De Zeventiende Eeuw. Jaargang 11
(1995)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
Het gebruik van Ripa's Iconologia in de liedbundel Gesangh der zeeden van Dirck Pietersz. Pers
| |
[pagina 83]
| |
Gesangh der zeeden: waer in verscheyden stichtlijcke liedekens en dichten, tot verbeteringe van dese bedorvene eeuwe, als mede veele schriftuyrlijcke, historiale en zeedelijcke stoffen, soo uytte H. Schrift, Philosophen als uyt de oude stichtelijcke poëten, tot bestraffinge van der menschen gebreecken, leerlijck werden vertoont en voorgedragen, en met veele aanmercklijcke spreucken der ouden, op de gesangen gepast. De auteur presenteerde de bundel in de volgende drukken als het laatste deel van een trilogie waarvan respectievelijk Bellerophon of lust tot wysheyt, en Urania of Hemelzangh (1640) de eerste twee delen vormden. De drie bundels werden toen gezamenlijk uitgegeven en zijn in het laatste kwart van de zeventiende eeuw en in de loop van de achttiende eeuw telkens weer herdrukt.Ga naar eind4. Bellerophon was inmiddels met prozacommentaren aangevuld en Pers voorzag ook de liederen in Urania af en toe en die in Gesangh der zeeden zeer geregeld van enige toelichting en verwijzingen naar ander werk van zijn hand.
In de latere uitgaven van de eerste twee ‘delen’ wordt incidenteel aan Ripa gerefereerdGa naar eind5., maar in het Gesangh der zeeden is meer te vinden: zo'n zeventien keer wordt er rechtstreeks naar Pers' Iconologia-vertaling verwezen. In een aantal gevallen lijkt het voornamelijk om een reclameboodschap te gaan, waarvan per slot van rekening niet alleen de auteur, maar ook de uitgever Pers zou profiteren. Bij het lied Vreedes Vreughde-Beeld (blz. 111-113) spoort hij de lezer als volgt aan: Leest van de Vreede, wat die is en hare nuttigheyt, en hoe die by den Ouden is afgebeelt, in dat geleerde boeck Iconologia of Uytbeeldingen des verstants, van den Romeynschen Ridder Cesare Ripa, fol. 569. by ons vertaelt en uyt-gegeven. Daer die op veelderleye maniere is uytgedruckt. Siet oock in Vrania of Hemelsangh, fol. 156. Laet ons de Vree beminnen. En ook fol. 173. Het pad der Vreede. Ook naar aanleiding van andere begrippen die in de liederen worden gethematiseerd ontvangen we dergelijke aansporingen: - Leest van dese eygen-liefde, in de Iconologia of Uytbeeldinge des verstants, Fol. 295. daer suldy die selve seer aerdigh vinden beschreven. (blz. 98, onder het lied Kent u selve) Het aardige van deze plaatsen lijkt me dat Pers hier iets laat blijken van de manier waarop de tijdgenoot zijn Ripa zou kunnen hanteren: niet louter als een lexicon van allegorieën waarin je kunt opzoeken hoe een bepaalde abstractie gevisualiseerd zou kunnen worden, maar als een boek dat aantrekkelijk is om in te lézen, waarin begrippen op een zodanige wijze zijn uitgewerkt dat de ermee verbonden bespiegelingen de lezer genoegen zullen verschaffen. Met dit vermaak is uiteraard het nut onlosmakelijk verbonden. We moeten niet vergeten dat de verklaringen in Ripa doortrokken zijn van ethische gemeenplaatsen. Pers zelf benadrukt in Des | |
[pagina 84]
| |
