De Zeventiende Eeuw. Jaargang 8
(1992)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Nicolaes Biestkens en de Nederduytsche Academie
| |
[pagina 124]
| |
universiteit, waar op gezette tijden in de Nederlandse taal college werd gegeven aan geïnteresseerden. Een ander verschil heeft te maken met de belangrijke plaats die het toneel innam bij de Nederduytsche Academie. Het toneel, zo sterk vertegenwoordigd in het fonds van Biestkens, is meestal afwezig in dat van zijn collega's. In tegenstelling tot andere hogere onderwijsinstellingen was de Nederduytsche Academie een particuliere instelling. De Nederduytsche Academie kreeg geen geld van de overheid voor de salarissen van de professoren, er werd geen voormalig klooster ter beschikking gesteld om te dienen als onderwijsgebouw, de studenten kregen geen vrijstelling van allerlei belastingen en de Academie kreeg geen jurisdictie. Voor Biestkens had deze particuliere status tot gevolg dat er minder voordelen aan zijn functie waren verbonden dan aan die van zijn collega's. De academiedrukkers in Leiden kregen een jaarloon, er zijn geen aanwijzingen dat Biestkens dit ook kreeg; veel academie-uitgaven werden betaald door universiteit, stad of Staten, niet die van Biestkens; veel academiedrukkers genoten vrijstelling van diverse belastingen, Biestkens niet; in Utrecht werd het monopolie van de academiedrukkers Gillis en Peter Roman in 1636 door het stadsbestuur beschermd door te dreigen met een boete en verbeurdverklaring voor ieder ander die theses waagde te drukken, terwijl Biestkens slechts op de goede wil van de leden van de Academie was aangewezen.Ga naar eind6. Daarentegen was er ook een voordeel voor Biestkens. In Franeker was de controle op de academiedrukkers groot. Er mocht geen enkel boek worden uitgegeven zonder goedkeuring van de betrokken faculteit.Ga naar eind7. In de instructie voor de academiedrukker Wellens stond in 1656 dat hij geen infame libellen, almanakken of prognosticaties mocht drukken en dat hij alleen voor de academie en niet voor anderen mocht werken.Ga naar eind8. Biestkens echter deed wat hij zakelijk het best vond. De afwijkende positie van Biestkens ten opzichte van die van andere academiedrukkers komt tot uiting in de impressa. Andere academiedrukkers noemen meestal alleen hun eigen naam in het impressum. Hun uitgaven werden vaak bekostigd door universiteit, stad of Staten. Maar de naam Biestkens komt slechts zelden alleen voor in het impressum. Bijna altijd wordt ook een boekverkoper genoemd. Voor de uitgaven van de Nederduytsche Academie moest dus meestal een particuliere uitgever gezocht worden, omdat Biestkens en de Academie wellicht niet in staat waren om de uitgaven zelf te financieren. De belangrijkste van deze uitgevers was Cornelis Lodewijcksz. vander Plasse. Een enkele keer heeft Biestkens zelf uitgaven bekostigd. Dit kan opgemaakt worden uit een berichtje in Ghezelschap der Goden uit 1618, waarin verteld wordt over de hoge kosten die de academiedrukker Biestkens gemaakt heeft. Om hem tegen roofdrukken te beschermen zijn de exemplaren voorzien van een rood zegel met het merk van de Academie. De suggestie dat Biestkens de uitgave gefinancierd heeft, wordt versterkt door het feit dat alleen zijn naam in het impressum voorkomt. Dit is ook het geval in de foliodruk van Costers Iphigenia van 1617, waarvan echter het auteursmerk op de titelpagina doet vermoeden dat Coster (een deel van) de kosten op zich heeft genomen. Teksten die verschenen onder auspiciën van de Academie, zoals de nieuwjaarsliederen, werden vaak voorzien van het vignet van de Academie: de bijenkorf. Meestal zijn ze gedrukt door Biestkens. Er zijn echter voorbeelden van speciale Academie-uitgaven die niet verzorgd zijn door Biestkens: Willem Jansz. Blaeu drukte Suffridus Sixtinus' Apollo over de inwydinghe vande Neerlandtsche Academia en Joris Veseler de Nieuw-iaar-lieden van 1620. | |
[pagina 125]
| |
