De Zeventiende Eeuw. Jaargang 12
(1996)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 64]
| |
In de schaduw van Newton
| |
[pagina 65]
| |
natuurkunde. De oude, aan de Grieken ontleende wiskundige methoden wist hij tot de hoogste graad van perfectie te brengen, maar de nieuwe differentiaal- en integraalrekening van Newton en Leibniz maakte dat werk in korte tijd grotendeels overbodig. Zijn natuurwetenschappelijke verklaringsbeginselen ontleende Huygens grotendeels aan Descartes. Ook al had hij veel meer oog voor de empirie, en ook al nam hij in toenemende mate afstand van de manier waarop Descartes zelf zijn eigen beginselen toepaste, aan diens ideaal van een mechanistische natuurverklaring heeft Huygens altijd vastgehouden.Ga naar eind3. Juist deze trouw aan het cartesiaans-mechanistische verklaringsbeginsel bracht hem in conflict met de opvattingen over gravitatie, zoals Newton die in zijn Principia (1 1687) had neergelegd. Hoezeer Huygens ook onder de indruk was van Newtons mathematische behandeling van de gravitatietheorie, hij heeft nooit kunnen accepteren dat de Brit voor de zwaartekracht geen mechanistische verklaring wilde geven, maar genoegen nam met een op deze onverklaarde gravitatie gebaseerde mathematische behandeling van de planetenbewegingen en andere natuurverschijnselen. Bedenkelijker nog in Huygens' visie was dat Newton zijns inziens blijkbaar aannam dat alle materiedeeltjes ‘elkaar aantrekken of ertoe neigen zich wederzijds te naderen’. Immers, aantrekkende krachten tussen lichamen die hun werk doen, zonder dat deze lichamen met elkaar contact hebben, zijn voor Huygens in het voetspoor van Descartes ‘occulte kwaliteiten’, die thuis horen in de duistere Middeleeuwen.Ga naar eind4. Door het succes van Newtons gravitatietheorie en zijn kleurschiftingsproeven werd ook zijn verklaring van breking, buiging en terugkaatsing van licht met behulp van (licht)deeltjes en aantrekkende krachten snel gemeengoed onder de Nederlandse newtonianen. Het gevolg was dat zowel Huygens' bewegingsleer (enkele onderdelen uitgezonderd) als zijn originele, mechanistische lichttheorie waarin licht wordt gezien als een beweging die zich voortplant door stoten in een ether, geheel op de achtergrond raakten. Zijn grote verdiensten op natuurwetenschappelijk terrein werden weliswaar blijvend erkend en geroemd, maar voor de meeste onderzoekers in ons land was hij geen wegwijzer meer. Degene die nieuwe vergezichten had geopend door zijn mathematisch-empirische methode en de ermee behaalde successen, was Newton, al worden ook anderen genoemd, met name Bacon en Boyle, zoals Boerhaave dat deed in zijn bovengenoemde rede over het verkrijgen van zekerheid in de natuurkunde.
Behalve het ‘wonder van onze eeuw’ heet Newton in Boerhaaves oratie ook degene ‘die overal als de eerste verdient te worden geprezen’, de ‘vorst aller wijsgeeren’ en de ‘vorst der meetkundigen’.Ga naar eind5. Weliswaar wordt ook Huygens nog een keer lof toegezwaaid als onovertroffen wiskundige en mathematisch-fysicus, maar uitgerekend hij wordt samen met Descartes ook als waarschuwend voorbeeld opgevoerd om uitglijders op het glibberige pad van de speculatie aan de kaak te stellen. Daarvoor kiest Boerhaave Huygens' Cosmotheoros (1698), waarin onder andere beschouwingen voorkomen over bewoners van andere planeten: ‘Had hij [maar] uit zijn overigens voortreffelijk werk datgene weggelaten, wat den lachlust van den meetkundige of van den geoefenden physicus bij het lezen opwekt, laat staan zijn instemming afdwingt.’Ga naar eind6. Het is opmerkelijk dat de bekende fysico-theoloog Bernard Nieuwentijt een paar jaar later Huygens op dit punt min of meer in bescherming neemt. Even- | |
[pagina 66]
| |
