De Zeventiende Eeuw. Jaargang 8
(1992)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
[Deel 2]
La presse n'oppresse
| |
Het ‘entrecours’Al in de veertiende eeuw hadden kleine groepjes Nederlandse kooplui zich in Engeland gevestigd en brachten Engelse handelaren de ‘koninklijke wol’ naar Brugge. Daarnaast waren ook Engelse kooplui in de Nederlanden actief. Deze verenigden zich in de vijftiende eeuw in een belangenvereniging van de Merchant Adventurers en zij kozen als één van hun stapelplaatsen Antwerpen. Door de goede betrekkingen tussen de Bourgondische hertogen en de Engelse koningen, kwam ook de onderlinge handel in de vijftiende eeuw tot grote bloei. Het eerste handelscontract tussen Engeland en de Nederlanden dateert van 1446, terwijl de onderhandelingen van de ‘magnus intercursus’ vroeg in het jaar 1496 werden afgerond. Dit grote ‘entrecours’ behelsde praktische en principiële afspraken. Het ging enerzijds over maten, gewichten, munteenheden, invoerrechten e.d., anderzijds over de vrije handel tussen de landen. Over dit laatste punt - door velen begrepen als een wederzijds verbod op verdere belastingverhogingen - ontstond in de zestiende eeuw grote verdeeldheid. Daar voor de beide landen de onderlinge handel van levensbelang was, werden de conflicten meestal snel weer bijgelegd door de ‘magnus intercursus’ verder aan te passen. Toch kende de zestiende eeuw ook een aantal ernstige botsingen die een politieke breuk ten gevolge hadden. Zo leidde de controverses van 1527/1528 en die van 1545 tot een korte boycot van Antwerpen.Ga naar eind2. Voor de landsheren werden de inkomsten uit de handel van steeds groter belang. De handel zelf bleek echter in tijden van politieke onrust buitengewoon kwetsbaar. Zo werd Engeland bijvoorbeeld in de jaren van het korte huwelijk tussen Filips II en Mary Tudor (1554-1558) meegesleept in Filips' oorlog tegen Frankrijk. Voor de Engelse handel betekende dit het verlies van de belangrijke stapelplaats Calais en een nadelige hervorming van het belastingstelsel, terwijl de Nederlandse kooplui vanaf 1558 met een verdubbeling van de exporttarieven op Engelse stoffen gecon- | |
[pagina 210]
| |
Afb. 1.
fronteerd werden. Deze voor de uitgeputte Engelse schatkist noodzakelijke maatregel strookte geenszins met de afspraken van de ‘magnus intercursus’. Terecht voelden de Nederlanders zich bedrogen. Maar een protest van officiële zijde bleef uit, daar de maatregel met Filips' instemming tot stand gekomen was. Deze belasting bleef ook na Mary's dood en Filips vertrek uit Engeland gehandhaafd. Er waren in die tijd echter meer conflicten betreffende de handel tussen Engeland en de Nederlanden. Zo kregen de Nederlandse schepen meer en meer te maken met zeeroverij door Engelse piraten. Bovendien liet het herstel van de door de Franse oorlogen in verval geraakte Vlaamse lakennijverheid te lang op zich wachten. De oorzaak lag in de massaal aangevoerde goedkope Engelse stoffen, zo meende men in de Nederlanden. Daarom zocht Margareta van Parma, de landvoogdes, naar mogelijkheden om die toestroom in te dammen. Die gelegenheid deed zich in de zomer 1563 voor, toen Engeland getroffen werd door een pestepidemie. De Landvoogdes greep het infectiegevaar dankbaar aan om een tijdelijke importstop van Engels laken af te kondigen.Ga naar eind3. Engeland reageerde hierop door aan alle Nederlandse schepen en producten de toegang tot het land te ontzeggen en de stapelplaats der Merchant Adventurers van Antwerpen naar Emden en Hamburg te verplaatsen. Het werd snel duidelijk dat een opleving van de Vlaamse nijverheid niet opwoog tegen het stilvallen van de handel met Engeland. Vooral Antwerpen kreeg het zwaar te verduren, maar ook de Engelsen moesten een gevoelige teruggang incasseren. Hierop werd door de betrokken partijen over en weer gelobbyd om de overheidsbesluiten ongedaan te maken. Tenslotte kwam het in december 1564 door toedoen van de nieuwe Spaanse ambassadeur in Engeland, Diego Guzman de Sylva, tot | |