Ook de toneelstukken die waren opgevoerd op het toneel van de Academie en die Biestkens drukte, kregen vaak de bijenkorf op de titelpagina. Eén van de uitzonderingen op deze gebruikelijke gang van zaken is een bewijs dat Biestkens niet alle toneelstukken van de Academie drukte. Bredero's Meulenaer en Hoogduytschen Quacksalver van 1619 zijn voorzien van het wapen van Amsterdam. Klucht vande Koe en Klucht van Symen sonder Soeticheyt van datzelfde jaar hebben echter wel het vignet van de Academie. Deze variatie is opmerkelijk omdat deze vier kluchten toch als een geheel uitgegeven zijn. De oorzaak is gelegen in het feit dat twee drukkers deze kluchten gedrukt hebben: Paulus Aertsz. van Ravesteyn en Nicolaes Biestkens. Het is vreemd dat de academiedrukker Biestkens het wapen van Amsterdam gebruikte voor de titelpagina's van Meulenaer en Hoogduytschen Quacksalver, terwijl Paulus Aertsz. van Ravesteyn het Academievignet op de titelpagina's van Klucht vande Koe en Klucht van Symen sonder Soeticheyt zette. Er zijn nog veel meer voorbeelden van toneelspelen van Academieleden die niet door Nicolaes Biestkens zijn gedrukt. Hij had dus niet het alleenrecht op de Academie-uitgaven en ook niet op de uitgaven van Academieleden. Er zijn verschillende verklaringen mogelijk voor het feit dat Biestkens niet alles voor de Academie drukte, hoewel hij toch academiedrukker was. Misschien had Biestkens slechts een beperkte capaciteit en moest hij soms opdrachten weigeren. In het geval van Bredero's Kluchten van 1619 zal haast ook wel een rol gespeeld hebben, omdat anderen van het succes van deze kluchten wilden profiteren door ze vóór de officiële uitgave te drukken. Dit was al met Meulenaer gebeurd in 1618.Ga naar eind9. Misschien was zijn drukkerij nog niet gereed toen Sixtinus' Apollo over de inwydinghe vande Neerlandtsche Academia en Van Hoghendorps Truer-spel uan de moordt, begaen aen Wilhem voor de kermis van 1617 gedrukt moesten worden. Of wellicht stond het de auteurs vrij om zelf een drukker te kiezen. De uitgever Vander Plasse kon in elk geval zelf bepalen wie hij inschakelde voor het drukken van Bredero's werken. Soms was dat Biestkens, vaak een ander. De Academieteksten werden dus niet uitsluitend door Biestkens gedrukt. Aan de andere kant drukte Biestkens ook voor veel opdrachtgevers buiten de Academie. Interessant is de verhouding van Biestkens met een andere instelling, de Eglentier, waarvan hij jarenlang lid is geweest. In de tijd dat de leider van de Academie, Coster, en de voorvechter van de Eglentier, Theodoor Rodenburg, met elkaar overhoop lagen, drukte academiedrukker Biestkens teksten van Rodenburgh. Ook is hij in 1618 verantwoordelijk geweest voor het drukken van de toespraak van een lid van de Eglentier: Reden over de oneenicheyt der rymers onses tijdts en vaderlandts. In deze tekst worden de Amsterdamse dichters opgeroepen om niet meer zo te ruziën en een voorbeeld te nemen aan de goede verstandhouding die de klassieke dichters met elkaar hadden.Ga naar eind10. Zo zien we dat de auteurs van de Academie de vrijheid hadden om hun werk te laten drukken bij een ander dan de academiedrukker, maar dat ook de academiedrukker de vrijheid had werken te drukken voor leden van een concurrerende instelling. Voor Biestkens had zijn aanstelling als academiedrukker een belangrijke consequentie: hij verhuisde van de Nieuwezijds Achterburgwal naar de Keizersgracht. Zijn woning en werkplaats werden wellicht op of anders naast het terrein van de Academie gebouwd.Ga naar eind11. Biestkens woonde dus vlak bij de instelling die van zijn diensten gebruik maakte. Ook andere academiedrukkers zorgden ervoor dat hun win- | |
[pagina 126]
| |
kel of drukkerij in de buurt van de onderwijsinstelling was. In Leiden hadden Christoffel Plantijn en Louis Elsevier een winkel op het plein van de universiteit.Ga naar eind12. Isaac Elsevier kreeg in 1620 toestemming voor een drukkerij en winkel op datzelfde plein.Ga naar eind13. De gedeputeerden van Friesland besloten in 1611 tot herstel van de drukkerij in de Academie van Franeker.Ga naar eind14. Het voordeel voor de universiteit was groot: het was de ideale situatie voor spoedeisende opdrachten, snelle correctie van de drukproeven en een goede verspreiding van bijvoorbeeld de theses aan de studenten. Voor de drukkers en boekhandelaren was een werkplaats of winkel in de buurt van een onderwijsinstelling zeer voordelig: potentiële opdrachtgevers en klanten liepen