oversetters ontschvldinge voorin zijn vertaling zowel de genoegens die Ripa's inventiviteit zal verschaffen, als de in het werk vervatte morele lessen: De weetgierige verstanden, die de konsten en wetenschap beminnen, zullen desen Romeinschen Ridder danck weeten, dat hy zijne vlijt tot yders nut en onderwijsinge heeft aengewent, te meer men hier uyt, als uyt een lustige Waerande, die tot allen tijden bloeyt, lieflijcke vruchten kan plucken, en tot zijn vermaek genieten. Ia hy zal van al 't geene de morale of zeedighe Philosophie en oock de natuyrlijcke in sich begrijpt, 't zy van deughden of ondeugden, of wat een geestigh brein weet te bedencken, stoffe vinden om sich te verlustigen, te meer hy 't niet alleene heeft getrocken, uyt de alderoudste Philosophen, Poëten en Redenaers, maer oock uyt de H. Schrift, Oudvaderen, Historien en d'aldertreflijckste schriften. Iets eerder in dezelfde tekst komt het leveren van morele richtlijnen nog iets concreter naar voren: Want hier in werden ontallijcke beeldnissen uytgeleyt, en met seer geleerde en bewijslijcke grondreedenen en deftige overwegingen, verklaert: waer uyt dan werden vertoont, de heerlijckheyt der deughden en schandlijckheyt der ondeughden, ten einde men dese vlieden en d'andere sal omhelsen. De Ripa-vertaling past wat dit betreft beter bij het overige werk van de christenmoralist Pers dan we op het eerste gezicht zouden vermoeden. In dat opzicht zijn er ook allerlei raakpunten met de stichtelijke liedbundel van Pers, waarin deugden en ondeugden vaak het thema van de liederen vormen. Als hij bij het lied onder de spreuk Maet hout staet, Onmaet vergaet verwijst naar Ripa Fol. 315, betreft dat de overeenkomst in morele boodschap, terwijl de uitdrukkingsmiddelen geen parallellen vertonen.
In een aantal gevallen plundert Pers zijn Ripa-vertaling louter om de prozacommentaren in zijn Gesangh der zeeden wat aan te vullen. De Iconologia treedt daarbij slechts op als leverancier van tekst, soms met kleine varianten, zoals in de Ovidiusvertaling op blz. 7 in een passage overgenomen van Ripa blz. 548-549.Ga naar eind6. In de toelichting bij het lied Kent u selve (blz. 96-98) worden een paar voorbeelden geparafraseerd uit het lange lemma Amor di Stesso. Eygen-Liefde bij Ripa. Een aansporing al het mogelijke te doen om te voorkomen dat men in armoede vervalt (Armoede, blz. 146) wordt onderstreept door een emblema van Alciato aan te halen, dat met dezelfde Nederlandse versjes ook voorkomt in Pers-Ripa, blz. 25. En de 't Samenspraeck de Mensch en Religie of Godsdienst, het Latijn nae-gevolght komt eveneens rechtstreeks uit Ripa (onder Religione, blz. 173). Tenslotte had Pers nog een bladvulling nodig aan het slot van het laatste katern. Hij gebruikte hiervoor een viertal gedichtjes over de Gouden tot en met de IJzeren eeuw, met de volgende toelichting: Om dat hier noch eenigh geschrift te kort quam, heeft my geraden gedacht, de vier Eeuwen, gelijck die by de oude Poëten zijn beschreven, hier by te voegen, die ghy oock sult vinden in mijne Iconologia, fol. 125. Een deel van de verwijzingen naar Ripa fungeert als dienstverlening aan de gebruiker van het liedboek, die erop wordt geattendeerd dat er elders meer over het onderwerp is te vinden. Bij zijn lied over de Broosheyt van des Menschen leven (blz. 166- | |
[pagina 85]
| |
