De Zeventiende Eeuw. Jaargang 13
(1997)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 411]
| |
Kluchtboeken in de Spaanse Nederlanden
| |
Lerend vermaakEen nyeuwe clucht boeck (Antwerpen, Jan Wijnrijcx, 1554, in 8o) is het eerste kluchtboek dat in de Nederlanden gepubliceerd werd.Ga naar eind3. Het in het boek afgedrukte octrooi voor vier jaar is gedateerd 25 november 1450 [lees: 1550]. Een octrooi om te mogen drukken en boeken te verkopen in Antwerpen was op 24 november 1550 toegekend aan Wijnrijcx door de Raad van Brabant en ging in op 29 november van hetzelfde jaar.Ga naar eind4. Het boek biedt in hoofdzaak een selectie uit de vaak herdrukte exempelenverzameling Schimpff und Ernst van de zwarte franciscaan of conventueel uit de Elzas, Johannes Pauli (1450/54-1520/22) alias Paul Pfeders- | |
[pagina 412]
| |
heimer.Ga naar eind5. De onbekende vertaler streefde vooral beknoptheid na. Hij heeft de moralisering van Pauli's oorspronkelijke exempelen ofwel weggelaten ofwel flink ingekort. Anekdoten over de geestelijkheid en over de godsdienst in al haar aspecten werden in de regel uitgebannen.Ga naar eind6. In het licht van die voorzichtigheid is het des te opmerkelijker dat één van de andere kluchten in dit kluchtboek (niet uit Pauli gehaald), waarvan de bron nog steeds onbekend is, een jongensmop over de biechtpraktijk is. Het is niet uitgesloten dat ze rechtstreeks uit de mondelinge vertelpraktijk gehaald is.Ga naar eind7. Van die biechte. Naast 231 exempelen van Pauli bevat Een nyeuwe clucht boeck ook elf facetiae van de Duitse humanist Heinrich Bebel (1472-1518) en twee grappen uit het colloquium Convivium fabulosum van Erasmus.Ga naar eind8. Van de overige negen anekdotes is voorlopig geen bron onbekend. De identificatie en classificatie van deze anekdotes in motief-indexen, die in het onderzoek lange tijd prioritair stonden, worden momenteel als minder relevant ervaren.Ga naar eind9. De anekdoten uit Pauli worden in het kluchtboek aangekondigd als ‘cluchte’. De term klucht kreeg in de zestiende eeuw onder meer de betekenis van een beknopt verhaaltje in proza of verzen, dat zowel een algemene waarheid verkondigt als genoeglijk is. Inhoudelijk zijn de kluchten opgebouwd rond komische, verrassende of anderszins contrasterende uitspraken of handelingen. Lang niet in alle gevallen zijn het grappen. Het clucht boeck introduceerde een nieuw soort boek.Ga naar eind10. In andere taalgebieden ontstonden het Schwankbuch, het jest-book of de recueil facétieux.Ga naar eind11. Telkens ging het om een min of meer losse bundeling van hoofdzakelijk anekdotes, al was het van meet af aan gebruikelijk om er diverse genres in te vermengen. De kluchtboeken waren, behalve aan de titel, vooral herkenbaar door de sociale ruimte die ze afbakenden. Volgens de titelopgave is Een nyeuwe clucht boeck ‘seer ghenuchlijck ende om een eerlijc gheselscap te verhueghen’. Met andere woorden, het zorgde voor betrouwbare ontspanning binnen een groep. Dat het geïntendeerde publiek iets kreeg wat binnen zijn verwachtingen paste en aan zijn normen beantwoordde (‘eerlijc’), lijkt vooral te verwijzen naar het genoegen om een pointe te begrijpen en tegelijk een nuttige moraal op te zuigen. Overigens moet daarbij niet enkel aan stille lezers gedacht worden, want de titel vervolgt dat in het boekje ‘alle eerbaerheyt ende genuchlijcheyt gesocht is, also dat die hoorende oft lesende ooren daer in niet verarghert en sullen worden’. In die zin pasten de kluchtboeken in een brede ontspanningscultuur waarin raden en lachen, gissen en missen, leren en amuseren zich tot een gezellige kluwen verstrengelden. Vandaar dat een | |