[pagina 211]
| |
een voorlopige overeenkomst: er moest zo spoedig mogelijk een handelsvergadering op hoog niveau tussen beide landen plaats vinden. Een gezamenlijke commissie van zes vaste leden, aangevuld met deskundigen van beide landen, zou zich te Brugge over de gerezen problemen buigen. Hangende dit colloquium werd voorlopig de vrije handel hersteld.Ga naar eind4. Na een grootse ontvangst van de delegaties te Brugge, konden de onderhandelingen in de laatste dagen van maart 1565 beginnen.Ga naar eind5. Een korte vergelijking van de instructies van beide partijen laat zien dat de bijeenkomst weinig kans van slagen had. De Nederlanders moesten in eerste instantie alle verantwoordelijkheid voor de huidige breuk van de hand wijzen: het waren de Engelsen die in 1558 met de belastingverhoging de ‘magnus intercursus’ schonden. De Nederlandse delegatie was in het bezit van een lijst van schendingen door het Engelse parlement, door piraten op zee en door beambten in de havens. Het ging de Nederlanden er vooral om de door Engeland eenzijdig opgelegde lasten op schepen en goederen ongedaan te maken. Anders dan de Nederlandse instructies zijn die van de Engelsen defensief van toon. De gedelegeerden moeten de Nederlanders verzekeren dat koningin Elisabeth het behoud van de oude vriendschap wenst, en zij dienen de noodzaak van de belastingverhoging van 1558 uiteen te zetten zonder die maatregel zelf ter discussie te stellen.Ga naar eind6. Al op 10 april meldt één van de Engelse delegatieleden aan het thuisfront dat de meeste geschillen door de commissie zijn besproken. Toch heeft de briefschrijver weinig hoop op een snelle overeenkomst, omdat de Nederlanders de Engelse beschuldigingen ontwijken. Zij dralen en wachten kennelijk op instructies uit Antwerpen.Ga naar eind7. De besprekingen rond het delicate probleem van de taxaties leidt in mei tot onenigheid over de hoogte van bepaalde invoerheffingen door Engeland. Daarop wordt de vergaderingen in juni en juli voor enkele weken geschorst om de Nederlanders de gelegenheid te geven de in Engeland aanwezige documenten betreffende het omstreden tarief te verifiëren. En inderdaad constateert men daar dat het tarief ‘of great antiquity’ was.Ga naar eind8. Hoewel die uitkomst het onderlinge vertrouwen verbetert, blijft het probleem van de Engelse belasting van 1558 onoverbrugbaar. Elisabeth weet van geen wijken en de Nederlanders riskeren liever geen nieuwe breuk. Zo komen de onderhandelingen in de zomer muurvast te zitten. Ook een verdaging van de conferentie gedurende de wintermaanden 1565/1566 brengt geen soelaas. En als de Engelse delegatie op 14 april 1566 opnieuw Nederlandse bodem betreedt, is er niemand om hen te verwelkomen. Bovendien moeten de Engelsen tot begin mei wachten voordat de Nederlandse delegatie compleet is. Deze merkwaardige gang van zaken is terug te voeren op de politieke problemen die de Nederlanden in het voorjaar 1566 teisterden. Uiteindelijk zijn die er mede de oorzaak van dat de conferentie al op 17 juni onverrichter zake uit elkaar gaat. Elisabeth en de Landvoogdes besluiten ‘het breeder afhandelen’ uit te stellen tot de komst van Filips, die spoedig verwacht wordt. Beide partijen nemen genoegen met het handhaven van het tijdelijke herstel van de vrije handel en de belofte om het colloquium op een later tijdstip voort te zetten. Hoewel het ‘entrecours van Brugge’ dus als een nachtkaars uitging, is daarna voor korte tijd ‘een vrijeren en vreedsameren handel ghevolght’.Ga naar eind9. | |
