De Zeventiende Eeuw. Jaargang 10
(1994)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 57]
| |
Opstand in Arcadië
| |
[pagina 58]
| |
dichten, van de herders en herderinnen in zijn Arcadia, Haagse jeunesse dorée, zonneklaar blijkt. Evenmin lijdt het echter twijfel dat dit ‘soet van Minne-praetjes’ zoals hij het noemtGa naar eind9., deze ‘minne-malligheydtjes’ om met zijn tekstbezorger der tweede editie te sprekenGa naar eind10., louter bedoeld waren als lokmiddel om de belangstelling van een jeugdig publiek te grijpen. ‘Onder 't Loof-werck van Liefkooserytjes’ werd de lezer degelijke kost beloofd, waaronder veel geschiedenis, met als hoofdgerecht ‘een verhael van onser Voorvaderen Oorlogh tegens de Romeynen, en van den onsen tegens de Spanjaerden’. In de Inleydinghe was dat verhaal nog grotendeels toekomstmuziek. De ondertitel der vierde editie uit 1662 spreekt echter terecht over ‘voorige en volgende Bataviers’. Was het ‘gedroomde land’ van de arcadia - in Van Heemskercks geval overigens een reeks goed herkenbare locaties met Haagse pseudo-herders en dito herderinnen - wel een geschikt medium voor historische instructie? Schilders interpreteerden de pastorale voorstelling zelden als historiestukGa naar eind11., schrijvers van arcadia's ruimden echter steeds meer plaats in voor historische excursenGa naar eind12., zóveel dat het genre volgens sommige deskundigen degenereerde.Ga naar eind13. Van Heemskercks schrijfplan leed schipbreuk: zijn instructieve ideaal viel niet overeen te brengen met het beperkte recreatieve kader van een ééndaags rijtoertje. Om er af te zijn gaf de auteur in 1637 uit wat klaarlag. D.H. Smit spreekt in zijn dissertatie van een verzameling lukraak aan elkaar gevoegde schetsen.Ga naar eind14. Nu eerst iets over dit ‘Ontwerp’, daarna uitvoeriger over de eigenlijk Arcadia. Betreffende de vraag of de Inleydinghe in 1637, het jaar van de Statenoverzetting, door velen is opgemerkt, valt alleen maar te speculeren. Meer perspectief biedt de beschouwing van het tijdstip waarop Van Heemskerck met schrijven is begonnen. Hij heeft zijn boek geconcipieerd, ‘ontworpen’, in 1626Ga naar eind15., dat wil zeggen in het jaar dat Valerius' Neder-landtsche Gedenck-Clanck verscheen. Inderdaad blijkt uit de Inleydinghe, en nog duidelijker uit de latere Arcadia, een met die van genoemd werk vergelijkbare intentie: bij te dragen tot het besef van een heroïek verleden, een nationale mythologie. Men kan dit in verband brengen met een zich aarzelend ontwikkelende behoefte aan eigen identiteit in de jonge Republiek. Dan dringt zich echter een vraag op. In hoeverre passen de ampele juridische beschouwingen die Van Heemskerck in zijn Inleydinghe inlaste bij deze strekkingGa naar eind16., vertogen over te lange procesduur, vrije zeevaart, recht op gevonden schatten, rechtsbescherming bij schipbreuk? Stuk voor stuk verdedigen deze uiteenzettingen aspecten van de individuele vrijheid die met de collectieve, Van Heemskercks ‘Vaderlandsche Vreyheydt’ complementair is. Een samenhangende ideologie dus. Daarin figureren aandachtspunten met een verlicht karakter zoals kritiek op het gebruik van de pijnbank - vroeger dan Daniel Jongtijs - en op de heksenwaan - eerder dan Balthasar Bekker.Ga naar eind17. En Van Heemskercks herhaalde aanvallen op de rechtsregel ‘die sijn lijf verbeurt, oock sijn goet verbeurt’, leggen een duidelijke link met de vrijheidsstrijd: de bloedraad verdiende volgens hem met deze regel jaarlijks tachtig ton gouds voor Philips II.Ga naar eind18. Nu de Arcadia zelf. Die dateert van 1647 toen ene C.V.B. voor een heruitgave van de Inleydinghe zorgde, waarvan de tekst zowel met verhalende en didaktische gedeelten, als met een omvangrijk notenapparaat - de Inleydinghe kon slechts bogen op één enkele marginale aantekening (p. 175) - was uitgebreid. Die annotaties groeiden in volgende edities uit tot een door vele auteurs gefourneerde citatenbiblio- | |