168) grijpt Pers de gelegenheid aan om erop te wijzen dat in Ripa beschouwingen te vinden zijn over de verschillende manieren waarop de mens zijn leven kan inrichten: Van 't lange, korte, beesige, aendachtige, Menschlijcke, en ongeruste leven, leest daer van in de Iconologia of Uytbeeldingen des verstants, fol. 486. en vervolgens, waer in ghy groot vermaeck sult scheppen. Leest oock daer op, de voorspoet des levens, fol. 566. daer hy eygentlijck sal aenwijsen wat dat selve is. Deze enigszins cryptische verwijzing doelt op de paragrafen in Ripa bladzij 286 (486 is een zetfout) over respectievelijk Vita longa, Vita attiva, Vita breve, Vita contemplativa, Vita humana, Vita inquieta, en op diens behandeling van Prosperita della Vita op blz. 565-566. Dat Ripa ten aanzien van het laatste lemma in de woorden van Pers ‘eygentlijck sal aenwijsen wat dat selve is’, geeft aan hoeveel waardering deze had voor de levensbeschouwelijke inzichten die tot uitdrukking worden gebracht in de Iconologia. Ook bij de liederen die gericht zijn tegen ondeugden als de gramschap (blz. 133-134) en de gierigheid (blz. 138-139) wordt vermeld dat daar meer over gelezen kan worden onder de desbetreffende lemmata in Ripa. Wat opvalt, is het ontbreken van directe echo's op het niveau van de beeldspraak, terwijl Pers er nota bene op wijst dat men de gramschap in de Iconologia ‘levendigh [zal] vinden af-gebeelt’. Ook van de vele beeldelementen met betrekking tot de gierigheid in Ripa wordt in het lied over die ondeugd niets gebruikt. Wordt in de Iconologia de menselijke vraatzucht met die van de wolf geassocieerd, in het liedboek lezen we: Het Vercken is haer Beeldenis, Daarin klinkt wel een andere plaats bij Ripa in mee, waar Gola. Gulsigheyt (blz. 190) wordt uitgebeeld als ‘Een Vrouwe die op een Vercken sit, omdat de Verckens boven maten gulsigh zijn.’
Ripa is als bron voor beeldspraak niet geheel aan het Gesangh der zeeden voorbijgegaan. Dat begint al met het vignet op de titelpagina, waarin Ripa's Ethica. Zeedevorminge (blz. 632) in beeld is gebracht: Een Vrouwe van een staetigh opsicht, die in haer slincker hant een Waterpas houd, hebbende aen haer rechter sijde eenen getoomden Leeuw. De keuze van dit lemma is uiteraard zeer toepasselijk bij deze bundel.Ga naar eind7. Een duidelijke ontlening zien we ook in het lied Vreedes Vreugde-Beeld (blz. 111-113). Pers had hier de keus uit niet minder dan dertien verschillende mogelijkheden bij Ripa om de vrede allegorisch voor te stellen. Hij kiest de eerste, op blz. 568: Pace. Vreede, nae de Medaglie van Augustus. De tekst daar luidt als volgt: Een Vrouwe, die in haer slincker hand houd een Overvloets hooren, met veel vruchten, bloemen, blaeders, oock een Olijftack, in de rechte een Fackel, waer mede zy eenen bergh van Waepenen in den brand steeckt. Deze droge beschrijving krijgt in Pers' lied ondanks wat onhandigheden zowaar iets zwierigs: | |
[pagina 86]
| |
Ick wil een Maeghd bekranssen,
Met Palm en groene Transsen,
Olijf en ander Kruyd:
Ick wil haer hooft omcieren,
Met kranskens van Laurieren,
En maecken haer de Bruyd.
Sy sal in hare dagen,
Een gulden Hooren dragen
Geladen met de vrucht,
In overvloet van goeden,
Daer 't velt ons mee komt voeden,
Door hare blijde lucht.
Sy sal door hare handen,
Mars oorloghs-tuygh verbranden,
En schencken ons de rust:
De Ackers sullen bloeyen
En al de vruchten groeyen
Tot yders vreughd en lust.