[pagina 212]
| |
Inderdaad zal die verbetering maar van korte duur zijn geweest. Want zoals bekend ging het bezoek van Filips niet door en kwam het in de jaren zestig niet opnieuw tot een colloquium. In tegendeel: de verhoudingen verslechterden snel nadat de Engelsen zich in 1568 meester hadden gemaakt van een aantal voor Alva bestemde geldschepen. Een nieuwe breuk was in 1569 het gevolg en de handelsbetrekkingen met Engeland kwamen pas in 1573 in rustiger vaarwater. | |
Johan RadermacherJohan Radermachers bemoeienis met het ‘entrecours van Brugge’ blijkt uit verschillende bronnen. Om te beginnen wijst onze tekening (afb. 1) naar hem. Daarnaast lezen we in Symeon Ruytincks Gheschiesenissen ende handelingen die voornemelick aengaen de Nederduytsche Natie ende Gemeenten, woonende in Engelant [...] dat ‘Den heelen handel [van het colloquium] is neerstighlick vergadert en nedergestelt door den heer Nicolas van Emmeren, doctor in de rechten, [en] heer johan Radermaker, coopman’.Ga naar eind10. Tenslotte zijn nog twee brieven van Radermacher bewaard, die hij in het winterreces 1565/1566 aan de leider van de Nederlandse delegatie schreef.Ga naar eind11. De hiervoor aangehaalde tekst van Ruytinck is de enige bron waarin Radermacher als notulist van de vergadering genoemd wordt. Ruytinck schreef zijn boek tussen 1601 en 1621, toen hij predikant van de Dutch Church te Londen was. Hij was goed geïnformeerd over het colloquium en verschaft ons details die nergens anders worden vermeld.Ga naar eind12. Ruytinck moet beschikt hebben over aantekeningen van een insider, iemand die het allemaal had meegemaakt: Johan Radermacher. Maar toen Ruytinck zijn boek schreef was Radermacher al meer dan twintig jaar uit Londen vertrokken. Hoe zijn Radermachers aantekeningen of notulen van het ‘entrecours’ bij de Dutch Church terecht gekomen? Johan Radermacher werd in 1538 te Aken in een koopmansmilieu geboren; hij bezocht er ook de Latijnse school. Na de dood van zijn vader kwam hij omstreeks 1555 te Antwerpen in de leer bij de koopman Gillis Hooftman. In de jaren 1559 en 1561 verbleef Radermacher in Londen, naar alle waarschijnlijkheid in verband met Hooftmans vestiging aldaar. Hij werd diens factor te Londen van 1568 tot 1580.Ga naar eind13. Uit Hessels uitgave van de archieven van de Dutch Church blijkt dat Radermacher in zijn Londense jaren een belangrijke rol als ouderling speelde.Ga naar eind14. Hij heeft veel correspondentie van de kerk voor zijn rekening genomen. Radermacher beheerste het Nederduits, Engels, Frans en Latijn; kortom hij was een ‘mercator sapiens’. In 1578 kreeg hij van de Nederduitse gemeente de opdracht om, ten behoeve van een te schrijven geschiedenis der Nederlanden door Filips Marnix, materiaal te verzamelen over de vluchtelingenkerken in Engeland. Het zijn mogelijk deze aantekeningen van Radermacher waar Ruytinck over beschikte. Zijn merkwaardige boek is niet, zoals de titel doet vermoeden, een dorre opsomming van notulen en beslissingen van de kerkvergaderingen. Het is een boeiend geschiedenisboek waarin jaar voor jaar de belangrijkste gebeurtenissen zijn opgetekend. Opvallend is de plaats die de handel en de gebeurtenissen te Antwerpen innemen. Mogelijk verraadt zich hierin de invloed van Radermachers geschiedkundige aantekeningen. | |
[pagina 213]
| |