[pagina 59]
| |
theek, waardoor het werk het aanzien kreeg van ‘een historisch, juridisch en cultureel handboek’ om met Th.J. Beening te spreken.Ga naar eind19. In die gedaante werd Van Heemskercks boek tot ver in de negentiende eeuw gewaardeerd door een publiek dat het hybridische karakter van het werk op prijs stelde in plaats van het daarom, zoals later anachronistisch geschiedt, te veroordelen. Waren de uitbreidingen - ook nog in latere edities - van C.V.B. of van Van Heemskerck zelf? Er pleit veel voor ze aan laatstgenoemde toe te schrijven. Bepaalde onderwerpen uit de Inleydinghe worden in de Arcadia wel uitgebreider behandeld, maar niet anders beoordeeld.Ga naar eind20. Ook heerst er een zelfde houding ten opzichte van het historisch gebeuren, minder religieus dan die van Valerius of een contemporain auteur als Revius. Verder kende C.V.B. blijkens zijn ‘Na-Reden’ in de editie-1647 Van Heemskercks ideeën over hoe het verder moest met het arcadische reisje, maar gaf daaraan geen uitvoering. En ten opzichte van de Inleydinghe bespeurt men in het groeiende notenapparaat der diverse edities geen verbreding van het interessenveld: dit blijft historisch-juridisch. Voor de rest van deze studie is gebruik gemaakt van de vierde druk uit 1662, ‘Door den Autheur meer als een derdendeel vermeerdert, en verbetert’.Ga naar eind21. Maar ook zonder deze laatste tekstuitbreiding bevat de Arcadia veel geschiedenis: over Batavieren en Katten, Hoeksen en Kabeljauwsen en over de strijd tegen de Spanjaarden. Deze laatste wordt in de verhalende tekst behandeld tot en met de verovering van Hulst door Frederik Hendrik in 1645 (p. 350). De vrede van Munster vindt men slechts in de annotaties vermeld (p. 592). In het verhaal is de oorlog nog niet afgelopen (p. 357), ook ideologisch niet en dat noopt de auteur in veel noten tot een bijzonder soort preventie. Bij het relaas van slechte daden van de Spanjaarden en prijzenswaardige van het eigen volk citeert hij steevast uit werken van ‘adversarum partium scriptores’ (p. 325, vgl. p. 84, 107), Spaansgezinde of althans katholieke auteurs. Dat garandeert echter geen objectiviteit, daar lelijke dingen als de priestermoorden door de geuzen en hun terreur in het Noorderkwartier, door Hooft niet vergeten, in de Arcadia ontbreken. Ook uit de passages over Maurits waarin de naam van Van Oldenbarnevelt niet eens genoemd wordt, blijkt het ideologische karakter van dit boek. Uiteraard neemt dit de noodzaak van een nadere observatie van Van Heemskercks historische eruditie niet weg. Welke auteurs over Nederlandse geschiedenis en wel speciaal over de opstand heeft hij zoal geraadpleegd? Zeer vaak de Relationi en Della guerra di Fiandra van kardinaal Guido Bentivoglio evenals De bello Belgico van de jezuïet Famiano Strada. Volgen in frequentie de Historia Belgica van de Zuidnederlander Nicolaus Burgundius, hoogleraar te Ingolstadt en Delle guerre della Germania inferiore istoria van Ieronimo Conestaggio. Allen overwegend koningsgezinde auteurs. Herhaaldelijk verwijst Van Heemskerck ook naar Le Prince van de Franse lettré Jean-Louis Guez de Balzac en zeer gesteld is hij op Traiano Boccalini's Pietra del paragone politico en Ragguagli di Parnaso. Natuurlijk komt men in de Arcadia Ludovico Guicciardini's Descrittione di tutti i Paesi Bassi tegen, evenals Grotius' De antiquitate reipublicae Batavicae. Voorts Hadrianus Junius' Batavia. Andere Nederlandse namen zijn Emanuel van Meteren, Johannes de Laet, Johan van de Sande, Matthijs van der Houve, Samuel Ampzing, Ellert de Veer en de twee uitgevers van kronieken Wouter van Gouthoeven en Adriaen van Meerbeeck. Daarnaast nog prominente Franse auteurs als Agrippa d'Aubigné, Jacques-Auguste de Thou en Hen- | |
[pagina 60]
| |
