| |
| |
| |
Wetenschappelijke literatuur in het Latijn door de Jezuïeten in 17e-eeuws China: een overzicht.Ga naar eind*
Noël Golvers
Toen Franciscus Xaverius in de nacht van 2 op 3 december 1552 in Chang-ch'uan (Z.-China) overleed, kwam niet alleen een vroegtijdig einde aan een merkwaardig leven; tegelijk luidde dit ook een nieuwe fase in de geschiedenis van de missionering in, én een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis van de betrekkingen tussen Europa en China: ik bedoel hiermee de ‘infiltratie’, met wisselende intensiteit en variabel succes, van de jezuïeten in het ‘Keizerrijk van het Midden’ gedurende de 17e en 18e eeuw. Vanaf nu zullen, gedurende meer dan twee eeuwen, jonge mannen, met grote intellectuele en morele kwaliteiten, en grondig onderlegd in de Europese klassieke tradities, naar China gaan, het land met zijn 4000-jaar oude cultuur; zij zullen hier 30 of 40 jaar verblijven, pogend de Chinese cultuur en denkwijze te doorgronden, trachtend een communicatie tot stand te brengen met de hoogste klasse der maatschappij, met als uiteindelijk doel deze te bekeren tot het katholicisme. Een gigantische onderneming, die de gewone menselijke mogelijkheden veruit overtrof, maar die voortgestuwd werd door de kracht van een nooit verflauwend geloof!Ga naar eind1.
In deze communicatie speelde de wetenschap een bijzondere rol, en werd zelfs één van de belangrijkste ‘menselijke’ hulpmiddelen voor de jezuïeten om hun missionair doel te bereiken. Dit is deels omdat de jezuïeten - als gevolg van hun specifieke vorming en opleiding - bijzonder goed onderlegd waren in alle eigentijdse Europese wetenschappen, zowel de ‘aristotelische’ als de ‘empirische’ (...)Ga naar eind2., en omdat de Chinezen, waarmee zij contact hadden, ‘literati’ waren, grondig vertrouwd met de klassieke Chinese tradities en niet zelden aangetrokken tot de ‘nieuwe’, ‘Westerse’ wetenschap(pen). Matteo Ricci (1552-1610) had begrepen dat het aantonen van de superioriteit van de Europese wetenschappen (incl. de mathematische en mechanische) de meest geëigende weg was om prestige te verwerven voor de missie in dit zo zelfgenoegzaam land en, bijgevolg, voor het geloof dat zij predikten.Ga naar eind3. Anderzijds waren de jezuïeten ook zelf ontvankelijk voor de Chinese cultuur en wetenschap, onder meer in het domein van de geografie, de natuurlijke historie en de geneeskunde.
Algemeen gesproken vertoont de aanwezigheid van jezuïeten-wetenschappers in China dus een tweevoudig aspect, vermits zij zowel optraden als doorgevers van Westerse wetenschappen naar China,Ga naar eind4. als van Chinese naar Europa. Getuigen van dit tweevoudig proces van transmissie zijn, kort gezegd: een ruime en gevarieerde bibliografie van in het Chinees geredigeerde werken over
Europese wetenschappen;Ga naar eind5. Latijnse rapporten i.v.m. hun eigen wetenschappelijke activiteiten bij de transmissie van Europese kennis in China; de aanwezigheid van Chinese boeken en zelfs boekverzamelingen in Europa, en verscheidene publicaties betreffende de geografie, de natuurlijke historie en de geneeskunde van China.
| |
| |
Wij willen in deze bijdrage een overzicht geven van beide aspecten van deze merkwaardige communicatie en van dit wederzijds transmissieproces, voor zover dit uitgedrukt is in het Latijn en plaatsgreep in de loop van de 17e eeuw. Hoe willekeurig deze afbakening ook mag lijken, zij is niet geheel zonder historische grondslag: het begin van de 17e eeuw, met de ‘entrée’ van M. Ricci in de Keizerlijke Stad Peking (1601) betekende inderdaad de echte start voor de China-missie in haar ‘klassieke’ en meest glorieuze gedaante; anderzijds waren jezuïeten-geschriften over (wetenschap in) China, die niet in het Latijn gesteld en gepubliceerd waren, in de 17e eeuw uitzonderlijk, een situatie die pas wezenlijk zou veranderen aan het einde van dezelfde eeuw, met de aankomst van de Franse jezuïeten in Peking, die bij voorkeur hun moedertaal gebruikten.Ga naar eind6.
| |
1.a. Astronomie
Binnen de specifieke contekst van China eisten de astronomie en verwante mathematische wetenschappen het grootste deel van hun aandacht op: de reden daarvoor lag in het extreem grote belang van de kalender en van de eclips-voorspellingen binnen de Chinese maatschappij. In Ming China (1368-1644) maakte de inheemse astronomie ‘... quae jam a quater mille annis et amplius ortûs sui splendorem jactabat’Ga naar eind7. een diepe crisis door, die o.m. gekenmerkt werd door een tekort aan competente ‘kalender-specialisten’ binnen het Keizerlijk Astronomisch Bureau, door het verloren gaan van kennis aangaande astronomie, en door een tanend prestige van het beroep van kalender-opsteller. Dit leidde, op zijn beurt, tot talrijke fouten in de jaarlijks zo plechtig gepromulgeerde officiële kalenders, met vérreikende sociale en politieke gevolgen.Ga naar eind8.
Met de bedoeling de Chinese kalendermethode opnieuw op stevige grondslagen te funderen, vertaalde en reviseerde M. Ricci, in nauwe samenwerking met Hsü Kuang-ch'i, een invloedrijk en hoog-geplaatst Chinees bekeerling,Ga naar eind9. de eerste zes boeken van Euclides' ‘Elementa Geometriae’ in het Chinees (1606-1611).Ga naar eind10. Na de oprichting van een ‘nieuw’ of ‘Westers’ bureau (van astronomie) in Peking in 1629, werd daarenboven een heroïsche inspanning geleverd door dezelfde Hsü Kuang ch'i (†1633), de Europese jezuïeten Niccolo Longobardo (1565-1654), Johannes Schreck, gelatiniseerd J. Terrentius (1576-1630) en Johann Adam Schall von Bell (1592-1666), om de voornaamste basiswerken over Europese mathematica en astronomie in het Chinees te ‘vertalen’ resp. te bewerken.Ga naar eind11.
