De Zeventiende Eeuw. Jaargang 10
(1994)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 190]
| |
Tacitus en de Opstand
| |
[pagina 191]
| |
schriften in geschiedkundig en politiek opzicht. De beschrijvingen die hij namelijk van het Romeinse keizerrijk had gegeven, bleven ook in volgende eeuwen voor velen een bron van praktische wijsheid (prudentia) vertegenwoordigen. Die actualiteitswaarde had mede te maken met het feit dat Tacitus in de zestiende en zeventiende eeuw zowel in republikeinse als in absolutistische zin kon worden uitgelegd. Tacitus bood dus voor ieder wat wils. In de ons omringende landen werden de Annalen ook als ars aulica gelezen, Tacitus als een leermeester voor vorsten en hun onderdanen.Ga naar eind4. Hij doorzag de vorsten - zo meende men -, hij verdedigde of attaqueerde hun machtstreven, al naar gelang men zijn uitspraken interpreteerde. De commentaren en verklarende toelichtingen op het werk van deze geschiedschrijver brachten heel duidelijk de ambiguïteit van diens uitspraken aan het licht en leverden een bijdrage aan de ontluistering van de zgn. arcana imperii, de geheimen van de (vorstelijke) macht. Daarom ook was het werk van Tacitus zo geliefd ‘by de verstandigen’, bijvoorbeeld bij hen die in een politiek milieu werkzaam waren, als leidraad bij staatkundige beslissingen, als ‘orakel der burgerlyke staatkunde’ - om maar weer met Brandt te spreken. In landen met een sterke hofcultuur heeft Tacitus dus mede de rol vervuld van vorstenspiegel, een soort van logboek waarin de beslissingen, gedragingen en handelwijzen van het hof waren opgetekend en werden geëxpliciteerd. Hier te lande trachtte men hem ook te lezen vanuit een poging het ‘opstandige’ handelen te rechtvaardigen. Tacitus had immers over de ‘Oórsprong der Hóllanderen’ geschreven, en zonder hem - om de vertaler Johannes Fenacolius aan te halen - ‘waeren alle onse oude daden in duysterheyt verborgen, ende alle onse cloecke vroomicheden in eewige stilswijgentheyt begraven’.Ga naar eind5. Het zijn met name Daniel Heinsius en Hugo Grotius geweest die dit vrijheidstreven bij Tacitus hebben opgezocht. Bovendien werd de Taciteïsche stijl in deze periode gezien als de geschiedschrijversstijl bij uitstek. Voor het schrijven van een geschiedenis van het eigen volk moest dan ook wel worden teruggegrepen op het voorbeeld van Tacitus. Als we Else-Lilly Etter mogen geloven, waren juist de tegenstanders van het Tacitisme met name afkomstig ‘aus den Ländern, die im 16. und 17. Jahrhundert den Kampf gegen die habsburgisch-spanische Vormacht aufzunehmen wagten, aus Frankreich und Holland’.Ga naar eind6. Deze constatering behoeft enige nuancering. Zoals ik in het hier volgende aannemelijk hoop te maken kreeg het werk van Tacitus in de Nederlandse situatie, in het bijzonder door de Opstand, een specifieke functie. Waar het Latijn naar de volkstaal werd overgebracht en waar dus een breder publiek, dat een lagere sport op de sociaal-maatschappelijke ladder bezette, kennis kon nemen van de klassieke inzichten, ontstond deze waarde als vanzelf. Waar gaat het om? Al eerder constateerden we dat Tacitus niet alleen de blote feiten gaf, maar ook de achterliggende psychologie. Niet specifiek het anekdotische waar een groot publiek op afkwam, maar ook - voor ‘de verstandigen’ - de beweegredenen, de handelwijzen van vorsten en de tirannieke machtstructuren. Maar, als hier dan de nadruk lag, waarom dan toch een vertaling? Wat moest een breder publiek met al deze geleerdheid? Het was een in de renaissance algemeen voorkomende gedachte dat de geleerdheid uit de klassieke oudheid verbreid moest worden. Via steeds meer vertalingen van steeds meer antieke schrijvers trad een groeiende groep illiterati met de antieke wijsheid in contact. Het vertalen van Tacitus vertegenwoordigde, zoals gezegd, een speciaal belang: hier konden vertalers | |
[pagina 192]
| |