ri de Rohan, Engelse als William Camden, Spaanse als Juan de Mariana, Italiaanse als Caesare Campana en Giovanni Botero. En uiteraard is er een cohort antieke auteurs, aangevoerd door Tacitus. De Arcadia berust op consultaties van een uitgebreide en gevarieerde bibliotheek, waarin door de talrijke noten die - voor zover niet Nederlands - allengs vertaald werden, velen hebben kunnen rondneuzen: dé verklaring van het langdurige succes van het boek. Datzelfde publiek las in Van Heemskercks Arcadia echter niet alleen onschuldige wetenswaardigheden, het leerde daar ook om Spanje en het Spaanse volk te beschouwen als ‘onsen erf-vyant’ (p. 83), een woord dat zowel erfelijke vijand als aartsvijand betekent.Ga naar eind22. De ideologie van de Arcadia strookt met beide betekenissen, zoals zal blijken uit een beschrijving en analyse van het vijandbeeld in dit werk dat, onvermijdelijk, gekoppeld is aan een Hollands zelfbeeld. Dat de vijandschap met Spanje erfelijk is, blijkt uit al die plaatsen in tekst en notenapparaat waar sprake is van een generaties omspannend conflict: Eerrijck spreekt tot de jeugd over de vrijheidsstrijd van ‘onse vaders’ (p. 310) en over ‘de kalck van uwer Voor-ouderen bloet en tranen’ waarmee de in Holland inmiddels bestaande veilige toestand gemetseld is (p. 308). Ten koste van vele slachtoffers. Had de wrede Alva, personificatie van de Spanjaard als antagonist bij uitstek, de aartsvijand, zich er niet op beroemd in minder dan zes jaar achttienduizend Nederlanders te hebben laten ombrengen, zegt de auteur Van Meteren en De Veer na. Van Heemskerck schetst het beeld van een onmenselijke tegenstander. Met een topos uit die tijd, te vinden in onder andere P.C. Hoofts Nederlandtsche Historien, kenschetst hij het doel van de vijandelijke terreur als een poging ‘ons lieve Vaderlandt (...) [aan] het woest geworden en uyt-gemoorde West-Indien gelijck te maken’ (p. 307-308). De Spanjaarden worden in de Arcadia voorgesteld als ‘een vreemt volck’ met een voor de Nederlanders onverstaanbare taal en onadapteerbare zeden dat zich had vermeten hun de ‘ondragelijcke boeijen, van een schandelijcke en noyt geledene slavernije’ op te leggen (p. 101). Wrede en inhalige vreemdelingen die hier kwamen regeren, aldus een citaat uit Boccalini (p. 577), met welke auteur Van Heemskerck ook de genadeloosheid aan de kaak stelt van deze erfvijanden (p. 310). Hun heerszucht en roofzucht heten zo groot dat de Spanjaarden de maan zouden stelen als ze erbij zouden kunnen komen. Sluiten zij vrede, dan is dit voorgewend en hun complimenten dienen te worden opgevat als bevelen, zodat men, aldus Balzacs Le Prince, alleen onderdaan of vijand van hen kan zijn (p. 110). Van de jezuïet Mariana citeert Van Heemskerck de opvatting dat de Spanjaarden, anders dan de Nederlanders, door zingenot, buitenlandse invloeden en serviliteit jegens hun vorsten gedegenereerd zijn (p. 107). Aan Botero wordt de medische theorie ontleend dat de taaiheid van hun zwarte gal de Spanjaarden omzichtig, traag, statig en donkerhuidig maakt (p. 107-108). Geheel negatief is het psychologisch portret der Spanjaarden in de Arcadia niet: genoemd worden bijvoorbeeld hun fierheid, vaderlandsliefde en vermogen armoede te verdragen, iets waartegen hun luiheid overigens ruim opweegt (p. 109-110). Als staat wordt Spanje voor de andere Europese landen een gemeenschappelijk kwaad genoemd (p. 358). Het Spaanse imperialisme is ‘werelt-druckend’, waarin het lijkt op dat der ‘Werelt-dwingende Romeynen’ van weleer. Maar hebben die niet de Bataven tegenover zich gehad, zoals nu ‘nieuwe Bataviers’ (p. 93) tegenover de Spanjaarden staan? Het Spaanse rijk is een verraderlijke harpij die niet meer | |
[pagina 61]
| |