Ook de overige acht strofen gaan vooral over de gevolgen van de vrede, die bij Ripa buiten beschouwing blijven. Hier vertoont zich het algemene patroon voorzover er van invloed sprake is: uit de veelheid van noties die Ripa biedt, wordt iets geselecteerd en omgekeerd voegt de poëzie aspecten toe die niet in de Iconologia voorkomen. Bij een lied onder de titel Rijckdoms schijn (blz. 139-140) verwijst Pers naar het lemma Opulenza. Rijckdom in Ripa, fol. 439. Eén elementje is er uitgepikt: de voorstelling van Rijkdom als ‘Een oude en blinde Vrouwe, in goude laecken gekleet’. Die keert terug in de derde strofe van het lied: Rijckdom is een blinde Vrouw, ongetrouw, Dat deze blinde Vrouw op haar beurt de mensen verblindt, komt eveneens in beide teksten voor. In het commentaar bij het Lof der Stilswijgentheyt (blz. 136-137) ontleent Pers enige elementen aan zijn Ripavertaling, o.a. de obscure ‘Goddinne Angerona, die geheel met een kleed was omsloten: Daer mede sy uyt-druckten, dat men alle geheymenissen most bedeckt houden, en den mond met een zegel toe-drucken.’ Het beeld van de sluitzegel komt zowel in een versje bij Ripa voor als in de tekst van het lied. Een erg verrassend beeld kunnen we dit moeilijk noemen, en zonder de directe verwijzing zou er weinig reden zijn om een connectie te veronderstellen. Datzelfde geldt als Pers bij het lied Werrelts Loon (blz. 71-72) verwijst naar Volutta. Wellust die haest vergaet (Ripa blz. 593). Het enige gemeenschappelijke element tussen Ripa en het lied zelf ligt in het benadrukken van het uiterlijke schoon en de vluchtigheid van de wellust. De andere beeldelementen bij Ripa (de gevleugelde bol, de weg vol rozen, de steile berg) worden in het lied niet aangeroerd. Daarentegen kent dat weer andere, bij Ripa ontbrekende noties: het lokaas dat Wellust voorhoudt, de strikken die zij stelt, dat ze ‘gelijck een Adder’ is en vol ve- | |
[pagina 87]
| |
nijn. In het prozacommentaar grijpt Pers echter de gelegenheid aan om de iconografie van Volutta door het overnemen van een deel van de toelichting bij Ripa te expliciteren. Zo krijgt de gebruiker van het liedboek toch nog iets over de ‘gevleugelde ronde kloot’ te horen. Ook Amor di Stesso. Eygen-Liefde (Ripa blz. 295) wordt, als het al een bron is geweest, uiterst selectief gehanteerd. Uit de personificatie in de Iconologia wordt slechts het attribuut van de pauw opgepikt. In Ripa's toelichting (blz. 297) wordt daarbij alleen het aspect van de behaagzucht van de pauw gereleveerd, die haar eigen staart ‘hovaerdelijck’ beziet. Pers gebruikt dat ook (Gesangh der zeeden blz. 97, het lied Kent u selve, strofe 5), maar geeft er een andere draai aan, door op beeldniveau een contrast te introduceren: Wy zijn gelijck een Pauw die pronckt,
Met sijnen gulden steert,
Maer als hy naer sijn voeten lonckt,
Dan is sijn pracht gekeert.
Soo wy op ons' ellende sien,
En in ons selve gaen,
Wy sullen dit uytwendigh vlien,
En in de Ziel versmaen.
Pers hanteert hier de vergelijking met de pauw op creatieve wijze. Daar had hij uiteraard Ripa niet persé voor nodig en de connectie wordt hier dan ook alleen gelegd doordat Pers zelf naar dit lemma bij Ripa verwijst. Het is best mogelijk dat die verwijzing pas achteraf is toegevoegd en dat de Iconologia geen enkele rol heeft gespeeld in het ontstaan van dit lied.
Over het algemeen genomen moeten we concluderen dat van enige diepgaande invloed van Ripa op het scheppende werk van Ripa-vertaler Pers geen sprake is. Daarvoor zijn de evidente ontleningen te gering in getal. Ik moet wel opmerken dat ik me in dit geval beperkt heb tot het nader bekijken van de liederen waarbij Pers zelf naar Ripa verwijst. Hoewel ik dat dus niet systematisch heb nagegaan, geloof ik echter niet dat de beeldspraak in de overige liederen veel meer zal laten zien. De stichtelijke lyriek in de zeventiende eeuw had al voldoende eigen conventies ontwikkeld om niet afhankelijk te hoeven zijn van het allegorische beeldmateriaal in de Iconologia. |
|