als Boerhaave stond de veel oudere Nieuwentijt een empirische natuurwetenschap voor, overigens meer in de zin van Boyle dan van Newton. In zijn Gronden van zekerheid (1720) ziet Nieuwentijt Huygens als een onderzoeker die zich op experimenten wilde baseren en die daarom zijn beschouwingen over de planeten in de Cosmotheoros terecht ‘gissingen’ noemde. Ze konden immers niet proefondervindelijk bewezen worden.Ga naar eind7. Dat de opstelling van Boerhaave tegenover Huygens' ‘gissingen’ negatiever is dan die van Nieuwentijt, heeft mogelijk te maken met de toenemende aversie van de jongere newtonianen tegen speculaties, die zij als verwerpelijke cartesiaanse uitwassen zien. | |
Willem Jacob 's GravesandeIn hetzelfde jaar 1715 dat Boerhaave openlijk zijn waardering voor Newton uitsprak, maakte de advocaat en journalist Willem Jacob 's Gravesande ambtshalve een reis naar Engeland, waar hij de gelegenheid te baat nam om kennis te maken met diverse leden van de Royal Society, vooral met haar voorzitter Isaac Newton. Twee jaar later werd hij benoemd tot hoogleraar wiskunde en astronomie in Leiden, waar hij een radicale hervorming van het fysica-onderwijs doorvoerde in newtoniaanse geest. Reeds in 1720-21 (2 1725) verscheen zijn bekende leerboek Physices elementa mathematica, experimentis confirmata. Sive introductio ad philosophiam Newtonianam, een titel die over het standpunt van de auteur niets te raden overlaat. Zoals op grond van de titel viel te verwachten, neemt Newton in dit leerboek een prominente plaats in. De Principia en de Opticks worden gelijkelijk als baanbrekend beschouwd. Niemand is zo ver gevorderd met de toepassing van de wiskunde in de natuurwetenschappen als Newton.Ga naar eind8. Overigens worden naast de Brit vele andere onderzoekers genoemd, onder wie ook Huygens, aan wie het hoofdstuk over slingers is ontleend, althans wat de inhoud betreft, want 's Gravesande zegt uitdrukkelijk dat hij een andere - dwz. newtoniaanse - methode van bewijzen volgt. De regels voor de middelpuntvliedende krachten zijn eveneens aan deze ‘vermaarde man’ ontleend,Ga naar eind9. maar ook hier wordt de behandeling in newtoniaanse zin bijgesteld. Uitvoerig gaat 's Gravesande in op de bekende vis viva-kwestie: is de ‘kracht’ van een bewegend lichaam evenredig met de massa maal de snelheid (mv) of met de massa maal het kwadraat van de snelheid (mv2)? Huygens was de eerste die onderscheid maakte tussen ‘hoeveelheid beweging’ en ‘bewegende kracht’ van een lichaam. Leibniz had deze kwestie verder uitgediept en gesteld dat de hoogte waartoe een ‘kracht’ een lichaam tegen de zwaarte in omhoog kon brengen, als het effect van de ‘kracht’ moest worden beschouwd. Dat effect is evenredig is met mv2, zodat deze grootheid de maat was voor de ‘kracht’ van een bewegend lichaam. In de eerste druk van zijn boek koos 's Gravesande nog voor het mv-standpunt, dat vooral door Engelse newtonianen werd aangehangen, maar op grond van valproeven met metalen bollen in klei kwam hij spoedig daarna tot de conclusie dat het mv2-standpunt het juiste was. Hij publiceerde hierover in 1722 een Essai d'une nouvelle théorie sur le choc des corps, waarin hij zijn nieuwe inzichten uiteenzette.Ga naar eind10. In het begin van zijn Essai noemt 's Gravesande Leibniz als degene die het eerst tegen het gangbare mv-standpunt inging. Aan het slot van de verhandeling komt | |
[pagina 67]
| |
hij erop terug en vermeldt dan voor het eerst ook kort Huygens' rol als voorbereider van het werk van Leibniz. Hij wijst erop dat Huygens zowel bij slingerproeven als bij botsingsproeven de hoogten waartoe lichamen konden opstijgen als uitgangspunt van zijn conclusies nam en dat deze stijghoogten evenredig bleken te zijn met mv2. Bovendien kwam Huygens tot de slotsom dat de ‘stijgkracht’ mv2, in tegenstelling tot de ‘hoeveelheid beweging’ mv, in alle gevallen constant blijft.Ga naar eind11. 