Bij deze waarlijk grootse intellectuele onderneming werden de jezuïeten in Peking geruggesteund door een belangrijke bibliotheek, in hun westelijke residentie, de ‘Hsi-t'ang’, geïnstalleerd in 1623,Ga naar eind12. en eveneens door een regelmatige, zij het tijdrovende en risicovolle correspondentie met Europese geleerden binnen en buiten hun orde, hoofdzakelijk in het Latijn gesteld.Ga naar eind13. Eén voorbeeld uit vele (voor andere, zie infra) vindt
men in de correspondentie van de reeds genoemde J. Terrentius, nl. zijn brief uit 1623, gericht aan de ‘Mathematici Ingolstadienses’.Ga naar eind14. Zelf voormalig lid van de ‘Accademia dei Lincei’ en een toegewijd Galilei-adept, contacteerde hij hierin - na verscheidene onbeantwoorde pogingen in de richting van Galilei zelf - de beroemde jezuïetenuniversiteit van Ingolstadt om informatie te ver- | |
| |
krijgen, noodzakelijk voor zijn wetenschappelijk onderzoek in China. Deze (korte) brief is in menig opzicht illustratief voor de situatie van de 17e-eeuwse jezuïetenwetenschapper in China: 2 jaar na zijn aankomst in China nog steeds opgeslorpt door zijn studie van de Chinese taal, geschiedenis en astronomie; steeds bezig met vragen aangaande technische kwesties in het vlak van de astronomie, en dringend informerend naar recente literatuur ‘... praeter ea quae sunt in supplemento Magini’.Ga naar eind15. De brief insisteert ook op het sturen van pas verschenen boeken, zoals bijvoorbeeld Keplers ‘Hipparchus’, of eerder nog op het sturen van samenvattingen van hun inhoud per brief, vermits de verzending van de boeken zelf riskant en tijdrovend was en... klaarblijkelijk drong de tijd!Ga naar eind16. Deze brief werd, samen met een uitvoerig antwoord van J. Kepler, in 1630 in Zagan-Silezië gepubliceerd, en werd een fel gezocht bibliografisch item, zelfs reeds in de
17e en 18e eeuw.Ga naar eind17.
Een ander voorbeeld van dit wetenschappelijk contact, maar dan in omgekeerde richting, vinden we o.m. in de ‘Observationes cometarum anni 1618’, van de hand van de jonge Bohemische jezuïet Wenceslas Pantaleon Kirwitzer (1588-1626), gepubliceerd in 1620 in Urseliis (Oberursel); het boekje (slechts 28 pagina's in octavo) bevat een gedetailleerd rapport over enkele onverwachte komeet-observaties, gemaakt in Goa in 1618. Ook dit traktaatje is een goede illustratie van het werk van de jezuïeten-astronomen ‘in situ’, hun ijver en vooral hun aanpassingsvermogen in oncomfortabele omstandigheden.Ga naar eind18.
De bestendige opgang van de Westerse astronomie in het China van de late Mingtijd, bezegeld door de incorporatie van de ‘Westerse regel’ in het Keizerlijk Astronomisch Bureau in Peking in 1643, is niet onderbroken door de Mantsjoe-invasie in China en de inname van Peking in 1644, een dramatische episode die - via de rapporten van de jezuïeten - breed echode doorheen het 17e-eeuws Europa.Ga naar eind19.
Na de brutale breuk gedurende de vervolging van 1664-(begin) 1669 slaagde de Vlaamse jezuïet Ferdinand Verbiest (1623-1688)Ga naar eind20. erin om, in een politieke contekst die ontvankelijk was geworden voor een come-back van de Europeanen, onbetwistbaar de superioriteit van de Westerse methode te demonstreren. Dit geschiedde via een reeks vergelijkende zonneschaduw-berekeningen en astronomische voorspellingen gedurende de periode december 1668-februari 1669. Als gevolg daarvan werd deze ‘Westerse regel’ begin april 1669 hersteld in haar vroegere positie én prestige, en Verbiest werd het feitelijke hoofd van het Keizerlijk Astronomisch (of Mathematisch) Bureau.
Over deze beslissende astronomische proeven publiceerde F. Verbiest een set van 12 tekeningen, vergezeld van een rapport in het Chinees (‘Ts'e yen chi luëh’), en achteraf een nog kortere beschrijving in het Latijn van slechts zes folio's, het zgn. ‘Compendium’ bij zijn ‘Liber Observationum’ (‘Boek der Waarnemingen’).Ga naar eind21. De auteur beperkte zich hierin tot een droge commentaar bij de illustraties, zonder de details van de trigonometrische of astronomische bewijsvoering op te geven of uit te werken.
Van 1669 tot 1673 werkten Verbiest en zijn staf om het oude observatorium van Peking uit te rusten met zes schitterende instrumenten van Europees type, naar
| |
| |
Tychoniaans model, met enkele toegevingen aan de Chinese tradities i.z. instrumentenbouw en ornamentiek.Ga naar eind22. Eén jaar later, waarschijnlijk bij gelegenheid van de plechtige inauguratie van het nieuwe observatorium in augustus 1674, publiceerde hij 105 folio's, met 117 tekeningen, hoofdzakelijk illustrerend de zes nieuwe instrumenten, hun constructie, hun onderdelen enz..., en dit onder de gezamenlijke titel: ‘I Hsiang t'u’ of ‘Liber Organicus’ (‘Boek der Instrumenten’); naast de 14 volumes Chinese commentaar (‘I Hsiang Chih’) werd een veel kortere versie, van 11 folio's, gepubliceerd in het Latijn, het zogenaamde ‘Compendium Libri Organici’. Afgezien van een inleiding en een Latijnse beschrijving van de instrumenten, biedt deze een lange uitweiding, onder de afzonderlijke titel (‘in margine’): ‘Imperator ardenti studio ad mathesim discendam rapitur’ (‘De Keizer wordt meegesleept door zijn hevig verlangen om wiskunde te leren’). Terwijl de beschrijving der instrumenten opnieuw erg beknopt is gehouden, werd deze digressie breed uitgewerkt, en de auteur schildert hierin een charmant beeld van de mathematische nieuwsgierigheid van de jonge K'ang-hsi keizer. Door Verbiest gedurende verscheidene maanden in 1675 geïntroduceerd in
de Westerse mathematica, vorderde hij vanaf het elementair onderricht in Euclides' Geometria tot/met de fijnere bewijsvoeringen inzake trigonometrie, kubiekwortels enz. Op interne gronden moet dit ‘Compendium Libri Organici’ afgesloten zijn in het derde kwart van 1678 (‘terminus ante quem’: 2 augustus 1678). In dezelfde periode werd het, samen met het oudere ‘Compendium Libri Observationum’ én de twee sets met tekeningen, samen ingebonden - waarschijnlijk met het oog op verzending - in één volume met de titel: ‘Compendium Latinum proponens xii posteriores figuras Libri Observationum necnon priores vii(i) figuras Libri Organici’ (C.L.) (‘Latijns compendium voorstellend de 12 laatste figuren van het Liber Observationum alsmede de 7 (8) eerste figuren van het Liber Organicus’). Dit circuleerde, alle verhoudingen in acht genomen, op tamelijk grote schaal doorheen Europa,Ga naar eind23. en werd gerecenseerd, door G.W. Leibniz in zijn: ‘Novissima Sinica’,Ga naar eind24. waarin overigens ook diverse passages van het C.L. met lof worden aangehaald.