dagelijks langs. Het is dan ook niet toevallig dat de gelijknamige zoon van Nicolaes Biestkens in het midden van de zeventiende eeuw in Parijs als boekverkoper werkzaam was in rue St. Jacques - hèt centrum van de boekhandel - bij de Sorbonne.Ga naar eind15. Biestkens had niet alleen een drukkerij bij de Academie. Hij had er ook een winkel. Via deze ‘theatre bookshop’ kon hij de bezoekers van de Academie meteen voorzien van de gedrukte tekst van het opgevoerde stuk.Ga naar eind16. Waarom koos Coster voor Biestkens? Een element dat bijgedragen kan hebben tot de keuze voor Biestkens was diens literaire achtergrond. Net als Coster was Biestkens jarenlang lid geweest van de Eglentier, waaruit de Nederduytsche Academie is voortgekomen. Zijn relatie met de Eglentier komt voor het eerst expliciet tot uiting in zijn nieuwjaarslied van 1608. Maar al in 1602 en 1604 was hij als dichter actief.Ga naar eind17. Ook had hij al als drukker voor de Eglentier en voor leden van de Eglentier gewerkt. Het was bekend dat Biestkens Bredero's Treur-spel van Rodd'rick ende Alphonsus had gedrukt in 1616. Hij heeft echter nog veel meer teksten gedrukt die functioneerden in de Eglentier. Veel anonieme drukken kunnen namelijk op grond van het typografisch materiaal worden toegeschreven aan de pers van Biestkens. Al in 1614 verzorgde hij, samen met Paulus Aertsz. van Ravesteyn, de herdruk van de Twe-spraack vande Nederduitsche letterkunst van Spiegel. Daarnaast drukte hij in 1614 de 16o-editie van Roemer Visschers Brabbeling, uitgegeven door Willem Jansz. Blaeu. Ook al in 1614, een jaar waarin de Eglentier zichtbaar opbloeide misschien als gevolg van de reorganisatie door Hooft, drukte hij Het spel van Theseus ende Ariadne van Hooft. In 1615 volgden Spel vande rijcke-man en Een boertighe clucht, ofte een tafelspel van twee personagien van Samuel Coster. Hij had dus al vóór 1617 voor de auteurs gewerkt die de kern van de Academie zouden vormen, blijkbaar tot hun tevredenheid. Biestkens had in de periode 1614 tot 1616 bewezen toneelteksten te kunnen drukken. Maar was dat voldoende voor Coster om hem te vragen academiedrukker te worden? In de Academie zouden verschillende vakken aan de orde komen: o.a. wiskunde, Hebreeuws, astronomie, geschiedenis en filosofie.Ga naar eind18. Teksten op deze vakgebieden stelden hogere eisen aan een drukker dan de pamfletten en toneelspelen die we van Biestkens kennen. De universiteit van Leiden koos de tweede drukker van Antwerpen, Willem Silvius, en na diens dood de belangrijkste drukker van dit drukkerscentrum, Christoffel Plantijn. Ook de academie in Franeker nam slechts genoegen met een kwaliteitsdrukker die men uit de Zuidelijke Nederlanden moest laten overkomen: Gillis van den Rade. In de diverse contracten tussen academies en hun drukkers staat vaak dat de drukker Griekse en Hebreeuwse letterpolissen | |
[pagina 127]
| |
moest bezitten.Ga naar eind19. Enige affiniteit met de wetenschap werd ook verwacht. Biestkens had geen universitaire opleiding genoten. Dat was ook niet nodig voor zijn functie. Hij was echter tot meer in staat dan de drukken met zijn naam in impressum of colofon doen vermoeden. In 1596 drukte hij anoniem een Engelse tekst van de taalkundige Henry Ainsworth, die hem waarschijnlijk vertrouwd maakte met de ideeën van Perkins, Downham en Buchanan.Ga naar eind20. Ook Franse teksten verlieten de drukkerij van Biestkens.Ga naar eind21. Vlak voor de oprichting van de Nederduytsche Academie drukte Biestkens een Latijnse tekst van Adriaan Smout, de predikant die een aantal jaren later een groot aandeel had in de val van de Academie.Ga naar eind22. De betrokkenheid van Biestkens bij deze druk bewijst niet alleen dat hij zetters en correctoren in dienst had die vertrouwd waren met het Latijn, maar ook dat hij Griekse en Hebreeuwse letterpolissen bezat. Hij was dus in alle opzichten klaar voor een aanstelling als academiedrukker. Mogelijk heeft hij zich speciaal voor de Academie voorzien van dit materiaal. Biestkens heeft zich in dat geval aangepast aan de eisen die men aan een academiedrukker kon stellen. De verhuizing naar de Keizersgracht en de aanstelling van Biestkens als academiedrukker zorgden