het historisch ‘verhaal’ verwacht. Het valt niet te ontkennen dat het schrijven van prikkeldraad-proza voor menig onderzoeker de norm werd.Ga naar eind24. Uit eigen ervaring weet ik dat wie eenmaal daarin gepokt en gemazeld is, er nooit meer afkomt. Het debat is naar mijn inschatting op dit moment uitgewoed. Er zijn nagenoeg geen onderzoekers meer die zich tegen interdisciplinaire vormen van samenwerking keren.Ga naar eind25. Waar het gaat om de waarde of winst van deze integratie geldt hier in grote lijnen wat zojuist is opgemerkt betreffende kruisbestuiving tussen de historische subdisciplines. Hieraan moet worden toegevoegd de grote betekenis in het historisch onderzoek van het gebruik van het sociaal-wetenschappelijk instrumentarium. Daardoor is op het terrein van analyse en systematiek vooruitgang geboekt. De zin voor precies geformuleerde probleemstellingen en expliciet gestelde onderzoeksvragen is gescherpt. Geavanceerde kwantitatieve methoden en technieken zijn binnen bereik gekomen. Het belang van de heuristische of attenderende functie van theorieën uit diverse hulpwetenschappen voor de geschiedbeoefening wordt algemeen erkend.Ga naar eind26. Met overtuiging wil ik dit alles samenvatten in de constatering dat, naast de typisch bron-georiënteerde werkwijze uit de traditionele geschiedwetenschap, deze vorm van interdisciplinariteit, hoe bescheiden ook opgevat en gestalte gegeven, een andere manier van kijken in de geschiedbeoefening heeft geïntroduceerd. Onze blik op het verleden is daardoor ontegenzeggelijk veranderd.Ga naar eind27. | |
VIn het voorafgaande heb ik, ter introductie van de volgende bijdragen betreffende interdisciplinariteit in uiteenlopende historische specialismen, twee betekenissen van dit begrip onderscheiden. De eerste heeft betrekking op het samengaan van en de samenwerking tussen subdisciplines in de geschiedbeoefening; de tweede op de integratie van de geschiedenis en andere, in het bijzonder sociale wetenschappen. Beide vormen van kruisbestuiving sluiten elkaar overigens niet uit. Sterker, we moeten, waar mogelijk, het één doen zonder het ander te laten (en andersom). Eenvoudig lijkt dit echter niet. Nog los van (ken)theoretische en methodologische problemen rijzen hier praktische moeilijkheden en bezwaren.Ga naar eind28. | |
[pagina 184]
| |
Wie heeft tijd en gelegenheid dit alles te realiseren? Of teamwork een oplossing biedt? Of moeten we maar genoegen nemen met hooguit multidisciplinariteit en boekbinderssynthesen? Zoals uit de nu volgende opstellen blijkt, laat de historiografische praktijk zien dat er vanuit interdisciplinair perspectief interessante resultaten te behalen zijn. Voorwaarde daarvoor is wel in één keer niet te veel te willen. In dat opzicht blijft Romein's échec met integrale geschiedschrijving in zijn Op het breukvlak een wijze les inhouden.Ga naar eind29. Programma's zijn mooi, maar realisme is mooier. In de beperking toont zich de echte ‘integralist.’ Die beperking kan op twee manieren worden gerealiseerd. De eerste, verbonden met interdisciplinariteit in de eerste betekenis, is dat het uitgangspunt in een integrale visie niet zomaar het ‘alles-hangt-met alles-samen’ moet zijn. Het is vruchtbaarder om te kiezen voor een vraag-geörienteerde aanpak die resulteert in selectie van relevante gegevens; dat wil zeggen: gegevens die uitsluitend binnen het kader van een precies geformuleerde probleemstelling op mogelijke samenhangen attenderen. Niet ‘alles’ en dus ook niet alle (sub)disciplines of onderdelen daarvan zijn dan even relevant. Wie wij zijn, waar we vandaan komen en waar we naar toe gaan, kortom het hele wereldraadsel behoeft niet in één keer te worden opgelost. Het hoeft geen betoog dat zo'n probleem-georiënteerde werkwijze ook restrictief is in het geval van interdisciplinariteit in de andere betekenis. Ook daar zijn het de gestelde vragen die tot keuzes leiden; in dit geval uit het hele instrumentarium van de relevante (hulp)wetenschappen. | |
VIIn concreto, zo blijkt uit de volgende bijdragen, is er vanuit interdisciplinair perspectief zonder meer het een en ander veranderd, liever gezegd verbeterd. Weliswaar laten zich tussen de verschillende (sub)disciplines verschillen aanwijzen waar het om resultaat gaat en oordeelt de ene auteur positiever over wat inmiddels is bereikt dan de andere, maar in het algemeen gesproken overheerst er waardering voor de inzet en is er vertrouwen in wat komen gaat. In het licht van pogingen en prestaties heb ik dan ook het gevoel dat wij op het punt van interdisciplinariteit in een ongekende situatie zijn beland. Ondanks de genoemde beletsels en bezwaren, ondanks schroom en bescheidenheid zijn we niet alleen de weg van de interdisciplinariteit opgegaan, maar zijn er inmiddels meer dan eens en met succes grenzen overschreden. Naast de verdere ontwikkeling van de specialismen is er onmiskenbaar sprake van samenwerking en integratie in de hierboven bedoelde zin. Dat kan zijn in de vorm van het werk van één enkele auteur die zich andere (sub)disciplines toeeigent en die met vrucht in het eigen onderzoek vervlecht of in de vorm van teamwork waarin geleerden uit diverse specialismen afkomstig één en dezelfde problematiek aanpakken en aldus pogen interdisciplinariteit gestalte te geven. ‘The proof of the pudding.....’ In aansluiting bij de wijsheid genoemd in het motto boven dit artikel wil ik dan ook eindigen met de waardering van een be- | |