loslaat wie ze tot zich heeft gelokt. Een stroom Peruaans goud vloeit deze dame toe, maar in haar lijf verandert dit in kwalijke dampen, naar buiten tredend door ‘dat soo seer stinckende loopent-gat’, de wonde van de Nederlandse oorlog, leest Van Heemskerck bij Boccalini (p. 360, 362, 618). De Spanjaarden kunnen de oorlog gewoon niet betalen, zegt Bentivoglio, en dit bepaalt materieel hun positie (p. 359). Psychologisch worden ze de dupe van hun onbegrip voor een volk zonder monarchale traditie en van hun hoogmoed die de Nederlanders tegenstaat (p. 578-579). Kortom: het beeld van de Spanjaard en van Spanje in de Arcadia is niet slechts overwegend negatief, het is dat als een soort negatie van ‘Bataviersheid’. Is het Batavierenland klein, wat tot mondiaal optreden stimuleert - met name tegen de ‘erf-vyant’ - (p. 83-84), Spanje heet op gezag van Balzac een door dwang bijeengehouden grootmacht met geheime ziekten (p. 359). Nederlanders, door de Spanjaarden uitgemaakt voor ‘Water-katten’, klauwen van zich af als de ‘specken’ te dicht bij hun kaaskamer komen (p. 92). Prachtig vindt Van Heemskerck Balzacs uitspraak dat een handvol opstandige vissers uit een verachtelijk moeras nu het Spaanse imperium aantast tot in Indië toe (p. 84). Want ter zee zijn de Nederlanders aan hun vijanden superieur: niet met stads- of bosgeuzen maar met watergeuzen is hun succes begonnen, zegt de auteur Strada na (p. 84-85). Aan deze Italiaan ontleent Van Heemskerck veel trekken van het door hem geboden beeld van de Nederlander. Dit mensensoort is eerlijk, trouw als men hem niet bedriegt, niet rancuneus maar onverzoenlijk bij denigrerende bejegening, flegmatiek als het in de handel tegenvalt - onder meer door het koele klimaat, aldus Strada -, niet eerzuchtig, fanatiek in het verdedigen van de vrijheid en daarbij niet wijkend voor terreur (p. 110-111), volgens De Thou geneigd tot oproer maar, naar deze van Margaretha van Parma weet, tevens gevoelig voor vorstelijke goedertierenheid (p. 656). Lichamelijk zijn de Nederlanders, leest de auteur bij Strada, kloek, blank en sterk. Zo ontbreken nuanceringen in het Nederlander-beeld dat de Arcadia presenteert weliswaar niet geheel, maar een twintigste-eeuwse lezer zal toch zeker getroffen worden door gemeenplaatsen. Heeft dit vaak gedrukte boek gewerkt als een clichéwinkel? Zeker, maar de clichévorming strekte zich uit tijdens de langgerekte geschiedenis van deze firma en verliep bepaald niet buiten haar om. Waar kwam het door dat de vrije Batavier zijn onafhankelijkheidsstrijd nu juist moest voeren met dat malicieuze Spanje? Fundamenteel voor Van Heemskercks antwoord is de curieuze constructie van een historisch onrecht: door het huwelijk van Filips de Schone met Johanna van Arragon-Castilië in 1496 waren zijns inziens alle koninkrijken van Spanje ‘aen ons, en niet wy aan haer (...) vervallen’ (p. 101, 576-577). Van die bruidsgift waren de toenmalige Nederlanders als de zwakste partij zeer de dupe geworden, tot hun ‘verderf en onder-ganck’ toe. Voor het uitbreken van de opstand voert de auteur vervolgens een hele rits bekende oorzaken aan, zoals de hoge belastingen (p. 97), afgunst bij de Nederlandse adel wegens bevoorrechting van de Spanjaarden, de invoering van wat heet het Spaanse regeringssysteem, de aanwezigheid van zich misdragend vreemd krijgsvolk (p. 107), de vrije immigratie van Spanjaarden, de intrekking van privileges reeds onder Karel V (p. 114) en natuurlijk de Spaansheid van Philips II, geïllustreerd met een fraai citaat uit de kroniek van Van Meerbeeck (p. 577). De vrije Statenvergadering te Dordrecht in juli 1572 beschrijft Van Heemskerck als de uitkomst van een conflict tussen trouw en vrijheid. De vrijheid won. Zich | |
[pagina 62]
| |