Het conflict met Engeland in de jaren 1563/1566 weerspiegelt uiteindelijk ook de interne strijd in de Nederlanden tussen de rivaliserende belangen van de Vlaamse lakennijverheid, de magistraat van Antwerpen en een groep Antwerpse kooplieden die handel dreven met Engeland. De leider van deze laatste groepering was Gillis Hooftman die in Antwerpen en Londen één van de belangrijkste handelshuizen beheerde. De groep Hooftman ontwikkelde zich met betrekking tot het ‘entrecours’ tot een belangrijke pressiegroep.Ga naar eind15. Om hun belangen beter te behartigen trokken zij ten tijde van het conflict met Engeland de rechtsgeleerde Nikolaas van Emeren aan. Van Emeren, die in de jaren vijftig verbonden was aan het ‘Admiralty Court’ te Westminster en tegelijk fungeerde als raadsman van de Merchants Adventurers te Londen, wekte de ergernis van de Merchants te Antwerpen op. Gevreesd werd dat hij zijn voorkennis ten gunste van zijn nieuwe opdrachtgevers zou gebruiken.Ga naar eind16. De op Engeland varende kooplui van Antwerpen hadden inderdaad reden tot grote ongerustheid. Zij leden niet slechts onder de belasting van 1558, zij gingen zo mogelijk nog meer gebukt onder het probleem van de licenties. De totale invoer van Engels laken lag immers in handen van de Merchants Adventurers en daarom waren Hooftman en de zijnen afhankelijk van de goodwill van hun concurrenten. Om de krachten te bundelen ondernam de groep Hooftman pogingen om een eigen handelsassociatie op te richten. Tegelijk wendde zich Van Emeren namens zijn opdrachtgevers regelrecht tot de Raad van State met uitsluiting van de magistraat van Antwerpen.Ga naar eind17. Daar vond hij voor zijn eis tot gelijke behandeling gehoor bij de leider van de Nederlandse delegatie, D'Assonleville. Beïnvloed door Hooftman en de zijnen legde D'Assonleville in de zomer 1565 een eenvoudig maar ingenieus plan aan de Raad van State voor. De Nederlanders moesten een extra belasting op door de Merchants Adventurers aangevoerde stoffen heffen. Hierdoor zou men tegelijk voldoen aan de noden van de schatkist, de Vlaamse lakennijverheid en de eisen van de Antwerpse kooplui. Maar uit angst dat de Engelsen hierop de onderhandelingen zouden afbreken, werd dit plan door de Raad van State verworpen. Met de aanwezigheid van Van Emeren en Radermacher op de vergadering te Brugge had de groep Hooftman zich verzekerd van deskundigen die de Engelse handel goed kenden. Bovendien kon Hooftman in de persoon van Radermacher rekenen op een vertrouweling ter plekke. | |
TekeningWelke rol speelde de tekening van Radermacher bij het ‘entrecours van Brugge’ (afb. 1)? Op de achterkant van de tekening staat: Engeschvaerers Nederla[n]dsche
coopluyden devyse eenen
stats dienar te Brugge
vereert die op hun wachtede
int colloquie van beyder
lande[n] Princen aldaer op
saken van Entrecours gehouden
a 1565
| |
[pagina 214]
| |
Dit betekende zoveel als: dit is het devies van de Nederlandse kooplui die op Engeland varen; het werd in 1565 aan een ‘stads dienar’ te Brugge vereerd, die op hen wachtte in het colloquium van beider landen vorsten inzake het ‘entrecours’. Het devies van de Antwerpse kooplui fungeerde dus te Brugge als een soort relatiegeschenk. De identiteit van de ‘stats dienar’ kon helaas niet worden achterhaald.Ga naar eind18. Uit de tekst blijkt dat de voorstelling in de eerste sessie van de conferentie, wellicht al in de eerste weken, is aangeboden. De woorden ‘die op hun wachtede’,Ga naar eind19. houden misschien verband met de eerder gesignaleerde irritatie bij de Engelsen die moesten wachten op voorstellen uit Antwerpen (zie p. 211). Waarom de Antwerpse kooplui te laat waren is niet bekend. Duidelijk is wel dat de groep Hooftman zoveel invloed had dat zonder hen geen besluiten