[pagina 413]
| |
boekje vol raadsels in vraag- en antwoordvorm eveneens de titel Een nieu Clucht Boecxken (Antwerpen, Pauwels Stroobant, z.j.) draagt, hoewel het duidelijk verschilt van de andere Nederlandse kluchtboeken.Ga naar eind12. De genoegelijkheid school bovendien in het effect van verdrijving of verdunning van de melancholie en zwarte gal, wat volgens de toenmalige humores-leer een goede lachbui teweegbracht. Compositorisch, tenslotte, zit Een nyeuwe clucht boeck op de wip tussen twee tradities, die van de populaire exempelen zoals de minderbroeders en andere predikanten die vanaf de kansel over het kerkvolk uitgoten, en die van de Latijnse facetiae of grollen waarmee de humanisten hun leerlingen schoolden en vermaakten.Ga naar eind13. De eerste gedrukte grappen in het Nederlands zijn trouwens enkele grollen van Gian Francesco Poggio Bracciolini (1380-1459), die toegevoegd zijn aan een fabelcollectie, Dye historien ende fabulen van Esopus (Antwerpen, Gheraert Leeu, 1485). Het beoogde publiek van dit eerste Nederlandse kluchtboek is echter moeilijk sociaal te preciseren. Ging het om slimme burgers die met Uilenspiegel als negatief exemplum winstbejag, arbeidzaamheid en soberheid voorstonden? In tegenstelling tot de pseudo-biografische boeken met anekdotes, zoals de Uilenspiegel, Robrecht de duivel en andere, wilde het kluchtboek nochtans ‘van alle staten ende handel der werelt [tracteeren]’. Het leek dus meer op een leerboek, waarmee jongeren (of ouderen) uit diverse sociale milieus in hun opvoeding hun voordeel konden doen, of ze nu zelf schoolmeester werden, predikant, koopman, schilder of misschien wel avonturier. Of was het didactische slechts een dun maar noodzakelijk laagje in de verkoopsstrategie en ging het er in de plaats om grappen in druk te laten verschijnen? Omstreeks het midden van de zestiende eeuw was ook in andere taalgebieden in Europa het gedrukte kluchtige verhaaltje immers sterk in trek, met beroemde namen als Georg Wickram, Marguerite de Navarre en Giovanfrancesco Straparola.Ga naar eind14. Antwerpen speelde als gerenommeerd drukkers- en uitgeverscentrum in de productie en distributie van het kluchtgoed een niet geringe rol, overigens lang niet uitsluitend met betrekking tot de Nederlandstalige kluchtboeken en aanverwante ontspanningsliteratuur. In de Scheldestad werden tot in de zeventiende eeuw boeken met kluchtige materie in diverse landstalen gedrukt. Kortom, het publiek was weinig gespecifieerd en dat was een vernieuwing die de kluchtboeken brachten. Ze mikten op ieders smaak. Bovenal staat buiten kijf dat aan de kluchtboeken collectief plezier beleefd werd. Ze dienden niet tot eenzame binnenpret. | |
Recreatieve boekenHet klaarblijkelijke succes van de kluchtboeken als ludieke leermeesters voor gezelschappen van diverse pluimage laat zich aflezen aan de geringe overlevingsgraad van deze boekjes. Er zijn namelijk indicaties dat er wel meer Nederlandstalige kluchtboeken gedrukt zijn dan degene waarvan nu toevalligerwijze nog exemplaren bewaard zijn. Ook het toezicht door censoren verraadt een gemakkelijke populariteit. Zo werd tijdens de maartrazzia's van 1569 in de winkel van Peeter Draecx te Mechelen een ‘cluechtboeck’ gevonden en bij de verboden boeken genoteerd.Ga naar eind15. Deze invallen in de boekwinkels werden gehouden op bevel van | |
[pagina 414]
| |