Klaarblijkelijk niet tevreden met de rapporten die in omloop waren over de ‘astronomica revolutio’ van begin 1669, die de Europese astronomie in haar vroegere positie had hersteld, publiceerde F. Verbiest, ooggetuige én hoofdbetrokkene, zijn eigen relaas, een ‘compendium historicum’ in de echte zin van het woord, met name de ‘Astronomia Europaea’ (A.E.).Ga naar eind25. Afgaand op inwendige criteria moet dit opgesteld zijn in 1679, met een revisie in de eerste helft van 1680.Ga naar eind26. Het eerste deel hiervan (hfdst. 1-11) behandelt niet alleen de gebeurtenissen van december 1668 / februari 1669, maar geeft ook heel wat originele waarnemingen uit de eerste hand i.v.m. de Chinese kalender en zijn jaarlijkse distributie, alsmede over de interne organisatie van het Keizerlijk Astronomisch Bureau.
Tenslotte kunnen we nog verwijzen naar een ‘curiosum’ als Verbiests ‘Typus eclipsis lunae anno Christi 1671, Imperatoris Cam Hy decimo, die xvto lunae ii...’ (‘Map van de maansverduistering uit het jaar 1671, op de 15e dag van de 2de maan[d] van het 10e jaar in de K'ang-hsi regeerperiode’),Ga naar eind27. een enig exemplaar, waarin de effecten van deze eclips voor elk der 17 provincies van het Chinese Keizerrijk worden beschreven, in het Chinees, Mantsjoe en... Latijn. Voor de ‘astronomische’ brie- | |
| |
ven van Antoine Thomas (1644-1709) - Verbiests opvolger in het Astronomisch Bureau -, zie infra sub 2.
| |
1.b. Andere mathematische en mechanische wetenschappen
De verwezenlijkingen van de enkele jezuïeten in Peking in het vlak van de andere mathematische wetenschappen worden behandeld in het tweede deel van F. Verbiests ‘Astronomia Europaea’, meer bepaald in de hoofdstukken 13-27. Zij bieden een kort en selectief overzicht van de realisaties van de auteur en zijn orde-broeders (de Portugezen Gabriel De Magalhães en Tomé Pereyra, de Italianen Filippo Grimaldi & Luigi Buglio) in het decennium 1669-1679. Deze situeren zich in zowat alle mathematisch-mechanische disciplines zoals de gnomonica (hfdst. 14), de ballistiek (15), de hydragogica (16), mechanica (17), optica (18), catoptrica [spiegel-leer] (19), perspectiva (20), statica (21), hydro-statica (22), hydraulica (23), pneumatica (24), musica (25), horolo-technia (26), meteorologia (27)! De bronnen - voor zover met name genoemd of na onderzoek herkenbaar - zijn hoofdzakelijk te vinden in de wetenschappelijke productie van de jezuïeten uit Verbiests eigen generatie, bijvoorbeeld Athanasius Kirchers ‘Ars magna lucis et umbrae’ (1646), diens ‘Magnes sive de arte magnetica opus tripartitum’ (1641) en ‘Musurgia’ (1650); diverse werken van Gaspar Schottus, o.m. zijn ‘Technica Curiosa’ (1664); de werken van Christopher Scheiner, Mario Bettini, Paolo Casati, Giovanbattista Riccioli, e.a.
Afgezien van de introductie in China van allerlei types van lenzen en telescopen, takels en katrollen, van de thermometer en de hygrometer, van perspectieftekeningen enz., ontwikkelden de jezuïeten ook diverse varianten of eigen toepassingen op recente uitvindingen. Eén voorbeeld is het ‘hydrargyrologium’, een horloge dat met kwikzilver functioneerde, en dat ca. 1677 werd ontwikkeld door F. Grimaldi; een andere, nog meer spectaculaire vondst is Verbiests door stoom aangedreven ‘auto-mobiel’ (wagentje of schip), volgens experts ter zake het allereerste prototype van de ‘automobiel’ ooit ontworpen, meer dan één decennium voor Denys Papins ‘uitvinding’.Ga naar eind28. Ook hier zijn de beschrijvingen der instrumenten eerder kort, in menig opzicht onvolledig en onvoldoende - zoals met name in het geval van Verbiests ‘auto-mobiele wagen’ - zodat elke poging tot reconstructie of tot het bouwen van een replica noodzakelijkerwijze onzeker moet blijven.Ga naar eind29. Het is duidelijk dat de ‘Astronomia Europaea’ niet in de eerste plaats een ‘wetenschappelijk’ boek is voor experts, maar een verslag over de toepassing van (vnl.
praktische) wetenschappen en technologie voor missionaire doeleinden, voor niet-specialisten geschreven, zij het dat bij gelegenheid ook hints voor wél-ingewijden gegeven worden. Het eigenlijke doel van dit werkje was inderdaad de (kerkelijke en wereldlijke) autoriteiten in Europa te overtuigen van de voordelen van deze ‘wetenschappelijke strategie’ bij de missionering.
Niet alleen voor de studie van de Hemel echter toonden de Jezuïeten een levendige belangstelling; hun aandacht ging ook uit naar het ‘ondermaanse’ en de veelvuldige levensvormen die hierop voorkomen. In wat volgt willen wij een kort overzicht bieden van hun wetenschappelijke publicaties in het Latijn betreffende de geografie (2), de natuurlijke historie (3) en de geneeskunde (4) van China.