genomen werden. Degene die bij uitstek de gang van zaken van het colloquium kon beïnvloeden was de leider van de Nederlandse delegatie, D'Assonleville. Zoals wij zagen, stond hij aan de kant van de Antwerpse kooplui; hij was adviseur van de Landvoogdes en had zitting in de Raad van State. Onze ‘stats dienar’ was dus mogelijk een staatsdienaar. Het is ondenkbaar dat de tekening in haar huidige vorm als geschenk dienst deed. Het wapenschild in een cirkel doet denken aan het ontwerp voor een schaal of een bord. Inhoudelijk is de voorstelling een duidelijke standpuntbepaling van de kooplui in het conflict. Het zou dan ook niet verbazen indien de voorstelling - misschien gegraveerd op zilveren bordenGa naar eind20. - als statement bij de aanvang van de vergadering aan de vaste commissieleden werd aangeboden. Op de tekening staan verschillende teksten. Rondom de palmboom lezen we de woorden: ‘Les marchans d'Anvers appelez a Bruges l'an M.D.LXV’. Het woord ‘appelez’ is doorgestreept en vervangen door ‘mandez’. Centraal op het wapenschild staat met vette letters LA PRESSE N'OPPRESSE' en daar onder, minder opvallend, ‘Ainsi est de nous’. Geheel links onder, buiten de voorstelling en onafhankelijk daarvan, staan in Radermachers hand nog drie regels: ‘Vigeur contre poix’ en ‘Angetur presse vigore/Recipit sic pressa vigorem’.Ga naar eind21.
Tussen de bladeren van de palmboom bevindt zich een voorwerp dat moeilijk te herkennen is. Radermacher schreef op de achterkant van de tekening een toelichting: Vele gewichten in eene waeghschale
beteeck[en]en allerley groote
en cleine extorssien ende lasten
by dEng[elsch]e geleyt op den Nederlandschen
coophandel by den
palmboom vergeleken, die
daerom niet en laet te groeyene
Het voorwerp in de boom is dus een weegschaal met gewichten. De gewichten symboliseren de grote en kleine lasten en afpersingen (extorssien), door de Engelsen opgelegd aan de Nederlandse handel. Niettegenstaande die last blijft de palmboom (lees de handel) groeien. De verzwaarde palmboom heeft antieke wortels. In zijn Noctes Atticae haalt Aurelius Gellius Aristoteles en Plutarchus aan, die in een bos een palmboom met een gewicht in zijn kruin aantroffen. De boom bezweek niet onder zijn last, maar richt- | |
[pagina 215]
| |
Afb. 2.
te zich juist op. Door deze eigenschap en het feit dat de palmboom zijn bladeren niet verliest, werd hij in de oudheid het symbool voor eer en overwinning.Ga naar eind22. Te beginnen met Alciato is de verzwaarde palmboom ook in de emblematiek geen onbekende.Ga naar eind23. In Alciato's editio princeps (1531) treffen we het embleem aan onder het motto obdurandum adversus urgentia, men moet volharden (standvastig zijn/weerstand bieden) onder druk. Opmerkelijk is dat alleen deze editie een letterlijke illustratie van het antieke verhaal laat zien (afb. 2).Ga naar eind24. Alle latere Emblemata tonen een kind dat aan de takken van een palmboom omhoog getrokken wordt (afb. 3).Ga naar eind25. Natuurlijk was Radermacher - zoals ‘de elite van zijn tijd’Ga naar eind26. - bekend met Alciato's emblemen. Mogelijk werd hij er in 1565 opnieuw mee geconfronteerd door de eerste Antwerpse uitgave van zijn goede bekende Plantijn. Zijn tekening staat echter dichter bij het antieke verhaal dan de voorstelling in de latere Alciato-uitgaven. Men kan zich daarom afvragen of Radermacher naast Alciato nog andere bronnen ter beschikking had. Radermacher kan ook zijn geïnspireerd door de vroeg-zestiende-eeuwse Baselse drukkersmerken van Johan Bebel en zijn omgeving die hij in zijn boeken aantrof. In Radermachers boekencatalogus komen immers veel | |
[pagina 216]
| |
Afb. 3.