de hertog van Alva en leidden tot een uitgebreide index van verboden boeken, die onder leiding van de theoloog Benito Arias Montano opgesteld en in 1570 door Plantijn gedrukt en uitgegeven werd.Ga naar eind16. Op die index staat ‘Een nieuwe cluchtboeck, overghesedt vuyten hoochduytschen boeck, gheheeten Schimp, ende vuyten latijne van Henricus Bebelius’ vermeld met als drukkersadres ‘Antverpiae apud Ioannem Roelants’.Ga naar eind17. Jan Roelants (ca. 1511-1570) had onder meer Een schoon liedekens boek (Antwerpen, 1544) uitgegeven - dat ook op de index terechtgekomen was - en werd op 19 maart 1569 te Antwerpen als verdacht, protestantsgezind drukker aangehouden. Hij overleed een jaar later in de gevangenis. Bij zijn arrestatie werd opgetekend dat Roelants ‘groote cluftboeken geheet[en] scimp e[n] ernst’ in octavo gedrukt had.Ga naar eind18. Had Jan Roelants een eigen editie van Een nyeuwe clucht boeck op de markt gebracht, misschien nog vóór die van Wijnrijcx?Ga naar eind19. Zolang geen exemplaar van het kluchtboek met Roelants adres gevonden wordt of andere gegevens naar boven komen, blijft de vraag onopgelost. In 1576 publiceerde de Antwerpse drukker Heyndrick Heyndricsen een Clucht boeck / inhoudende vele recreative Propoosten ende Cluchten (in 8o).Ga naar eind20. Het octrooi voor tien jaar werd volgens het ‘Extract vande Privilegie’ (f. A I ro) verleend door de Geheime Raad op 8 mei 1576 en door de Raad van Brabant op 20 mei 1576.Ga naar eind21. De eerste 90 anekdoten van dit kluchtboek zijn rechtstreeks uit Een nyeuwe clucht boeck gehaald, doch hun volgorde is radicaal gewijzigd. Dat heeft alles te maken met de nieuwe oriëntatie die aan het kluchtboek van 1576 gegeven werd in vergelijking met zijn voorganger van 1554. De samensteller van het Clucht boeck van 1576 wilde in de eerste plaats een ontspannend en komisch boek voorleggen. Het publiek was dat klaarblijkelijk gaan verlangen. Zo opent het kluchtboek met een selectie van 15 anekdoten uit Een nyeuwe clucht boeck, die omwille van hun scatologische aard en hilariteit zonder meer als een greep uit het komische succesrepertoire van de zestiende eeuw mogen beschouwd worden. De bijgevoegde prenten illustreren een aantal van die grollen zeer letterlijk en met welriekende details. Bovendien duiden kleine aanpassingen in het taalgebruik en de naamgeving, pittige toevoegingen, opgehelderde pointes en de selectie van nieuwe verhaaltjes uit Duitse, Franse en Italiaanse anekdoten- en apophthegmataverzamelingen op een bewuste poging om de komische kracht van het kluchtboek aan te scherpen.Ga naar eind22. Drie anekdoten over narren zijn in het kluchtboek uit Les divers propos memorables des nobles & illustres hommes de la Chrestienté (Antwerpen, Plantijn, 1557) van de Franse boekverkoper, uitgever en auteur Gilles Corrozet (1510-1568) overgenomen en via de index in de Plantijnse druk van Corrozets' werk onder de rubricering ‘fol’ terug te vinden. Dit suggereert dat de samensteller van het Clucht boeck goed wist wat hij wilde selecteren, namelijk comica.Ga naar eind23. De moralisering is in het kluchtboek van 1576 nog verder teruggedrongen dan in het kluchtboek van 1554 reeds het geval was. Ook de opmaak geeft een efficiëntere aanwending van de vis comica te zien. Boven elk verhaaltje is een spannend titeltje geplaatst en een zeventiental houtsneden met komische scènes verluchten het geheel. Van een geleerde intentie is geen sprake.Ga naar eind24. De vermelding in de titel dat de anekdoten ‘wt veel gheleerder mannen, ende vermaerde Philosophen boecken vergaert’ zijn, is allicht bedoeld om de didactische respectabiliteit van het boek aan te dikken en zo de censoren gerust te stellen. Het Clucht boeck was nog min nog meer een grappenboek voor een breed en ongespecifieerd publiek. | |