zich oefenen in beknoptheid en demonstreren dat een compacte en toch vloeiende geschiedschrijversstijl ook in de volkstaal een haalbare kaart was. Bij Hooft was het ook een duidelijke voorbereiding op het schrijven van de Nederlandsche Historiën. De grote zestiende-eeuwse wegbereider van Tacitus was Justus Lipsius. De Opstand had hem een uitstekend kader geboden waarbinnen zijn politiek-maatschappelijke denkbeelden zoals neergelegd in de Politica, maar ook zijn sociaal-ethische en moraal-filosofische inzichten uit De constantia een vruchtbare voedingsbodem vonden. Dat de lezers De constantia als ondersteuning en bemoediging bij de strijd tegen de Spaanse overheersing hebben opgevat, valt onder meer te herleiden uit de briefwisseling tussen Lipsius en velen van zijn bewonderaars.Ga naar eind7. Lipsius, die in 1574 zijn eerste Tacitus-uitgave bezorgde en vier jaar later op de Leidse universiteit benoemd werd tot hoogleraar in de geschiedwetenschappen, identificeerde niet alleen het werk van Seneca maar ook dat van Tacitus heel sterk met de perikelen die de Nederlanden in de laatste decaden van de zestiende eeuw te verduren hadden.Ga naar eind8. In één van zijn te Jena in 1572 gehouden redevoeringen was hij er zelfs toe over gegaan de slachtpartijen van de Romeinse keizer Tiberius met die van Alva te vergelijken: Hoeveel onderwerpen bij Tacitus hebben [er niet] betrekking op burgerlijke zaken, op algemene woelingen en op de rechtspraak, zoals in de overeenkomst van een vergelijkbare tirannie, hoeveel voorbeelden uit onze tijd [zijn daar niet te vinden]! Ja, stel U bijvoorbeeld zijn Tiberius voor ogen, wiens hele leven sluw [is], onbetrouwbaar, bedriegelijk, voortdurend druipend met slachtpartijen en bloed van onschuldige burgers, wordt [hier] niet het beeld uitgedrukt van die met bloed bespatte en razende tiran, de hertog van Alva?Ga naar eind9. En waar Alva na 1573 uit het zicht verdween, kon het beeld van Tiberius moeiteloos gepast worden op elke volgende tiran die de Nederlanden kwelde. Wanneer Hooft in 1631 de vertaling van de betreffende passus bij Tacitus - het overlijden van ‘den dwingelandt Tiberius’ - heeft voltooid, verzucht hij in een brief aan zijn zwager Joost Baek: ‘Zaelighe werelt, waer de dwingelandije met hem gestorven’.Ga naar eind10. Hiermee doelde hij ongetwijfeld op de brute Romeinse keizers die na Tiberius aan de macht kwamen, maar zeker ook op zijn eigen geschiedenis, op lieden als Alva die hij elders eveneens een ‘dwingelant’ noemde.Ga naar eind11. Waar steeds de parallellie zo duidelijk aan de orde wordt gesteld, komt ook de functie naar voren die met het vertalen van Tacitus als het ware werd gecreëerd, een functie die naar mijn oordeel tot dusverre onderbelicht is gebleven: daar waar een groter Nederlandstalig publiek kennis kon nemen van de verschrikkingen van Tiberius en andere keizers, zouden de Annalen en Historien wel eens, in het verlengde van de ideeën zoals geponeerd in De constantia, als middel tot troost en bemoediging hebben kunnen dienen, in publicis malis - bij algehele rampspoed. Tacitus was voor het onderdrukte volk van onze Republiek een geëigend troostmiddel, enerzijds omdat hij inzicht gaf in de tirannieke machtstructuren, de onverwachte handelwijzen van vorsten en tirannen, anderzijds omdat hij situaties beschreef die sterk te gelijken waren met aspecten van de onderdrukking van het Nederlandse volk. Met name dit laatste gaf aanleiding tot het trekken van parallellen en tot reflectie. Waarin die parallellen gelegen waren, geeft Brandt duidelijk aan: ‘'t beleidt der oorloghen, het winnen der veldtslaagen, het verooveren der steeden, (...) het | |
[pagina 193]
| |