's Gravesandes nieuw verworven inzichten zijn vanaf de tweede druk ook in zijn leerboek Physices elementa mathematica terug te vinden. In verband hiermee komen we in het voorwoord een polemiek tegen met de newtoniaan Samuel Clarke. Deze beschouwde 's Gravesandes ommezwaai als verraad aan de zaak van Newton. De Leidse hoogleraar ontkent dit ten stelligste: niet hij is een newtoniaan die zweert bij de meester, maar die in Newtons voetsporen gaat. De korte reactie in het voorwoord van zijn leerboek was de samenvatting van een uitvoeriger antwoord aan Clarke in zijn Remarques sur le force des Corps en mouvement. In dit artikel stelt 's Gravesande dat Clarke ten onrechte Newton in de vis vivakwestie betrekt, omdat deze immers de zaak slechts terloops had aangeroerd. Weliswaar wijkt Newton daarbij niet van het toen gangbare standpunt af, maar dat geldt ook voor vele andere auteurs.Ga naar eind12. Verder verwerpt de Leidse hoogleraar Clarkes beschuldiging dat hij Leibniz klakkeloos gevolgd zou hebben, want de evenredigheid van kracht en doorlopen ruimte was voor hem geen noodzakelijk verband, maar een experimenteel op te lossen probleem. Over zijn verhouding tot Newton zegt hij: ‘j'ose assurer que l'intention de rendre justice à M. Newton, & de faire honneur à ses découvertes, y est pleinement justifiée.’ Anderen moeten maar beoordelen of hij in zijn poging ‘la philosophie de Newton’ te verdedigen ook werkelijk geslaagd is. Het heeft er veel van weg dat Huygens' betekenis voor de onderhavige kwestie min of meer gemarginaliseerd wordt, terwijl Newtons afwijkende - en in 's Gravesandes ogen onjuiste - standpunt tot op zekere hoogte wordt vergoelijkt.Ga naar eind13. In zijn filosofieleerboek Introductio ad philosophiam (1736) schenkt 's Gravesande in een hoofdstuk over de methode aandacht aan de rol van hypothesen om tot betrouwbare kennis te komen. Hij is er in het algemeen nogal beducht voor om hypothesen te gebruiken, maar soms zit er niets anders op, mits men mogelijkheden heeft van empirische toetsing. Als voorbeeld van een geslaagde hypothese noemt hij de ring van Saturnus, die door Huygens werd aangenomen om het verschijnsel te verklaren dat de planeet soms rond van vorm was, maar vaker nog van ‘handvatten’ voorzien leek te zijn.Ga naar eind14. De overeenstemming tussen waarneming, voorspelling en hypothese was volgens 's Gravesande zo goed, dat er aan het werkelijk bestaan van de ring geen twijfel mogelijk is. Opmerkelijk newtoniaans is het slot van het hoofdstuk. 's Gravesande stelt vast dat het, mede gezien de zo succesvolle hypothese van de ring, te ver gaat te beweren dat redeneringen op basis van hypothesen nooit boven het niveau van waarschijnlijkheid uitkomen. Maar ernstiger nog acht hij de tegenovergestelde fout rechtstreeks uit de waarneming afgeleide conclusies als hypothesen te bestempelen. Het is duidelijk waarom hij dat een ernstige zaak vindt: In deze fout vervallen velen, wanneer ze het hebben over de verklaring die Newton van de hemelverschijnselen heeft gegeven. Ze achten die van hypothetische aard, hoewel deze geniale man alleen maar dingen geponeerd heeft die door een wiskundige redene- | |
[pagina 68]
| |
ring zijn afgeleid uit verschijnselen waaraan geen twijfel mogelijk is, en dat zonder één hypothese aan te nemen, zelfs niet om die te toetsen.Ga naar eind15. | |
Petrus van MusschenbroekBij 's Gravesandes Utrechtse en latere Leidse collega Petrus van Musschenbroek vinden we een soortgelijke houding. Reeds in het voorwoord van Van Musschenbroeks eerste leerboek Epitome elementorum physico-mathematicorum (1726) vinden we Huygens uitsluitend in een rijtje namen terug, terwijl Newton daar wordt opgevoerd als ‘een man met een verbazend talent en goddelijke scherpzinnigheid in de natuur- en wiskunde’. In zijn Utrechtse Oratio de certa methodo philosophiae experimentalis (1723) vinden we diverse reeksen van natuuronderzoekers, waarin soms ook de namen van Huygens en Newton voorkomen. Alleen de laatste heet echter ‘de grootste der stervelingen’ en een ‘onsterfelijk licht’.Ga naar eind16. In het voorwoord van de Tentamina experimentorum naturalium captorum in Academia del Cimento (1731), de door Van Musschenbroek in het Latijn vertaalde Saggi di naturali esperienze fatte nell' Accademia del Cimento (1667), het bekende genootschap in Florence, wordt uitvoerig lof toegezwaaid aan Bacon en Galilei voor de vernieuwing op het terrein van