[pagina 415]
| |
De grote Plantijn nam het kluchtboek in zijn fondsen op, ook al lijkt het geen commercieel succes geworden te zijn. In 1578 bestelde de boekhandelaar Jan Scheffer II in Den Bosch via Plantijn 25 ‘Cluchtboecken’ in octavo voor een totaal bedrag van 1 gulden en 11 1/4 stuivers.Ga naar eind25. In 1586 had volgens het Plantijnse journaal Heyndrick Heyndricsen recht op 3 gulden voor 25 van zijn ‘cluchtboecken’, die weerom via Plantijn verhandeld werden.Ga naar eind26. In de veilingcatalogus uit 1610 van de Amsterdamse boekverkoper Cornelis Claesz (ca. 1551-1609) worden ‘Groote Clucht-boecken, 8’ vermeld, misschien nog steeds exemplaren van het kluchtboek van 1576, ofwel van een latere editie ervan.Ga naar eind27. Nieuwe edities van het Clucht boeck verschenen in de Republiek als Cluchtboeck (Amsterdam, weduwe G.H. van Breugel, 1637) en Groot klugt-boeck (Amsterdam, Michiel de Groot, 1680).Ga naar eind28. In de Zuidelijke Nederlanden werd het boek herdrukt onder de minder opvallende titel Ghenuechelijcke ende recreative exempelen (Antwerpen, Guilliam Verdussen, 1627).Ga naar eind29. De verschillen tussen deze edities zijn uiterst gering. In vergelijking met de oertekst van 1576 werden telkens slechts enkele verhaaltjes weggelaten of andere toegevoegd. | |
Vermakelijk lerenDe wijziging die de titel van het Clucht boeck in de Spaanse Nederlanden onderging, had allicht te maken met een waakzame censuur, doch wijst tevens op een geleidelijk veranderend gebruikspatroon van de kluchtboeken aldaar. Ghenuechelijcke ende recreative exempelen verscheen met een imprimatur uit 1590 van de Antwerpse kanunnik Henric Dungen, die het werkje gunstig beoordeelde ‘om zijn schoon exempelen en leeringhen’. Het is bijgevolg niet onwaarschijnlijk dat tussen 1590 en 1627 nog een andere uitgave van het kluchtboek van 1576 het licht gezien heeft. Misschien heeft Martin Huyssens die editie verzorgd, want hij kreeg in 1590 een privilege voor een Franse zowel als voor een Nederlandse uitgave van het kluchtboek.Ga naar eind30. Een exemplaar van die voorlopig hypothetische druk is echter nog niet boven water gekomen. Nog in 1655 publiceerde de Antwerpse drukker Godtgaf Verhulst een editie van de Ghenuechlijcke recreative exempelen, nog steeds met de kerkelijke goedkeuring van 1590, doch het exemplaar uit het bezit van Emile Van Heurck is voorlopig spoorloos, zodat verdere details omtrent deze uitgave eveneens ontbreken.Ga naar eind31. Vijf jaar voordien, op 7 februari 1650, noteerde de Antwerpse drukker Godtgaf Verhulst in zijn memoriaal dat hij ‘6 groote cluchtboecken’ verkocht had aan Franssois Fickaert, een collega-drukker in de Scheldestad.Ga naar eind32. Nog een ander Antwerps uitgever, Hieronymus II Verdussen, liet na zijn overlijden in 1653 zelfs 254 ‘Cluchtboecken’ na.Ga naar eind33. In beide gevallen is niet precies vast te stellen om welke editie het ging. In elk geval waren tot omstreeks het midden van de zeventiende eeuw kluchtboeken uit de fondsen van vrij belangrijke Antwerpse uitgevers voorradig. Anderzijds bleken kluchtboeken duchtig verslijtbare producten te zijn en die slijtage zou wel eens aan schoolgebruik kunnen te wijten geweest zijn. Een aantal sporen wijzen in de richting van die scholencontext. Zo verscheen van het Clucht boeck van 1576 ook een Franse versie onder de titel Recueil de plusieurs plaisantes nouvelles, apophtegmes et recreations diverses (Antwerpen, Heyndrick Heyndricsen, 1578). Behalve dat de titel verwarring zaait omtrent de fu- | |