belaagen der onnoozelen, het bannen en ombrengen der doorluchtigen, en de geheime streeken der listigste tyrannen’. Een breder publiek kon hier, vanuit een zekere ‘herkenning’, een troostgedachte vinden, een ondersteuning en bemoediging bij de strijd tegen de Spaanse overheersing. Onmiskenbaar wordt deze functie ook gesuggereerd in de inleidende woorden van Johannes Fenacolius, wiens vertaling van Annalen en Historien midden in het Twaalfjarig bestand verscheen.Ga naar eind12. Tacitus is volgens Fenacolius een seer wijs ende verstandich Man, ende de welcke gantsch ervaren is in de regieringen ende politijen: een Schrijver, segge ick, de welcke indien wy oyt van noode gehadt hebben, ons nu ter tijdt in dese menichfuldige bedriegherijen des bedroefden Werelt, bysonderlicken dienstich ende nut is; jae soodanigen eenen Schrijver, welckers boecken in dese ghelegentheden van dese jammerlicke verwerrede eeuwe, in alle Raden ende Vroetschappen behoorden als teghenwoordich te wesen.Ga naar eind13. Wanneer Fenacolius dan ingaat op de vraag waarom het werk van Tacitus zo nuttig is, doet hij dit door het te vergelijken met dat van andere klassieke schrijvers. Want ook andere geschiedschrijvers werden in deze periode vertaald. Maar Tacitus beschreef geen grote overwinningen, zoals die van Hannibal tegen de Romeinen, ook verhaalde hij geen wondertekenen van vogelwichelaars, en ook geen ‘vremde belachelicke miraculen van de Hetruscen de welcke meer dienen om den Leser te vermaecken dan om den selven te stichten ende te onderwijsen’. Nee, Tacitus bood - om het maar eens zo te zeggen - ‘harde realiteit’. Men kon hier volgens Fenacolius lezen - en let hier wederom op de parallellie met de aktuele situatie - hoe grooten menichte van doorluchtighe Mannen datter door de loose ende bedrieghelicke besteeckinghen der Tyrannen als onder den schijn van recht om hals gecomen zijn (...), ooc die valsche ende doortrocken verbonden die eertijdts by den Tyrannen gemaeckt zijn... Ter afsluiting van dit gedeelte wijst de vertaler er nogmaals op dat deze zaken weliswaar minder prettig zijn om te lezen, maar nut ende dienstigh in dese seer elendighe tijden, ick segghe elendighe tijden, als in de welcke dese ende diergelijcke listicheden, bedrieghelickheden, ende ontrouwicheden mede onder den Princen ende Groot-machtigen niet geheel onbekent en zijn...Ga naar eind14. Dat de parallellie-gedachte dankzij de door de spiegeling ontstane herkenning troost kon geven, is iets van alle tijden. Maar juist aan het eind van de zestiende eeuw, toen de Spaanse gruweldaden te onzent cumuleerden in een ‘algemene rampspoed’, was op dit troostmiddel nog eens de aandacht gevestigd. Lipsius had namelijk in het tweede boek van zijn De constantia de vergelijking met rampen uit het verleden gebruikt als middel ter bemoediging van zijn lezers. Hij had hier gewezen op het feit dat de ondergane ellende niets voorstelde als men deze aan de rampen uit het verleden relateerde, o.a. aan die van de oorlogen en slachtpartijen der Romeinen.Ga naar eind15. Door middel van die vergelijking kon Lipsius de tirannie uit zijn eigen tijd relativeren: de huidige beproevingen hielden volgens hem niets nieuws in, maar kwamen bij alle mensen en volkeren voor. En uit deze relativering moest de lezer troost putten. Hierop kan ook Fenacolius in zijn inleidende woorden hebben gedoeld: door een confrontatie met de door Tacitus beschreven ‘loose ende be- | |
[pagina 194]
| |
drieghelicke besteeckinghen der Tyrannen’ moest en kon de lezer de eigen ellendige tijden relativeren. Nog geen vijftien jaar na Fenacolius verschijnt bij dezelfde Delftse boekverkoper Adriaen Gerritsen een nieuwe vertaling van de Annalen en Historien, nu van Johan van Groenewegen. Wederom geheel in de lijn die Lipsius had uitgezet, schreef de vertaler in zijn opdracht tot de Staten Generaal dat de reden waarom ‘Tacitus de tale der voornaemste Landen ende Rijcken in 't Christendom van overlange spreeckt’, - d.w.z. waarom hij in zovele moedertalen is vertaald - gelegen was in het feit dat hij ‘den verstandigen genoech [biedt] om met een goed gemoed [dat wil zeggen: een stoïsche houding?] te wandelen door recht door slincx, in een wereld beroert ende sieck van alle ghebreecken’.Ga naar eind16. Van Groenewegen legt er de nadruk op dat de spiegelfunctie van de geschiedenis vooral baat heeft voor ‘het beleyd nodich om midden door de ghevallen end' omstandicheden vande