beroepend op Grotius, De Laet en de hen citerende Bentivoglio vat Van Heemskerck haar op als die der Batavieren en nog oudere voorgangers, een door Staten(colleges) uitgeoefende vrijheid, welke ondanks graven en hertogen nooit geheel opgehouden had te bestaan (p. 113-114). Zij blijkt bestand tegen de Spaanse terreur, van stad tot stad uitvoerig beschreven, ze inspireert tot de heroïsche verdediging van Haarlem en Leiden en legitimeert in 1581 de ‘Verlatinghe’. Een kernpunt van Van Heemskercks betoog is dat deze vrijheid, naar hij op gezag van onder anderen Strada zegt, door andere mogendheden en bij het sluiten van het bestand ook door de vijand werd erkend (p. 84, 101, 114-115, 117). Haar geldigheid is blijkbaar afhankelijk van continuïteit. In die vorm verstrekt ze de auteur een criterium waarmee personen en gebeurtenissen worden getoetst. Alva is natuurlijk wreed, maar wordt vooral veroordeeld omdat hij een absoluut koninklijk gezag trachtte in te voeren (p. 308, 326). Zijn antagonist Willem van Oranje en de prinsen Maurits en Frederik Hendrik worden vooral geprezen, omdat ze die ‘eeuwige slavernye’ met hun ‘noyt genoegh gepresene Oorloghs-daden’ voorkomen hebben (p. 308). Ook het oordeel over Anjou en Leicester wordt met het vrijheidscriterium gewezen: de handhaving der vrijheid aan anderen toevertrouwen is ‘tot onse kosten’ gegaan. Men moet ‘de klem van Oppergebiet soo langh als men kan in eygen handen (...) houden’ (p. 309-310). Maar een bondgenootschap met een machtig volk hoeft men daarom nog niet uit te sluiten: zo'n relatie hadden immers onze Batavieren met de Romeinen (p. 348). Tenslotte een blik op de heterogene collectie Nederlandstalige teksten uit de zeventiende en achttiende eeuw die, zoals Van Heemskercks werk, het woord ‘arcadia’ in de titel voeren of arcadia-achtige kenmerken vertonen. Sommige, zoals Lambert van Bos' Dordrechtsche Arcadia (1662) en Zuyd-hollandtsche Thessalia (1663), behelzen nauwelijks geschiedenis, andere zijn zwaar bevracht met historische informatie doch van een strikt regionale aard, zoals uit titels als Walchersche Arkadia of Noordhollandsche Arkadia al valt op te maken.Ga naar eind23. Dit is een markant verschil met Van Heemskercks schepping, die de geschiedenis minder nauwe grenzen stelt en naast het beleg van Haarlem bijvoorbeeld ook aandacht schenkt - in mooie gedichten - aan Frederik Hendriks verovering van Maastricht en Rijnberk (p. 352-357). Een conflict met implicaties voor bijna heel Europa, zo ziet Van Heemskerck met Strada de oorlog tegen Spanje (p. 97-98). Een tweede verschilpunt met de andere arcadia's is de centrale plaats die de koppeling van twee gegevens, de aloude vrijheid en het conflict met erfvijand Spanje, in Van Heemskercks werk inneemt: de vrijheid bevestigt zich in de geboorte van een nieuwe staat (p. 115: in kapitalen wordt Bentivoglio's uitspraak ‘Nuova Republica Delle Provincie Unite’ geciteerd). Dat Soeteboom, Gargon, Bruin en andere arcadia-schrijvers bepaald niet zwijgen over de geuzenmoed, heft het genoemde onderscheid niet op. Een unieke mogelijkheid, als vervolg op Van Heemskerck, was een arcadia geweest met als hoofdrolspelers de ‘nieuwste’ Batavieren en de Zonnekoning, in 1672 en daarna aanrander van de, inmiddels een kwart eeuw jonge, vrijheid en onafhankelijkheid van de Nederlandse Republiek. Maar zo'n werk is niet geschreven. Een laatste verschilpunt is de nadruk die Van Heemskerck legde op de overeenkomst tussen ‘voorige en volgende Bataviers’. Weliswaar komt in Mattheus Gargons Walchersche Arkadia de notitie voor dat ‘in 't algemeen alle de inwooners van Holland, Zeeland, Gelderland en nabuuren’ Batavieren zijnGa naar eind24., waarmee ook het Zeeuwse heldendom van een | |
[pagina 63]
| |
passende anciënniteit was voorzien, maar verklarende consequenties voor met name de vrijheidsstrijd heeft dit gegeven in genoemd werk niet. Hetzelfde valt te zeggen over enige versregels betreffende Batavieren, aangehaald uit Vondels De Rynstroom, in Daniel Willinks Amstellandsche Arkadia.Ga naar eind25. Zelfs de uitgebreide beschouwing over Batavieren in Hendrik Soetebooms De Zaanlantse Arkadia waarin de uitspraak voorkomt ‘Vrye Batavieren. Onbedwongen Hollanders’Ga naar eind26. heeft weinig uitwerking buiten de grenzen van het eerste hoofdstuk, waarin zij wordt aangeboden. Redenen genoeg om Van Heemskercks opus te beschouwen als het ‘epicentrum’ van de opstand in Arcadië. |
|