[pagina 416]
| |
sie tussen kluchtboeken, novellenbundels en apophthegmataverzamelingen, is dit boek interessant omdat het voor het eerst een naam plakt op een van de producenten van het kluchtboek. Op de titelbladzijde wordt namelijk de Fransman Antoine Tyron of Anthony Nicolaasz Tiron als vertaler vermeld. Tyron was op 15 januari 1563 poorter van Antwerpen geworden en was tot ongeveer 1580 onder meer als schoolmeester actief in de Scheldestad. Van zijn hand zijn een negental Franse vertalingen van moraliserende traktaten en komedies bekend. De Recueilwerd in Antwerpen herdrukt door Martin Huyssens in 1591, 1593 en 1596.Ga naar eind34. Deze collectie speelde bovendien een niet onbelangrijke rol in de evolutie naar beknopte komische vertelvormen in het Franse taalgebied, via in Douai gedrukte collecties. Een schoolmeester duikt ook op in connectie met een novellenbundel, die slechts minieme verschillen vertoont met de kluchtboeken. Met name Fransoys Loockmans was de vertaler van LXXI Lustighe historien oft Nieuwicheden, inhoudende vele schoone recreative ende playsante gheschiedenissen, overgheset wt diversche talen in onse Neder-duytsche sprake (Antwerpen, weduwe van Guillaem van Parijs, 1589).Ga naar eind35. Het door Johannes Bolte geraadpleegde exemplaar bevatte een goedkeuring van de Antwerpse censor Henrick Ziberts van Dunghen op datum van 22 augustus 1577 en een drukkersprivilege voor Guiliam van Parijs dd. 31 maart 1582, zodat een eerdere uitgave vóór 1589 niet uitgesloten lijkt. Er verscheen ook een latere uitgave, want een onvolledig exemplaar vermeldt Hieronymus Verdussen in de X Gheboden te Antwerpen als drukker.Ga naar eind36. In 1595 verkocht de weduwe van Guiliam van Parijs haar huis en materiaal aan Hieronymus Verdussen, waaronder waarschijnlijk de LXXI Lustighe historien. Verdussen drukte in de X Gheboden van 1589 tot 1614, zodat zijn editie van Loockmans' collectie tussen 1589/1595 en 1614 te dateren is.Ga naar eind37. Franchois Loockmans Thielmansz. was in Antwerpen tussen 1578 en 1585 actief als onderwijzer voor Duits, Frans, lezen, schrijven en rekenen.Ga naar eind38. Het grootste verschil tussen de door hem vertaalde novellenbundel en de kluchtboeken was dat in de novellen bijna uitsluitend liefdesthema's bespeeld werden, terwijl een kluchtboek steevast een grote variatie aan onderwerpen bevatte. Er zijn behalve de schoolmeestersnamen nog sporen die wijzen op een gebruik van de kluchtboeken in de scholen. Zo verscheen op een Antwerpse schoolboekenlijst van 11 augustus 1621 ‘Ghenuechelijcke exempelen oft Klucht-boeck’, wat trouwens nog een argument is voor een tussen 1590 en 1627 verschenen editie van dit kluchtboek. Volgens de katholieke censoren, die de lijst opgesteld hadden, moest het kluchtboek uit de scholen gehouden worden tot het gecorrigeerd was. Zij oordeelden dat meerdere anekdoten in het boek ‘gans verderfelijk en schandelijk zijn, hoewel er hier en daar fraaie exempelen in zitten’.Ga naar eind39. Hoewel een vergelijking tussen de bewaarde edities leert dat een beperkt aantal anekdoten over religieuze aangelegenheden en naaktkwesties mettertijd geschrapt waren, liep de censuur echter niet hard van stapel. De kluchtboeken werden ook in de Spaanse Nederlanden niet van hun gevarieerdheid beroofd. Leerzaamheid spreekt ook uit Den Wet-Steen des Verstants. Waer mede door verscheyden fraye proposten/ wijse antwoorden/ redenen ende sententien/ t'verstant vanden leser verscherpt wordt (Antwerpen, Guilliam Lesteens, 1620).Ga naar eind40. Dit kluchtboek was samengesteld door de bekende katholieke polemist Richard Verstegen (ca. 1550-1640). Den Wet-Steen is een verzameling van 242 anekdoten en exempelen, die klaarblijkelijk grotendeels uit de anekdoten- en apophthegmataverzamelingen afkomstig | |