werelt recht te gaen, den wech tot behoudenis streckende van 't gemeen...’Ga naar eind17. Ruim aandacht besteedt deze vertaler verder aan de gelijkenis tussen de Romeinse situatie en de actuele onderdrukking. Lipsius had, zoals gezegd, in De constantia gesteld dat de wreedheid uit vroeger tijden alle wandaden van de huidige tijd overtrof.Ga naar eind18. Een halve eeuw later kon Van Groenewegen zijn lezers juist bemoedigen door de lange duur van de Spaanse overheersing af te zetten tegen het geringe effect ervan: zoals ‘de bewoonde werelt’ gedurende drieënvijftig jaren door de Romeinen werd overheerst, zo heeft ‘de Spaensche Kroon’ nog meer jaren oorlog gevoerd met de Nederlanden, met als enige resultaat dat ze haar middelen heeft verkwist, haar respect heeft gekrenkt en de overmoed van haar dienaren meermaals heeft zien ontaarden in kwelling.Ga naar eind19. Vergelijkingen tussen de Spaanse tirannie en de gruwelijkheid van de Romeinse burgeroorlog en keizertijd kennen we ook uit andere literaire bronnen, hoewel hier de troostgedachte niet altijd aanwezig hoeft te zijn. Zo laat P.C. Hooft de weegschaal in zijn ‘Gedicht op De Prins van Oragnien of De Gewonde Vrijheit. Treurspel van D. Heins’ (1610) doorslaan naar de Nederlandse ellende, die hij veel groter acht dan die onder de brute Romeinse keizers. Hij zal het in dit geval echter belangrijker hebben gevonden dat zijn drempeldicht qua inhoud en sfeer aansloot bij Heinsius' Auriacus, waarin de moord op Willem van Oranje als tragisch hoogtepunt is verwerkt.Ga naar eind20. Ik kom tot een afsluiting. Behalve de traditionele waarden die in de renaissance aan Tacitus' oeuvre werden toegekend, de vraagstukken die binnen de similitudo temporum-idee van belang werden geacht, de onthulling van de arcana imperii, de geheimenissen der vorsten, zal de vertaling van de Annalen en Historien binnen de Nederlandse context in tenminste drie opzichten gefungeerd hebben als ondersteuning tegen de Spaanse overheersing. In de eerste plaats vormde het vertalen van Tacitus een aanzet om tot een eigen geschiedschrijving te komen. Ten tweede konden de burgers uit de Republiek in de Historien lezen hoe hun voorvaderen om de vrijheid hadden gestreden. Ten derde, als een immanent aspect van de buitengewone nuttigheid die het lezen van juist deze geschiedschrijver had boven degenen die slechts over oorlog en verovering spraken, bood Tacitus het onderdrukte volk van onze Republiek troost.Ga naar eind21. Deze elementen moeten ons voor ogen staan wanneer we ons afvragen waarom de vertaling van het werk van Tacitus tijdens de tachtigjarige oorlog een dergelijke | |
[pagina 195]
| |
belangstelling krijgt terwijl het geen sterk anekdotisch karakter bezat, traditioneel slechts zijn volle nut bewees aan ‘de verstandigen’ en waarde had in een hoofs en politiek milieu. Zowel de inhoud als de stijl van deze postklassieke historicus zullen tot vertaling hebben geïnspireerd. Maar het in de inleidingen van Fenacolius en Van Groenewegen benadrukte nut van Tacitus voor de eigen ellendige tijd, een tijd die een stoïsche houding veronderstelde waartoe Tacitus de weg zou wijzen, suggereert dat de functie die ik hier heb verondersteld, daadwerkelijk heeft bestaan. Tacitus bood de gewone lezer bij deze algemene rampspoed een zekere bemoediging. De begrippen ‘reflectie’ en ‘herkenning’ staan hier centraal. Hij beschreef situaties die sterk overeenkwamen met die van de onderdrukte Nederlanden - en daarbij: hij verschafte inzicht in de tirannieke machtstructuren, de onverwachte handelwijzen van vorsten en tirannen,Ga naar eind22. de psychologie van winst en verlies, van geluk en ongeluk. De herkenning impliceerde vertroosting, of zoals Lipsius het in De constantia verwoord had: ‘Pijn wordt lichter wanneer zij met anderen gedeeld wordt’.Ga naar eind23. De similitudo temporum-gedachte heeft zo op een geheel eigen manier een bijdrage geleverd aan een volk dat zich ten tijde van de Opstand van het Spaanse juk wilde ontdoen. |
|