ook voor een andere typografische vernieuwing in het fonds van Biestkens. In 1617 verschijnt namelijk als een van de eerste teksten onder de vlag van de Academie Costers Iphigenia. Deze editie moest het visitekaartje van de Academie worden: folio-formaat en een grote cursief als broodletter. Aan het eindresultaat werd veel zorg besteed getuige de tijdrovende wijze van corrigeren: pencorrecties en correcties door middel van plakstroken. Het gebruik van de cursief als broodletter voor het Nederlands was niet nieuw. Met de keuze voor de cursief voor een Nederlandse tekst werd Biestkens een late navolger van Jan van Zuren en Coornhert die in 1561 voor de eerste keer in de Noordelijke Nederlanden de cursief als broodletter gebruikten voor het Nederlands.Ga naar eind23. In 1617 was de verschijning van een Nederlandstalig boek in cursief echter nog een zeer opvallende gebeurtenis. Het gaf de bedoelingen van de Academie aan: de Nederlandse taal, weergegeven in een humanistisch lettertype, zou dezelfde allure krijgen als het Latijn. Vóór 1617 onderscheidt Biestkens zich door het gebruik van oude, versleten letters. De broodletter is meestal de textura korps 70. Een soortgelijke textura liet Biestkens nog in 1617 gieten op een groot korps. Hij gebruikte deze letter voor de nieuwjaarsliederen van de Academie voor het jaar 1618. Het resultaat is een rustige en overzichtelijke lay-out. Dat er minder tekst op een pagina kon, was weliswaar een nadeel, maar het voordeel van de betere presentatie woog op tegen de hogere papierkosten. Ook de romein gebruikte Biestkens als broodletter voor Nederlandstalige teksten vanaf 1617: Ghezelschap der Goden en de twee drukken van de Vertoninghen in 1618, Nieuw-jaar-lieden in 1619 en de Verthooninghen in 1621. Het beeld van de drukker met versleten materiaal verandert dus met de stichting van de Academie, hoewel hij niet kon tippen aan de typografische perfectie van Paulus Aertsz. van Ravesteyn en hoewel hij niet voor elke Academietekst een romein, een cursief of de textura op groot korps als broodletter gebruikte. Het belang van de Academie voor Nicolaes Biestkens is slechts gedeeltelijk af te leiden uit het fonds in de periode 1617-1622. Waarschijnlijk heeft hij meer gedrukt voor de Academie dan nu bekend is: programma's, oraties en biljetten die verloren zijn gegaan. Aan de andere kant zal hij ook buiten de Academie om meer | |
[pagina 128]
| |
gedrukt hebben dan het tot nu toe gereconstrueerde fonds laat zien. Toch geeft een vergelijking van de nu bekende Academiedrukken met de niet-Academiedrukken een beeld van het belang van de Academie voor Biestkens. In 1617 zijn drie van de zeventien drukken Academie-uitgaven. In 1618 zijn dat er al acht van de achttien. In 1619 overtreffen de Academiedrukken de andere drukken: zeven van de in totaal slechts elf drukken. Het aantal drukken per jaar daalt vanaf 1619 schrikbarend: in 1620 nog zes (drie Academiedrukken), in 1621 acht (vier Academiedrukken) en in 1622 nog slechts drie (één Academiedruk). Het hoogtepunt van de activiteiten van Biestkens voor de Academie ligt in de periode 1617-1619. Het is duidelijk dat het belang van de Academie voor Biestkens steeds groter werd, terwijl het aanbod van te drukken teksten vanaf 1619 afnam. Misschien heeft hij geprobeerd de omzetdaling op te vangen met het drukken van lucratieve pamfletten voor de remonstranten, waarvoor hij in 1619 veroordeeld is. Ook kan hij zich meer gericht hebben op de verkoop van boeken. Voor Biestkens moet echter in 1619 al duidelijk geweest zijn dat aan zijn veelbelovende carrière als academiedrukker weldra een eind zou komen. De onderwijsactiviteiten waren gestopt, de produktieve Bredero was overleden en de predikanten eisten de sluiting van de Academie. Biestkens moest de laatste drie jaar van de Academie genoegen nemen met nieuwjaarsliederen, een enkel gelegenheidsgedicht en een paar herdrukken van werken van Bredero en Coster. Is het toevallig dat de drukker die is verhuisd voor de Academie, die zijn letterpolissen mogelijk heeft aangevuld voor deze instelling en die zijn stijl heeft aangepast aan haar eisen ruim een jaar na de verkoop van de Academie ten grave gedragen is? |
|