[pagina 185]
| |
trekkelijk recent voorbeeld van interdisciplinaire samenwerking. Ik doel op A Miracle Mirrored. The Dutch Republic in European Perspective, een in 1995 verschenen bundel die is voortgekomen uit een samenwerkingsverband van historici van diverse soort en maat.Ga naar eind30. De eerste aanzetten daartoe dateren uit de tweede helft van de jaren '80, toen een groep economisch- en sociaalhistorici uit onvrede met de bestaande situatie in historisch Nederland - gebrek aan communicatie en aan uitwisseling van onderzoeksresultaten tussen de verschillende specialismen - de rijen sloot en op grond van een provocerende brochure, naast ideeën over vergelijking van de Nederlandse geschiedenis met die van andere Europese landen, voorstellen tot samenwerking en integratie in de hierboven geschetste zin begon te ontwikkelen.Ga naar eind31. De discussies leidden tot de samenstelling van een gediversifieerd, internationaal onderzoeksteam dat in 1992-1993 met het NIAS als thuisbasis aan het werk ging. De groep was zo samengesteld dat, behalve internationale vergelijkingen, interdisciplinaire discussies permanent op de agenda stonden. Het resultaat - de zojuist genoemde bundel - bevat naast een inleiding en algemene conclusies dertien bijdragen, waarin niet alleen sociale en economische geschiedenis, maar ook institutionele en politieke geschiedenis, alsmede kerk- en godsdienstgeschiedenis, cultuurgeschiedenis in brede zin, kunstgeschiedenis en de geschiedenis van de techniek vertegenwoordigd zijn. Vanuit interdisciplinair gezichtspunt moet deze onderneming mijns inziens positief worden gewaardeerd. De in het voorafgaande genoemde beperkingen hebben in de uitvoering van het project tot duidelijke thematische keuzes en een werkbare probleemstellling geleid. Uitgangspunt was in elk geval niet het schrijven van een allesomvattende geschiedenis van de Republiek vanuit de vooronderstelling of in de verwachting dat alles met alles zou samenhangen. De vraaggeoriënteerde aanpak leidde niet alleen tot een weloverwogen selectie van gegevens, maar ook tot een doelbewust gebruik van methoden, technieken en uiteenlopende gezichtspunten uit andere disciplines, zoals de economie en sociologie. In de bundel is een centrale plaats ingeruimd voor de kwestie betreffende de door zovele tijdgenoten en moderne onderzoekers gememoreerde originaliteit en uniciteit van de Republiek in vergelijking met andere delen van Europa. Deze problematiek wordt nu op tweeërlei wijze aangepakt. In de eerste plaats is het de bedoeling vast te stellen of, en zo ja in welke mate economische, sociale, politieke en culturele ontwikkelingen in de Noordelijke Nederlanden gedurende de late middeleeuwen en vroegmoderne tijd afweken van die elders in Europa. In de tweede plaats is de aandacht expliciet gericht op mogelijke relaties en samenhangen tussen deze ontwikkelingen. Deze twee kwesties staan niet los van elkaar. Als voor genoemde facetten van de geschiedenis van de Republiek vanuit een vergelijkend geografisch gezichtspunt uniciteit mag worden verondersteld, dan zou daarin tevens een verbindende factor kunnen worden gezien die de samenhangen verklaart. ‘A comparative perspective may again be useful to clarify whether the Dutch Republic indeed showed a peculiar set of inter-relationships or rather displayed a pattern that was also evident at other times and places in European history. This may help us to explain why the historical trajectory followed in the Northern Netherlands was in fact different from, or similar to, the trajectories followed in other areas of western and central Europe.’Ga naar eind32. Voor de oplossing van het | |
[pagina 186]
| |
hoofdprobleem zijn vijf veelomvattende subvragen geselecteerd: de opkomst van de Republiek in afwijking van het dominerende dynastieke absolutisme elders; ten tweede de aard, continuiteit en uiteindelijk het oplossen van de politieke structuur van de Republiek; voorts de diversiteit en tolerantie en de in vergelijking met andere protestantse en katholieke staten andere relatie tussen staat en religie hier te lande; dan de verbazingwekkende uitbarsting op artistiek terrein in het Noorden; tenslotte de ongekende economische prestaties van de Republiek. Een ambitieus project? Zeker, en ik weet niet of iedereen met de resultaten gelukkig kan zijn. Waar het mij echter hier om gaat is waardering voor de intentie van de programmamakers. Met de Miracle wordt in elk geval een veelbelovende aanpak gewezen naar een interdisciplinariteit die enerzijds de boekbinderssynthese achter zich laat, en anderzijds de valkuilen van de vroegere integrale geschiedschrijving weet te vermijden. Maar genoeg gefilosofeerd: naar de disciplines! |
|