[pagina 417]
| |
zijn. De precieze identificaties zijn echter nog niet gebeurd. Het werk is onderverdeeld in 23 weinig geordende hoofdstukken en bevat, behalve anti-reformatiesatire, typisch voor Verstegen, verhaaltjes over de meest uiteenlopende onderwerpen. Net als in de zestiende-eeuwse kluchtboeken is het een opeenstapeling van losse anekdotes, een groot deel komisch, andere ernstig, en met slechts een weinig moralisering. Kortom, vanaf het laatste kwart van de zestiende eeuw en tot een eind in de zeventiende eeuw hoorden de kluchtboeken in de Spaanse Nederlanden (en waarschijnlijk ook in de Republiek) in een didactische sfeer thuis. Kinderen en jongeren konden er schokschouderend van het lachen iets uit opsteken. Dat blijkt tevens uit het aantekeningenboek van de relatief welgestelde Friese boer Dirck Jansz. (1578/79-1636). Die kopieerde omstreeks 1600 13 anekdoten uit het Clucht boeck van 1576 (of een latere versie ervan), waarin allerlei vormen van bedrog en vooral de seksuele moraal aan bod komen. Hij beoogde met die notities zijn kinderen een liefelijk testament in proza ter lering en stichting na te laten, zoals hij het zelf omschreef.Ga naar eind41. Of vanuit al dat schoolmeestergedoe een verband kan gelegd worden met een luidruchtige jongerencultuurGa naar eind42., waarvoor sowieso weinig bewijzen voorhanden zijn, lijkt erg twijfelachtig. De hilariteit was er niet minder om, maar de kinderen, jongeren en allicht ook ouderen kregen aan het einde van de zestiende en in het begin van de zeventiende eeuw waarschijnlijk vooral via de school te horen dat er kluchtboeken bestonden en leerden ze lezen. | |
Moraliserend vermaanTot omstreeks het midden van de zeventiende eeuw verschilde de productie van kluchtboeken in de Republiek niet van die in de Nederlanden onder Spaans gezag, dat wil zeggen de diverse edities zijn in beide gevallen op één hand te tellen.Ga naar eind43. Vanaf 1651 trad echter een bruuske verandering op. In de tweede helft van de zeventiende eeuw werden immers tientallen edities uitgegeven in de Republiek, vooral in Amsterdam, terwijl in de Spaanse Nederlanden geen enkel kluchtboek meer gedrukt werd vóór ca. 1700. Het uitgeverssucces van de kluchtboeken in het Noorden paste duidelijk in een internationale trend. Zo is ook voor de Duitse gebieden een cesuur in de periode 1640/1670 vastgesteld, in die zin dat een publicatiegolf van kluchtboeken toen de markt overspoelde.Ga naar eind44. Daarbij zou inhoudelijk een evolutie van anekdotenbundel naar moppenboek te bespeuren zijn.Ga naar eind45. De kluchtboeken hadden voortaan geen andere pretentie meer dan vergaarbakken van grappen te zijn. Het opvallende verschil tussen Noord en Zuid had uiteraard veel te maken met de inmiddels solide positie van Amsterdam als uitgeverscentrum. Misschien speelden ook religieuze verschillen een rol. Zo werden vóór 1700 Duitse kluchtboeken bijna uitsluitend in Noord- en Midden-Duitsland uitgegeven en niet in het katholieke zuiden. Franse hugenoten redigeerden hun eigen collecties, die onder meer in de Republiek gedrukt werden. In de tolerante en overwegend protestantse Republiek leken kluchtboeken dus niet ongepast. De belangrijkste verklaring voor de onbeduidende rol die de kluchtboeken in de Spaanse Nederlanden toebedeeld kregen, is echter dat tegen het midden van de eeuw geestelijken de literai- | |