de wetenschap. Gesproken wordt ook over de vorderingen sindsdien, vooral dankzij Newton, maar Huygens wordt niet genoemd. In 1736 publiceerde Van Musschenbroek het eerste Nederlandstalige ‘moderne’ fysicaleerboek, de Beginselen der natuurkunde. Het voorwoord is sterk gericht op de Britse empirici en het maakt in het verlengde daarvan melding van de ‘wysbegeerte van den grootsten man onzer eeuw’, Isaac Newton.Ga naar eind17. De naam van Huygens zoeken we hier tevergeefs. Op een aantal plaatsen in de tekst van het boek komt hij overigens wèl voor. Zo ontmoeten we de ‘eer en roem der Hollanders’, als de vis viva-kwestie ter sprake komt, overigens slechts als degene die op het mv2-standpunt overstapte. Meer aandacht wordt geschonken aan de kleiproeven van 's Gravesande. In het hoofdstuk ‘Over de Botzing’ komt wel 's Gravesande, maar niet Huygens voor.Ga naar eind18. Bij de bespreking van de gravitatie haalt Van Musschenbroek uit naar de cartesiaanse verklaring van de zwaarte, die een gevolg zou zijn van de centrifugale tendens van een om de aarde roterende wervel (vortex, kolk) uiterst fijn verdeelde hemelmaterie, waardoor de waarneembare lichamen richting aarde geduwd zouden worden. Huygens, die in verband met de loodrechte val overal op aarde inzag dat de ene wervel van Descartes niet voldeed, nam een oneindig aantal kolken aan. Deze ‘oneindige draaykringen’ worden door Van Musschenbroek als onmogelijk afgewezen.Ga naar eind19. Het zal niemand verbazen dat hij naar Huygens verwijst bij de behandeling van de slinger en het slingeruurwerk: men leze, zegt Van Musschenbroek, het ‘deftige werk hierover van den grooten wysgeer en wiskonstenaar Christiaan Huygens’. Uiteraard krijgt Huygens ook de eer als eerste de middelpuntvliedende (‘midpuntvliedende’) krachten te hebben uitgerekend, maar Van Musschenbroek behandelt dit onderwerp in een newtoniaanse context: ook de middelpuntzoekende (‘midpunttrekkende’) krachten komen aan de orde.Ga naar eind20. | |
[pagina 69]
| |
Verder komen op verschillende plaatsen in Van Musschenbroeks werk incidentele ontdekkingen van Huygens ter sprake. Ze worden gewoonlijk kort en met waardering genoemd, zonder dat ze de context wezenlijk beïnvloeden. Soms is er een kritische opmerking: voor een barometer van Huygens heeft Van Musschenbroek zowel waardering als kritiek.Ga naar eind21. Terwijl de methodes van Bacon, Newton en anderen herhaaldelijk worden aangeprezen, is dat met de werkwijze van Huygens zelden het geval. Blijkbaar bouwt deze in de ogen van de Nederlandse newtonianen, inclusief die van Van Musschenbroek, voort op het werk van anderen en deelt hij in de lof èn in de kritiek die hen ten deel valt. De hoofdstukken in zijn Beginselen over lichtverschijnselen zijn volledig newtoniaans van inhoud. Van Musschenbroek behandelt daarin ‘de eerste gronden van de gezichtkunde’. ‘Meer verheven zaken’ vindt men bij Huygens en anderen, maar vooral bij Isaac Newton. Bij al ons onderzoek moeten we twee modellen voor ogen houden, ‘ons van de twee grootste mannen dezer eeuw naagelaaten, welke zyn de Gezichtkunde van den Heer Newton, en de Scheikonst van den Heer Boerhaave.’Ga naar eind22. Over Huygens' verklaring van terugkaatsing, breking en dubbele breking met behulp van golffronten vinden we niets. Zijn visie op licht als zich in de ether voortplantende pulsen wordt volledig genegeerd. Dat gebeurt ook in het leerboek van 's Gravesande. Beide Hollanders volgen Newton in zijn opvatting dat licht uit deeltjes bestaat. Van Musschenbroek doet dat expliciet, 's Gravesande impliciet.Ga naar eind23. Een herwaardering voor Huygens treedt een eeuw later op, als de negentiende-eeuwse golftheorie van Fresnel en anderen de corpusculaire theorie van Newton verdringt. Wat spijtig merkt Vollgraff dan ook in een ‘Avertissement’ bij Huygens' verhandelingen over het licht op: ‘... la théorie de Huygens tomba bientôt dans l'oubli. En Hollande même ni 's Gravesande ni Musschenbroek ne l'adoptent.’Ga naar eind24. Terwijl echter aanvankelijk Huygens gemeten werd naar newtoniaanse normen, althans naar het Newtonbeeld dat in historische retrospectie gevormd is, dreigt hier bij Vollgraff en anderen het gevaar dat Huygens' pulstheorie van het licht bijgesteld wordt naar de normen van de negentiende-eeuwse golftheorie, terwijl de tekortkomingen ervan - geen interferentie en geen golflengte - gemakshalve over het hoofd worden gezien. | |