| |
| |
| |
2. Wetenschappelijke literatuur i.v.m. de geografie van China
Na een eerste poging om een cartografische voorstelling van het Chinese Keizerrijk te produceren op het einde van de 16e eeuw,Ga naar eind30. was het Martino Martini die - tijdens zijn merkwaardige propagandatocht naar Europa (1652-1659) - de tweede reeks kaarten van China naar Europa bracht;Ga naar eind31. zij waren vergezeld van een Latijnse commentaar die min of meer onafhankelijk van de kaart geconcipieerd was. Beide, kaarten én tekst, waren gebaseerd op talloze Chinese bronnen, o.m. op de Chinese atlassen van de Ming-tijd, met name de Kuang-yü-t'u (15551) en de Kuang-yü-k'ao.Ga naar eind32. Martini's ‘Novus Atlas Sinensis’ werd tenslotte gepubliceerd in 1655 in Amsterdam door
het beroemde huis Blaeu, als het zesde deel van het ‘Theatrum Orbis Terrarum’, en had onmiddellijk groot succes in heel Europa.Ga naar eind33. Behalve een algemene inleiding en een overzichtskaart van het ‘Rijk van het Midden’ biedt deze atlas voor elk van de (toenmalige) 15 provincies: een kaart met Chinese en Westerse schaalverdeling; alle relevante toponiemen in geromaniseerde spelling; een doorlopende beschrijving in het Latijn met alle belangwekkende geografische en fysische informatie i.v.m. de steden, de inwoners, de rivieren, de bergen, de mijnen enz. van de betrokken provincie. Tenslotte worden de geografische coördinaten opgegeven voor de hoofdsteden van de provincies, en voor de andere vermelde plaatsen, steeds met de meridiaan van Peking als referentiemeridiaan. Een vergelijking met de huidige coördinaten toont een verrassend kleine afwijking van 0,5o voor de breedtegraden, en een iets grotere van 0,7o voor de lengte-graden.Ga naar eind34.
Dit werk breidde niet alleen de kennis over China en (vnl.) het Chinese binnenland in het Westen fundamenteel uit, het corrigeerde ook minstens twee algemeen verspreide misverstanden: vooreerst de ‘setting’ van Peking en van de Grote Muur, die algemeen te ver noordwaarts werden voorgesteld; ten tweede bracht het een einde aan de discussie over het oude rijk Cathay, door onweerlegbaar te bewijzen dat dit volledig hetzelfde was als het gelijktijdige China.Ga naar eind35. Deze bewijsvoering werd op punt gesteld in een afzonderlijke ‘Appendix’ (‘De regno Catayo additamentum’) door de Nederlander Jacob Golius, op basis van informatie hem door Martini verstrekt.Ga naar eind36.
Haast gelijktijdig was een andere ‘atlas’ van China in voorbereiding door de Poolse jezuïet Michaël Boym (1612-1659) gedurende zijn verblijf in Europa (1652-1655).Ga naar eind37. Deze atlas werd nooit voltooid, laat staan gepubliceerd, maar verscheidene handgetekende kaarten, bewaard in Rome en Parijs, worden door B. Szczesniak geïnterpreteerd als ‘membra disiecta’ van een gepland, maar niet voltooid project voor een volwaardige ‘Atlas Imperii Sinarum’.Ga naar eind38. De tekst, die zou voorzien geweest zijn als commentaar bij deze kaarten, is door dezelfde auteurGa naar eind39. herkend in de ‘Brevis Sinarum Imperii Descriptio’, een tekst van 75 pagina's, nu in Rome (arsi);Ga naar eind40. een verkorte versie hiervan, op 24 pagina's, en getiteld: ‘Rerum Sinarum compendiosa descriptio’ wordt bewaard in Parijs.Ga naar eind41. Tenslotte is er de ‘Magna Tabula Chinensis’, met statistische informatie, de geografische coördinaten van Chinese steden, situering van de jezuïetenresidenties, enz.; deze is verloren, maar ligt naar alle waarschijnlijkheid aan de basis van de ‘Geographiae et hydrographiae reformatae libri xii’ van G. Riccioli.Ga naar eind42. Een laatste kaart, maar teruggaand op Martini's materiaal, is het ‘Pa- | |
| |
radigma xv Provinciarum et clv urbium capitalium Sinensis Imperii’ (1686), door Ph. Couplet opgenomen in zijn beroemde ‘Confucius Sinarum Philosophus’ (Parijs 1687).Ga naar eind43.
In deze contekst moeten ook de talrijke geodetische operaties vermeld worden, uitgevoerd door F. Verbiest en A. Thomas. Eerstgenoemde beschreef één van dergelijke opdrachten (met betrekking tot de watervoorziening van Keizerlijke Landerijen ten noordwesten van Peking) in zijn ‘Astronomia Europaea’ (hfdst. 16).Ga naar eind44. Een andere opdracht bestond uit het verrichten van opmetingen in Mantsjoerije (‘Tartaria’), waarover een (tot dusver onbekende) Latijnse brief van 1683 handelt, onlangs door ons ontdekt in Antwerpen.Ga naar eind45. Hierin bespreekt de auteur enkele goniometrische problemen, meer bepaald de vraag hoe men de ‘angulus positionis’ kan bepalen van een bergtop vanop een welbepaalde afstand, en hoe men de ‘meridiaanlijn’ moet terugvinden in moeilijke terreinomstandigheden. De tekst (waarvan alleen een ‘copie du temps’ bewaard is) is geïllustreerd met enkele handgetekende geometrische figuren, ter ondersteuning van de trigonometrische bewijsvoering. Het zijn meteen de enige specimina in het omvangrijke oeuvre van F. Verbiest, die expliciet een zuiver wiskundig probleem behandelen. Deze brief, door een gelukkig toeval bewaard, illustreert goed de praktische problemen die zich stelden in het kader van zijn wetenschappelijke opdracht tijdens de twee befaamde ‘Tartarije’-reizen - de eerste in 1682 (O.-Tartarije), de tweede in 1683 (W.-Tartarije). Reeds eerder waren over deze expedities van zijn hand twee (Latijnse) brieven bekend,Ga naar eind46. met vele oorspronkelijke geografische en etnografische waarnemingen over het land
en zijn bewoners; als allereerste Europese beschrijving van deze afgelegen streken, en ook omwille van de frisse en rake beschrijvingen, waren deze twee brieven in Europa vrij populair geworden, in afzonderlijke uitgaven, of opgenomen in ruimere collecties, vertaald in het Frans, het Engels en het Nederlands.Ga naar eind47.