[pagina 418]
| |
re productie van het Zuiden domineerden en monopoliseerden qua thematiek en genres.Ga naar eind46. Zij onthielden zich daarbij trouwens allerminst van grapjes, al lag de nadruk in hun ridiculisering vooral op een herijking van de zotheidsthematiek uit de zestiende eeuw, met het oog op stichting en vermaan. Het embleemboek Het Masker van de Wereldt afghetrocken (Antwerpen, 1646) van de jezuïet Adriaen Poirters (1605-1674) was een van de meest geslaagde en populairste realisaties in dat verband. De kluchtboeken pasten echter niet in het straatje van de katholieke geestelijkheid. Daarvoor waren ze tegen het midden van de zeventiende eeuw klaarblijkelijk te ver afgedreven van de instructieve en moraliserende intenties waarmee ze bij hun ontstaan in de zestiende eeuw gevuld waren geweest. Nochtans kwam reeds in het laatste kwart van de zeventiende eeuw het kluchtige opnieuw als quasi-zelfstandig medium in de gedrukte boekenproductie van de Spaanse Nederlanden aan bod. Met name de Brusselse drukker, boekverkoper, dichter en toneelschrijver Joan de Grieck (1628-1699) en zijn broer Judocus (1648-na 1704) stelden een hele reeks boekjes samen vol anekdoten, grafschriften, uitspraken en andere niemendalletjes, waarin ze zowel recreatief als moraliserend trachtten te zijn. De titels recupereerden de zotheid en schrijvers als Poirters werden door de broers de Grieck ongenadig geplunderd: De Droeve ende Blyde Wereldt (1671), Den Wysen Gheck (1672) bestemd voor de ‘Vlamsche Ieucht’, Spieghel der Historien (1673), Den Lacchende ende Leerende Waer-Seggher (1679), De Sotte Wereldt (1682) en De heerelycke ende vrolycke daeden van keyser Carel den V (1689).Ga naar eind47. Het blijkt moeilijk deze boekjes volgens rigoureuze criteria te classificeren.Ga naar eind48. Kluchtboeken zou ik deze echter niet noemen, hoewel een (klein) aantal anekdoten uit het kluchtboekencircuit er in terug te vinden zijn. De ernstige exempelen domineren echter aanzienlijk. Bovenal echter is de structuur grondig verschillend, want in plaats van dat de verhaaltjes en tekstjes allerhande los naast elkaar staan, zoals in de kluchtboeken gebruikelijk was, zijn ze in de boeken van de Grieck steeds met een ellenlang moraliserend betoog aan elkaar gebreid. | |
VolksliteratuurEnigszins apart in het door Joan de Grieck samengelijmde oeuvre staat Het tooneel der leerlycke ende vermaeckelycke historien als onderdeel van Het Brussels Klucht-Tooneel (Amsterdam, 1700, en te koop te Brussel bij Joan de Grieck).Ga naar eind49. De Grieck hoopt dat ‘straffe Keur-meesters’ hem zullen vergeven en presenteert in dit kluchtboek 18 anekdoten en 9 ‘inbeeldinghen’, die door een lijn of door wit van elkaar gescheiden zijn en meestal van een titel voorzien zijn. Ze stammen uit het bekende repertoire van de kluchtboeken, al is nog niet geïdentificeerd waar De Grieck precies zijn stof gehaald heeft. Geheel volgens de bekende principes staan de anekdoten losweg door elkaar. Van een omkaderende moralisering is geen sprake. De titel legt rechtstreeks de band met het toneel.Ga naar eind50. Joan de Grieck is met Het tooneel misschien wel verantwoordelijk voor de plotse heropleving van het gedrukte kluchtboek in de Zuidelijke Nederlanden omstreeks 1700. Een zekere A.J.W.L. stelde Den seer vermaeckelycken kluchtvertelder samen, gedrukt te Ieper en te koop bij Willem van Bloemen in Antwerpen.Ga naar eind51. Het omvangrijke kluchtboek van 139 anekdoten en 204 bladzijden, in duodecimo, is ongedateerd, maar op pagina 183 is | |