Baselse drukken voor. Bebels oeuvre omvatte ongeveer 100 titels, waarvan er zeker twee in Radermachers bezit waren.Ga naar eind27. Vanaf 1526 gebruikte Bebel de verzwaarde palmboom als drukkersmerk, dus vijf jaar vóór Alciato's editio princeps. De voorstelling gaat terug op een tekening van Hans Holbein de Jonge en is waarschijnlijk door Lützelburger gesneden (af. 4). Het is zeker geen toeval dat we Bebels palmboom voor het eerst bij zijn editie van Gellius' Noctes Atticae aantreffen. In de ‘Palma-Bebel’ is een zware plaat met een figuur eronder weergegeven, het opschrift luidt: ‘verdruck. mich armen nit’. De plaat lijkt op een degel,Ga naar eind28. terwijl ik in de worstelende naakte man Bebel zelf zie. De drukker dreigde immers al snel nadat hij zich in 1524 had gevestigd, te gronde te gaan wegens het op de markt brengen van een omstreden titel. Hij belandde voor korte tijd in de gevangenis. Bebels drukkersmerk kent vele varianten. In de latere versies is het figuurtje verdwenen en is de degelpers vervangen door een persbalk, eveneens een onderdeel van oude drukpersen.Ga naar eind29. Vergelijking van Bebels drukkersmerk met Radermachers tekening levert verrassende overeenkomsten op. Om te beginnen is Bebels smeekbede om niet ver- | |
[pagina 217]
| |
Afb. 4.
pletterd te worden onder zijn eigen drukpers, nauw verwant aan de wens van de Antwerpse kooplui niet verdrukt te worden onder de vele, door Engeland opgelegde, lasten. Verder wordt in beide voorstellingen gebruik gemaakt van een goed gekozen beroepsattribuut: bij Bebel een degelpers, bij de kooplieden een weegschaal met gewichten. Tenslotte komt bij Bebel evenals bij Radermacher de palmboom op een wapenschild voor (afb. 5). Opvallend verschil is dat we op Radermachers tekening een palmboom aantreffen, terwijl bij Bebels drukkersmerk de aanduiding ‘palma’ niet overbodig is. Maar ondertussen zijn we bijna veertig jaar verder en zijn de voorbeelden waar Radermacher voorstellingen van palmbomen gezien kan hebben legio. De tekening in Radermachers album (afb. 1) ziet er nogal amateuristisch uit; zij kan goed door Radermacher zelf bedacht en uitgevoerd zijn. Wij weten immers dat hij belezen was en belangstelling had voor wetenschappen en kunsten. Voor Hooftmans eetzaal had hij in de jaren zestig het programma voor de Handelingen van de Apostelen ontworpen, uitgevoerd door Maarten de Vos. En in het begin van de zeventiende eeuw was nog een schilderij in het bezit van de familie Radermacher dat hij zelf ‘geinventeert hadde’.Ga naar eind30. Radermacher was dus in staat het devies | |
[pagina 218]
| |
Afb. 5.
van de Antwerpse kooplui te bedenken. Mogelijk heeft hij de tekening ook zelf gemaakt; de verbetering van het woord ‘appelez’ in ‘mandez’ wijst erop.
Samenvattend kan worden opgemerkt dat Radermacher zich in zijn devies voor de Antwerpse kooplui waarschijnlijk op Bebel baseerde. Zijn weegschaal met gewichten is een vondst. Zij is tegelijk symbool voor de koophandel en een letterlijke weergave van de vele ‘belastingen’ door de Engelsen opgelegd. Het devies als geheel geeft blijk van een positieve visie op de situatie: de Antwerpse handel zal ook onder grote druk blijven groeien. Een voorstelling van zaken die Hooftman en de zijnen bij de aanvang van het colloquium te Brugge in 1565 als motto presenteerden. |
|