De onderzoekingen die in deze drie brieven beschreven worden, vormden de verre voorbereiding voor een kaart van ‘Tartarije’. Een project voor een nieuwe atlas van zowel China als Tartarije, met geografische coördinaten, was - aldus A. Thomas - inderdaad door de K'ang-hsi keizer aan Verbiest opgedragen; de realisatie ervan werd echter uitgesteld door de dood van laatstgenoemde (Jan. 1688) en door de oorlog tegen de Ölöth.Ga naar eind48. Op het einde van de 17e eeuw werd A. Thomas belast met deze opdracht; diens activiteiten, evenals die van zijn Franse opvolgers, die uitliepen op de publicatie van de zgn. ‘K'ang-hsi atlas’ (1718), vallen echter volledig binnen de 18e eeuw, en dus buiten onze chronologische afbakening.
| |
3. Wetenschappelijke literatuur over ‘natuurlijke historie’
Ook ‘natuurlijke historie’, vnl. botanica en zoölogie, en in mindere mate mineralogie, genoten de wetenschappelijke belangstelling der China-jezuïeten. Over de inlandse flora en fauna verzamelden en beschreven ze in de 17e eeuw - en nog meer in de 18e - een massa nieuwe gegevens, die we hier slechts in het kort kunnen overlopen. Naast een reeks sporadische signalementen in de oudere brieven, of in reisbeschrijvingen, begon het systematisch onderzoek met Johannes Schreck/Terren- | |
| |
tius (cfr. supra), die in China werkzaam was van 1619 tot aan zijn vroegtijdige dood in 1630. Dankzij zijn vijf Latijnse brieven vanuit Indië en China naar EuropaGa naar eind49. zijn we in staat de evolutie van diens natuurwetenschappelijk (vnl. botanisch) onderzoek te volgen.Ga naar eind50. Bij zijn dood had hij, volgens informatie in de ‘Cheng chiao hsin ch'eng’ (‘Sanctae Doctrinae Sincerum Testimonium’; 1641), 8000(!) nieuwe soorten planten verzameld en beschreven.Ga naar eind51. Aangevuld met zoölogische waarnemingen, en met talrijke tekeningen van zijn eigen hand, werd deze schatkamer over de ‘natuurlijke historie’ van (Indië en) China in twee grote volumes in folio gebundeld, met de toepasselijke titel ‘Plinius Indicus’. Het werk werd echter nooit voltooid, en het manuscript nooit gepubliceerd.Ga naar eind52. Alhoewel het nog in het midden van de 19e eeuw beschikbaar was in de ‘libraria secreta’ van het ‘Collegium Romanum’,Ga naar eind53. is het nu verloren.
De beperkte bewegingsvrijheid die de jezuïeten in China genoten en die door Terrentius als één van de belemmeringen voor verder botanisch (en wetenschappelijk) onderzoek wordt aangegeven, werd vermoedelijk voor een deel gecompenseerd door de beschikbaarheid van een grote verzameling geschreven bronnen over China's natuurlijke historie, stammend uit de Keizerlijke Archieven, en door de jezuïeten ergens in de loop van de 17e eeuw verworven. Deze belangrijke tip is voor ons bewaard dankzij G.W. Leibniz, die hem heeft van de China-missionaris Filippo Grimaldi, waarmee hij een ontmoeting heeft gehad in Rome in 1689.Ga naar eind54. Deze had daarbij nog een andere belemmering voor het wetenschappelijk werk der Europeanen in China gereveleerd, nl. het diepgewortelde wantrouwen vanwege de autoriteiten tegenover al te grote ‘nieuwsgierigheid’ bij de Europese ‘barbaren’ voor al wat China betrof! Daarom verkozen de jezuïeten nieuwe (in casu) botanische gegevens voortaan bij mondjesmaat naar Europa door te geven, meer bepaald ‘ad modum literarum ex provinciis scriptarum’, d.w.z. via de bekende ‘Litterae Annuae’.Ga naar eind55.
Desondanks beschikken we nog over een ander Latijns traktaat in deze branche, de ‘Flora Sinensis’, door de Poolse jezuïet Michaël Boym samengesteld gedurende zijn verblijf in Europa, en gepubliceerd in Wenen in 1656.Ga naar eind56. Het is de allereerste systematische en geïllustreerde voorstelling van planten en dieren uit het Verre Oosten/China, ooit in Europa gepubliceerd: het was klaarblijkelijk ook de eerste keer dat de term ‘flora’ gebruikt werd in de zin van ‘geïllustreerd boek over botanica’,Ga naar eind57. een betekenis die - waarschijnlijk mede door het groot succes van Boyms boek in 17e-eeuws EuropaGa naar eind58. - sindsdien algemeen verspreid is. Het eigenlijke botanisch onderdeel is gedeeltelijk vertaald uit een Chinese bron,Ga naar eind59. en omvat (slechts) 35 folio's, met 17 kleurafbeeldingen. Zowel planten als dieren waren afkomstig uit de zuidelijkste provincies van China - waar Boyms missiepost gelegen was (Kuang-hsi) - én van de aangrenzende gebieden. Het boek beschrijft planten zoals de rabarber, de ginseng, de lychea, de papaya enz., steeds met opgave van de diverse namen, de geografische distributie, de fysische kenmerken, het bloeiseizoen, de vrucht, en vaak ook de ‘virtutes’ of medicinale kwaliteiten. Verscheidene behoorden oorspronkelijk tot het Zuidamerikaanse continent, maar waren overgekomen naar Z.O.-Azië in het spoor van de Europese exploratiereizen tussen beide werelddelen. Hierdoor is Boyms werk het allereerste getuigenis van hun aanwezigheid in Zuid-China.Ga naar eind60. Om deze en andere redenen blijft deze ‘flora’ een belangrijke bron voor de (historische) ethno-botanica van de regio.Ga naar eind61.
| |
| |
Uiteraard viel het botanisch onderzoek door de jezuïeten na Boym niet stil, integendeel, het werd opnieuw geïntensifieerd door de Franse missionarissen;Ga naar eind62. vermits hun - handgeschreven en gedrukte - werken ter zake allemaal tot de 18e eeuw behoren en in het Frans gesteld zijn, vallen ook zij buiten het perspectief van dit overzicht.
| |
4. Wetenschappelijke literatuur i.v.m. geneeskunde
Met de botanica hebben we het domein van de geneeskunde en pharmacie bereikt; de belangstelling der jezuïeten ging echter verder dan alleen de Chinese ‘pharmacopoea’. Na Terrentius - van vorming zelf medicus - wijst o.m. M. Martini in zijn ‘Novus Atlas Sinensis’ (1655) op de verworvenheden van de Chinese geneeskunde, o.m. op het gebruik van cauterisatie, massage, enz.Ga naar eind63. Het meest echter werd hun aandacht getrokken door de pols-diagnostiek die zij in China leerden kennen.