[pagina 419]
| |
sprake van een ‘Nieuwen Almanach voor 't Jaer ons Heeren 1704’, wat toelaat dit boek omtrent dit jaartal te dateren. De anekdoten lijken aan de zestiende-eeuwse kluchtboeken ontleend, doch waren volgens de wervende titelpagina ‘meest in Vlaenderen en Brabandt voorghevallen’. Die pittoreske situering was een gebruikelijke techniek voor de commercialisering van de kluchtboeken. Inhoudelijk was de kluchtvertelder een onverkorte voortzetter van de oude kluchtboektradities, met nog steeds scatologica, slapstick humor en verhaaltjes over bedrog, oplichterij en domheid binnen diverse standen en rangen. Toch was ook het kluchtboek in de Zuidelijke Nederlanden aan het einde van de zeventiende eeuw in heel andere circuits beland dan voor de voorgaande periodes het geval was. Van een vrij geleerd medium, met rederijkersconnecties en koopmansambities in het midden van de zestiende eeuw, via de positie van schoolfenomeen tijdens de aanzwengelende contra-reformatie, evolueerde het kluchtboek in de late zeventiende en de achttiende eeuw tot colportage-product. Het bereikte voortaan zowel de landman en de weinig bemiddelde ambachtsman als lieden hoger op de sociale ladder. Zo handelen relatief veel anekdoten in de kluchtvertelder over boeren, althans veel meer dan in het Clucht boeck en zijn navolgers het geval was. Bovendien hingen kluchtboeken steeds nauwer samen met almanakken en dat waren producten bij uitstek voor rondtrekkende venters. Allicht het kleinste Nederlandse kluchtboek dat ooit gedrukt is, illustreert dit voortreffelijk. Vermakelycke cluchten om de winterse avonden cort te maecken is een minuscuul boekje in duodecimo, van acht bladzijden, waarop drie anekdoten uit het traditionele repertoire afgedrukt staan.Ga naar eind52. Het werkje is gedrukt door Jacob Mesens III in Antwerpen, die in 1657 in het Antwerpse Sint-Lucasgilde opgenomen was en stierf in 1705. Het exemplaar in de Antwerpse stadsbibliotheek is ingebonden met een almanak en een prognosticatie voor 1701, eveneens gedrukt door Mesens, wat laat vermoeden dat het boekje een toegift bij de almanak was. De kluchtboeken behoorden vanaf de aanvang van de achttiende eeuw tot de voddigste waren uit het aanbod van de drukkers en uitgevers. Zij werden in de Zuidelijke Nederlanden tijdens de achttiende en de negentiende eeuw nog herhaaldelijk herdrukt, alvorens in de lade met curiosa van de folkloristen te verdwijnen. In de titels werd echter nog lang naar het maatschappelijk nut van de kluchtboeken gewezen. Zo propageerde Den seer vermaeckelycken kluchtvertelder, ‘want wat is'er beter als wanneer datmen in een geselschap is, datmen kan eenighe aerdighe potsen, ende avonturen by het licht brengen, om alsoo de Compagnie te vermaecken’. Dergelijke commerciële praatjes waren reeds in de zestiende eeuw te horen, maar tegen het einde van de zeventiende eeuw hadden ze een totaal andere betekenis gekregen. De verkleining van het formaat van de boekjes van octavo naar duodecimo, de vermoedelijke colportage samen met almanakken, de samenballing van ‘klucht’ tot mop, de pittoreske situering van de verhaaltjes in de nabije stad of streek en de banden met het toneel, het lijkt er allemaal op te wijzen dat de kluchtboeken langzamerhand gebruiksgoed voor alle sociale lagen van de bevolking waren geworden. Meer en meer ging het om de grappen alleen en niet om het nut van de pointes en de zedeles. In plaats van hilarische leermeesters werden de kluchtboeken doordeweeks leesvoer. |
|