Jean Henri van SwindenHet hierboven geschetste beeld van Huygens vinden we terug bij de directe leerlingen van 's Gravesande en Van Musschenbroek, en eveneens bij de generatie die erop volgt. De meesten van hen leunen sterk tegen hun leermeesters aan, ook in hun visie op Huygens. Ook meer oorspronkelijke geesten onder hen, zoals Petrus Camper (1722-1789) en Jean-Henri van Swinden (1746-1823), komen niet werkelijk tot een andere kijk op hun illustere zeventiende-eeuwse voorganger. Vooral Van Swinden is nog aan het eind van de achttiende eeuw een vurig pleitbezorger van Newton. Dat betreft vooral twee uitvoerige oraties, namelijk de Oratio de philosophia Newtoniana, uitgesproken bij het neerleggen van het rectoraat aan de hogeschool van Franeker in 1779, en de Oratio de hypothesibus physicis, quomodo sint e mente Newtoni intelligendae, ter gelegenheid van zijn ambtsaanvaarding als hoogleraar aan het Atheneum Illustre te Amsterdam in 1785. Meer dan bij zijn voorgan- | |
[pagina 70]
| |
gers het geval is, bevatten ze ook wetenschapshistorische elementen. In de eerste oratie ziet van Swinden op het terrein van de slinger, de botsingswetten en middelpuntskrachten, het gebied waarop Huygens zulke belangrijke bijdragen heeft geleverd, toch Newton als de hekkesluiter van de rij Galilei, Huygens, Wren en Wallis: de Brit is degene die hun vondsten in zijn eigen mechanica wezenlijk op een hoger plan bracht.Ga naar eind25. Descartes was een buitengewoon scherpzinnige geest, maar, zo vraagt Van Swinden zich af, wat heeft hij met zijn methode aan de natuurkunde bijgedragen? Verzinsels, luidt zijn antwoord kort en krachtig. En Huygens, het roemruchte Nederlandse sieraad, die voor geen enkele wiskundige onderdeed, wat heeft híj bijgedragen aan de verklaring van de gravitatie, en wat voegde hij toe aan de door hemzelf ontdekte wetten van de mechanica? Niets. Zijn nutteloze uitbouw van het cartesiaanse systeem - de hierboven genoemde aangepaste werveltheorie - is vergeten. Maar Newton heeft door zijn methode de waarheid achterhaald. Die methode is: niets toelaten dan wat empirisch vaststaat, de meeste hypothesen verwerpen en enkele ervan toetsen en onderscheid maken tussen wat zeker is en wat het niet is.Ga naar eind26. In zijn Amsterdamse oratie van 1785 gaat Van Swinden in dat spoor verder. Uitvoerig wordt uiteengezet dat Newton de speculatieve, gefantaseerde hypothesen van Descartes verwierp en slechts sommige toeliet voor nader onderzoek. In deze rede stelt hij opnieuw dat Huygens te vast zat aan de cartesiaanse (natuur)filosofie, waardoor hij Newtons kleurentheorie niet kon aanvaarden, hoe bedreven hij ook was in mathematische bewijzen en hoezeer hij er ook op gericht was de waarheid te ontdekken. Ook de niet-mechanistische gravitatie van Newton kon hij volgens Van Swinden niet aanvaarden, omdat hij van jongs af aan de cartesiaanse methode had ingedronken.Ga naar eind27. De kritiek op bepaalde aspecten in het werk van Huygens is aan het eind van de achttiende eeuw dus bepaald niet verstomd. Aan de andere kant is er tegelijk sprake van een zekere herwaardering voor Huygens. Dat hangt samen met een toenemende belangstelling voor cultuurprodukten van eigen bodem, inclusief die op het terrein van de natuurwetenschappen. Deze groeiende interesse uit zich ook in een hernieuwde belangstelling voor Huygens' nagelaten manuscripten, zoals we die tegenkomen bij Van Swinden. Dit resulteerde ongeveer een eeuw na de Huygens-uitgaven van De Volder en 's Gravesande in een werk over Huygens' slingeruurwerk, waarin voor het eerst niet eerder gepubliceerd materiaal was opgenomen.