Deze - actieve - belangstelling resulteerde, via studie en vertaling van authentieke Chinese werken, o.m. in de twee volgende publicaties:
(1) | Het zgn. ‘Specimen medicinae Sinicae, sive opuscula medica ad mentem Sinensium’ (sm) (‘Voorbeeld van de Chinese geneeskunde, of medische geschriftjes naar de geest der Chinezen’), gepubliceerd in Frankfurt a/M in 1682 door Andreas Cleyer.Ga naar eind64. Het gaat in feite om een bundeling van verscheidene korte Latijnse tractaten, gecompileerd vanuit uiteenlopende bronnen, en klaarblijkelijk niet volledig.Ga naar eind65. |
(2) | de ‘Clavis medica ad Chinarum doctrinam de pulsibus’ (cm) (‘Medische sleutel tot de Chinese leer der polsen’), gepubliceerd door A. Cleyer en Ph. Couplet in Nürnberg in 1686, maar samengesteld door M. Boym.Ga naar eind66. |
De onderlinge relatie tussen deze twee publicaties is in het verleden voorwerp van heel wat discussie geweest: nadat P. PelliotGa naar eind67. - en enkele andere auteurs na(ar) hemGa naar eind68. - elke substantiële relatie tussen de ‘Specimen’ en de ‘Clavis’ hadden ontkend, is onlangs betoogd - via een sterke en goed gedocumenteerde maar complexe argumentatie die hier niet kan ontleed noch samengevat wordenGa naar eind69. - dat beide publicaties in feite complementaire ‘membra disiecta’ zijn van wat oorspronkelijk als één werk geconcipieerd was, volledig van de hand van M. Boym, handelend over Chinese geneeskunde en getiteld: ‘Medicus Sinicus’. Het was reeds ontworpen in de vroege jaren vijftig van de 17e eeuw,Ga naar eind70. was progressief uitgewerkt in 1657 (Goa) en 1658-1659 (Siam) maar werd - door omstandigheden - verspreid uitgegeven, waardoor de oorspronkelijke samenhang uit het oog verloren geraakte.
Hoe dan ook, beide publicaties behandelen vnl. drie onderscheiden onderwerpen:
a) | De Chinese sphygmologie, d.w.z. de 35 soorten pols die de Chinese geneeskunde onderscheidde, en op basis waarvan ziektes werden gediagnosticeerd en hun toekomstig verloop werd geprognosticeerd: zie o.m. de ondertitels van diverse hoofdstukken, zoals ‘de pulsibus libros 4 è Sinico translatos’ (sm) (‘Vier boeken over de polsen, uit het Chinees vertaald’); ‘Tractatus de pulsibus ab erudito Europaeo col- |
| |
| |
| lectos’ (sm) (‘Tractaten over de polsen, door een Europees geleerde verzameld’); ‘De explanatione pulsuum regulae et discursuum verorum’ (sm) (‘Verklaring van de regel der polsen en van hun juiste verloop’), enz. In dit kader ontdekte men ook de Chinese acupunctuur, al bleef de informatie hieromtrent in de jezuïetenbronnen (sm) nog onvolledig en onsamenhangend. |
b) | één hoofdstuk, getiteld: ‘Medicamenta simplicia quae a Chinensibus ad usum medicum adhibentur’ (‘Eenvoudige geneesmiddelen die door de Chinezen voor medische doeleinden worden aangewend’)Ga naar eind71. - bevat voorschriften voor medicijnen, aangewezen voor de behandeling van ziektes, opgespoord via de pols-diagnostiek. Het gaat om een ‘pharmacopoea’ in de echte zin van het woord, met 250 botanische, 25 dierlijke en 22 minerale geneesmiddelen, met de romanisatie van hun Chinese naam en korte beschrijving van hun uitzicht en hun werking. |
c) | Tenslotte handelt één hoofdstuk ‘de indiciis morborum ex linguae coloribus et affectionibus’ (‘Aanwijzingen voor ziekten afgeleid uit de kleuren en de aandoeningen van de tong’). |
In al deze opzichten is de ‘Medicus Sinicus’ - te oordelen naar de gepubliceerde gedeelten - een werkelijk zeer verdienstelijke inleiding tot niet-Europese diagnostische, prognostische en curatieve methoden voor een Europees publiek, en een poging een brug te slaan tussen de Chinese en Europese tradities ter zake. Het pleit voor de auteur dat hij zich daarbij beroept op Chinese auteurs en autoriteiten van de beste traditie, die hij ook bij naam noemt, zoals ‘Hoam ty’, de legendarische ‘Gele Keizer’ en gedoodverfd auteur van de ‘Nei Ching’, of Vam Xo Ho, i.e. ‘Wang Chou-huo’ (ca. 300 n. Chr.), schrijver van de ‘Mo Ching’, met gepopulariseerde samenvatting in de ‘Mo Hsuëh’.Ga naar eind72. Zijn verdienste ligt niet in het minst in de vele originele romanisaties van zovele Chinese fytoniemen - bij gelegenheid geïdentificeerd met Europese of reeds in Europa bekende planten -, in de moeilijke en allereerste vertaling van Chinese medische termen in het Latijn, en in de assimilatie van sommige Chinese basis-concepten aan de Europese Galenische terminologie.Ga naar eind73.
Alhoewel zij niet de enige bemiddelaars waren om Chinese medische kennis door te geven, en zelfs niet de eersten, - deze verdienste komt toe aan de Deens-Nederlandse dokter J. Bontius (1598-1631) - toch waren de jezuïeten in dit proces betrokken vanaf het begin. Verdere medische informatie vanuit China zal doorgegeven worden in de 18e eeuw door leden van de Franse missie in Peking, maar dit valt hier buiten beschouwing.
| |
5. Evaluatie
In dit overzicht hebben wij alle 17e-eeuwse (Latijnse) titels opgenomen die ‘fysiek’ identificeerbaar waren als een ‘boek’, gepubliceerd of niet, bewaard of verloren. In kwantitatieve termen kan de oogst weinig indrukwekkend lijken, maar daarbij moet steeds in overweging genomen worden dat de prioritaire taak van de jezuïeten in China van missionaire en pastorale aard was, en dat wetenschap en wetenschapsbeoefening - ook al was deze ‘instrumentaal’ voor de overleving en bevordering van de missie - voor hen toch slechts een secundaire bezigheid bleef. Het
| |
| |
beeld dat uit dit overzicht naar voor komt, moet daarenboven gecorrigeerd, en met name gecompleteerd worden met een aanzienlijk aantal brieven en met ander ongepubliceerd materiaal, naar Europa verzonden: we vermeldden reeds Terrentius' brieven over botanica; belangrijk zijn ook de brieven met astronomische informatie van de hand van A. Thomas,Ga naar eind74. andere met gegevens i.v.m. magnetisme van dezelfde A. Thomas of van M. Martini enz.,Ga naar eind75. en de vele andere brieven waarin slechts terloops wetenschappelijke gegevens meegedeeld worden. Ook al werden deze niet direct gepubliceerd, toch kreeg hun inhoud een zekere verspreiding, doordat ze - op beperkte schaal, binnen jezuïetenkringen - doorgegeven, en occasioneel gecopieerd werden. In meer dan één geval kwam dit materiaal achteraf terecht in grotere publicaties, al of niet specifiek over China handelend, en waarin soms lange extracten uit deze brieven letterlijk gereproduceerd werden. We citeren hier in de allereerste plaats de ‘China Illustrata’ van A. Kircher, geschreven in het ‘Collegium Romanum’, en gevoed met de informatie die China-jezuïeten, langs schriftelijke of mondelinge weg (de procuratoren M. Martini; Pr. Intorcetta; Ph. Couplet) hier aanbrachten.Ga naar eind76. Een ander voorbeeld zijn de ‘Geographiae et Hydrographiae Reformatae Libri xii’ van G. Riccioli, waarin een deel van het ongepubliceerd geografisch materiaal van M. Boym is opgenomen en bewaard, maar tevens de reeds vermelde wetenschappelijke informatie afkomstig uit M. Martini's correspondentie. Wanneer we deze gegevens leggen naast de literaire productie i.v.m. de Chinese geschiedenis (oude én contemporaine), de chronologie, de filosofie (de vertalingen van de Confucius-klassieken!), de Chinese taalkunde..., pas dan krijgen we een juist beeld van de enorme intellectuele inzet waarmee de jezuïeten geprobeerd hebben hun land van uitverkiezing te begrijpen en
bekend te maken.
De kwaliteit van deze werken vloeit voort uit drie omstandigheden: vooreerst de grondige opleiding, die de China-jezuïeten genoten hadden en die van hen competente en alerte waarnemers maakte van de nieuwe wereld waarin zij trachtten door te dringen; daarnaast is er hun eigen intellectuele nieuwsgierigheid waardoor ze ook ontvankelijk waren voor nieuwe informatie. Tenslotte zijn de bronnen van hun informatie van degelijke kwaliteit: ofwel ging zij terug op hun eigen ervaring (veelal verworven in oncomfortabele omstandigheden!) ofwel op authentieke en degelijke Chinese bronnen, waarvan heel wat, in grote gehelen of in extracten, in het Latijn vertaald en becommentarieerd werd. Alleen op het vlak van de astronomie en de mathematische-mechanische wetenschappen toonden ze een duidelijk Westers superioriteitsgevoel, waarschijnlijk ten gevolge van de duidelijke teruggang van de Chinese astronomie in de late Ming en de vroege Ch'ing, én als echo van Ricci's gezaghebbend oordeel i.v.m. ‘le cose absurde dell'astronomia Cinese’.Ga naar eind77. Met dit alles legden zij de wetenschappelijke fundamenten voor de Europese Sinologie die, zowel in omvang als in diepgang, in de volgende eeuw verder uitgebouwd werden, hoofdzakelijk door de Franse missie. Op dat moment echter had het Frans in grote mate het Latijn vervangen als communicatiemiddel met Europa (alhoewel het, bijvoorbeeld, wél bleef functioneren in de contacten van diezelfde Franse Jezuïeten met de Akademie van St.-Petersburg!).
| |
| |
| |
Noten
Gebruikte afkortingen:
arsi |
Archivum Romanum Societatis Jesu. |
bn |
Bibliothèque Nationale, Paris. |
Corr. |
H. Josson, S.I. & L. Willaert, S.I. Correspondance de Ferdinand Verbiest de la Compagnie de Jésus (1623-1688), Directeur de l'Observatoire de Pékin.
Bruxelles 1938. |
jaos |
Journal of the American Oriental Society. |
js |
arsi, Fonds Japonica Sinica. |
ms |
Monumenta Serica. |
tp |
T'oung Pao. |
|
-
eind*
- Deze tekst is een licht herwerkte en vertaalde versie van onze lezing: ‘Scientific Literature in Latin by the Jesuits in xviith-century China’, gehouden op het ‘Congresso Internazionale: L'uso del latino nell'età moderna’ (Rome, 15-18 april 1991).
-
eind1.
- Enkele algemene werken i.v.m. de China-misssie der jezuïeten in de 17e-18e eeuw zijn: G.H. Dunne. The Jesuits in China in the last days of the Ming Dynasty. Chicago 1947; F. Bortone. I Gesuiti alla Corte di Pechino. Roma 1969 en Ch.E. Ronan & Bonnie B.C. Oh (eds.). East meets West: the Jesuits in China 1582-1773. Chicago 1988. Voor de personalia van de missionarissen, bio- en bibliografische, zie L. Pfister S.J.. Notices biographiques et bibliographiques sur les Jésuites de l'ancienne mission de Chine, 1552-1773 (Variétés Sinologiques, nr. 59-60), 2 vols. Chang-Hai 1932-1934, en J. Dehergne. Répertoire des Jésuites de Chine de 1552 à 1800
(Bibliotheca Institua Historici S.I., vol. xxxvii). Roma-Paris 1973.
-
eind2.
- Zie St. J. Harris. Jesuit Ideology and Jesuit Science: Scientific Activity in the Society of Jesus, 1540-1773. Ph.D. diss. Madison-Wisconsin 1988.
-
eind3.
- De overtuiging dat de China-missie bijzonder geschikt was voor de jezuïeten omwille van de ‘rationalistische’ (intellectualistische) ingesteldheid zowel van de Orde als van de Chinese maatschappij, is bijvoorbeeld goed verwoord in de volgende passus van de beroemde brief, die Verbiest op 18 augustus 1678 tot zijn ordebroeders in de Europese residenties richtte:
Certe inter omnes utriusque Indiae Missiones nulla est alia quae hominibus Societatis nostrae videtur magis propria, et quae Instituto nostro videtur magis convenire quam haec Sinensis. Nam cum Societas litteras et omnis generis scientias singulari studio profiteatur tamquam aptissimum medium quo homines ex natura sua ratione praediti facilius ad veritatem et virtutem inducuntur, inter Orientales et Occidentales Indias nulla est natio quae in litteris et omnis generis scientiis excolendis aestimandisque Sinis comparari possit, quaeque tam praeclare et distincte de virtute iudicet. (‘Het staat buiten kijf dat er onder alle missies van de beide Indiën geen enkele andere is die even geschikt lijkt voor de leden van onze Sociëteit, en die méér met onze Regel schijnt overeen te stemmen dan deze Chinese missie. Inderdaad, wanneer onze Sociëteit de schone letteren én elke soort van wetenschappen met bijzondere inzet propageert als het meest geëigende medium om mensen die van nature uit met verstand begiftigd zijn gemakkelijker tot de waarheid en tot de deugd te brengen, dan is er van de Oost- en Westindische naties geen enkele die, wat betreft de beoefening van en de achting voor de schone letteren en elk soort wetenschappen, de vergelijking met de Chinezen kan doorstaan, en die zo voortreffelijk en zo duidelijk over de deugd oordeelt [...]’)