In 1703 hadden Burcher de Volder en Bernhard Fullenius, conform de testamentaire beschikking van Huygens, de Christiani Hugenii Opera posthuma gepubliceerd. In hun voorwoord merken ze op nog wel meer gevonden te hebben, maar dit wegens incompleetheid niet voor publicatie geschikt te achten. In 1724 geeft 's Gravesande de Opera varia uit en in 1728 als aanvulling de Opera reliqua.Ga naar eind28. De inhoud van deze twee meerdelige werken bestaat uitsluitend uit reeds eerder gedrukt materiaal, inclusief de editie van De Volder en Fullenius. Het lijkt erop dat 's Gravesande voor deze uitgaven geen manuscripten geraadpleegd heeft. Deze conclusie wordt in elk geval getrokken door de bezorgers van de Oeuvres complètes, en wel op grond hiervan dat aanvullend materiaal in de manuscripten volgens hen in enkele gevallen tot commentaar op de gedrukte tekst geleid zou hebben.Ga naar eind29. In 1814 publiceerde Van Swinden het reeds genoemde werk Huygens, inventeur des | |
[pagina 71]
| |
horloges à pendule. De auteur laat in een uitvoerig betoog zien dat het volstrekt ongegrond is om Huygens de ontdekking van het slingeruurwerk te betwisten, zoals tot dan toe nog wel gebeurde. Hij doet dit met name op grond van zorgvuldige studie van correspondentie hierover, die zich nog onuitgegeven in de archieven bevond, en die door hem als aanhangsel werd opgenomen. Hiermee is Van Swinden dus niet alleen de newtoniaan van de oraties die Huygens kritiseert, maar tevens de eerste die kennelijk met hernieuwde belangstelling de manuscripten van Huygens bestudeerd heeft, spoedig daarin gevolgd door anderen. Maar dat valt buiten het bestek van dit artikel. Ik kom tot een afronding. In 1703 schreven De Volder en Fullenius in het voorwoord van hun Huygens-uitgave, waarin overigens ook de naam van Newton uitdrukkelijk wordt genoemd, dat mogelijk een enkeling in staat was Huygens te evenaren, maar dat niemand hem zou kunnen overtreffen. Driekwart eeuw later heeft Van Swinden dit oordeel overgeplant op Newton, als hij in zijn Oratio de philosophia newtoniana een achtvoudig ‘Niemand is meer...dan Newton’Ga naar eind30. uitspreekt en niemand zelfs ook maar in staat acht te ontdekken wat Newton ontdekt heeft, met uitzondering misschien van Huygens, Leibniz en Bernoulli.Ga naar eind31. Met name Newtons methode is voor ons de sleutel geweest om nieuwe wegen te openen. Het is waar, de ster van Huygens heeft geschitterd op talloze fronten in de wis- en natuurkunde, maar uiteindelijk is zijn denken niet vruchtbaar gebleken voor de uitbouw van de natuurkunde, hoe geniaal onze landgenoot ook was. Globaal genomen komt het oordeel over Huygens van 's Gravesande tot Van Swinden overeen met wat Condorcet aan het slot van zijn Éloge de Huyghens stelt: Le sien [de naam van Huygens, d.P.] vivra tant que les mathématiques & les arts seront cultivés; & s'il n'a pas laissé une réputation aussi brillante que celle de Newton, c'est qu'avec un génie peut-être égal, il n'a fait que préparer la révolution que Newton a eu la gloire de faire dans le calcul & dans la philosophie.Ga naar eind32. |
|