Deze passage wordt onmiddellijk gevolgd door een beschrijving van het Chinese onderwijssysteem, en door een pleidooi voor de oprichting van Chinese ‘classes litterarum humaniorum’, met een ‘ratio studiorum’ op de Europese wijze, maar gebaseerd op de Chinese klassieken.
-
eind4.
- Met betrekking tot de transfer van Europese wetenschap naar China door de jezuïeten kunnen we o.m. verwijzen naar de beknopte bio- en bibliografieën in: Ph. Couplet. Catalogus Patrum Societatis Jesu (...). [Parijs] 1686 en in de repertoria van L. Pfister en J. Dehergne (zie n. 1). Zie daarnaast o.m.: H. Bernard [-Maître]. L'apport scientifique du Père Matthieu Ricci à la Chine. Tientsin 1935; id.. ‘Notes on the Introduction of the Natural Sciences into the Chinese Empire’. Yenching Journal of Social Studies. 3.2 (1941) p. 227-238; P. d'Elia. Galileo in China. Relazioni attraverso il Collegio Romano tra Galileo e i Gesuiti scienziati missionari in Cina (1610-1640) (Analecta Gregoriana, 37). Roma 1947. Engelse vertaling in: Galileo in China. Relations through the Roman College between Galileo and the Jesuit Scientist-Missionaries (1610-1640). Cambridge (Mass.) 1960; id.. ‘The spread of Galileo's discoveries in the Far East (1610-1640)’. East & West. 1 (1950) p. 156-163; H. Bernard [-Maître]. La science européenne au Tribunal Astronomique de Pékin (xviie-xixe siècles) (Les Conférences du Palais de la Découverte. Série d, nr. 9). Paris 1951. Zie ook de verschillende hoofdstukken in J. Needhams Science and Civilisation in China, passim.
-
eind5.
- Cfr. H. Bernard-Maître. ‘Les adaptations chinoises d'ouvrages européens. Bibliographie chronologique depuis la venue des Portugais à Canton jusqu'à la mission française de Pékin’. ms 10 (1945) p. 1-57; p. 309-388. Een groot deel hiervan ressorteert onder het project van een ‘encyclopedie’ over Westerse astronomie en bijhorende hulpwetenschappen, waarvoor zie n. 11.
-
eind6.
- Dit is slechts een afspiegeling van een meer algemene verschuiving, die zich in de publicaties van de jezuïeten laat aflezen rond het begin van de 18e eeuw, nl. van een overwegend gebruik van het Latijn naar een voorkeur voor de ‘nationale talen’, zoals aangetoond door St. J. Harris. Jesuit Ideology (zie n. 2), p. 149-150:
the measurement of yet another parameter of Jesuit publication in science, language, only reinforces the interpretation that 1700 marks an important watershed in the history of Jesuit science. By again dividing our pool of scientific publications into two groups, those works published before 1700 and those published after, we find that the proportion of works written in Latin drops from three quarters of the former period to one half in the latter...
-
eind7.
- F. Verbiest. Astronomia Europaea. Dillingen 1687, p. 46 (‘... die reeds sinds meer dan 4000 jaar pochte op haar schitterende oorsprong...’).
-
eind8.
- Zie aangaande het ‘verval’ van de Chinese astronomie en het kalender-ambt o.m. Ho Peng-Yoke. ‘The Astronomical Bureau in Ming China’. Journal of Asian History 3/2 (1969), p. 137-157 (esp. p. 148 vlgg.). Thatcher E. Deane. The Chinese Imperial Astronomical Bureau: Form and Function of the Ming Dynasty Qintianjian. Ph.D. diss. Seattle 1988, p. 401-441 gaat dieper in op de details van het probleem en op de voorgestelde oplossingen.
-
eind9.
- Voor Hsü Kuang-ch'i, met zijn christelijke doopnaam (Doctor) Paulus, en de Westerse astronomische academie, zie vnl. J.C. Yang in: A.W. Hummel. Eminent Chinese of the Ch'ing Period (1644-1912). Washington 1943 (Taipei 1970), p. 316-318; M. Uebelhoer. ‘Hsü Kuang-ch'i (1562-1633) und die Einstellung zum Christentum (...)’. Oriens Antiquus 15 (1968), p. 191-257; 16 (1969), p. 41-74; K. Hashimoto. Hsü Kuang-ch'i and Astronomical Reform (...). Osaka (Kansai University Press) 1988.
-
eind10.
- Voor deze vertaling, zelf gebaseerd op de Latijnse editie van Christophorus Clavius (Roma, 15741), zie L. van Hee. ‘Euclide en chinois et en manchou’. Isis 30 (1939), p. 84-88; P. d'Elia. ‘Presentazione della prima traduzione cinese di Euclide’. ms 15 (1956), p. 161-202; K. Hashimoto. Hsü Kuang-ch'i (...), p. 11.
-
eind11.
- Dit mondde uit in een
‘Encyclopedie over Westerse astronomie en kalenderberekening’, misschien mee geïnspireerd door het ‘enciclopedismo’ van de renaissance; de eerste editie (1627-1635) bevatte 150 chüan (boekjes), en droeg de titel ‘ch'ung-cheng li-shu’ (‘Traktaat over de [astronomische en] kalenderwetenschap van de Ch'ung-cheng regeerperiode’). Deze ‘encyclopedie’ wordt door één van haar belangrijkste uitgevers, J.A. Schall von Bell s.j., als volgt beschreven:
Totum opus in tres classes divisimus, quarum prima omnia introductoria et quomodolibet astronomiam adjuvantia contineret, altera theoriam planetarum, eclipsium ac fixarum eorumque omnium tam calculandi quam dimetiendi methodum; tertia pro facilitando calculo omnia ad confectas tabulas referret, ita ut nulla opus esset solutione triangulorum vel labore qui mathematicos a studio novae regulae posset deterrere. Haec omnia centum quinquaginta libellis comprehensa quinque plus minus annorum spatio assiduo labore a nobis composita ac tum a Doctore Paulo correcta et stylo elegantiori ornata in lucem dedimus. (‘Wij hebben dit hele werk in drie klassen onderverdeeld; de eerste moest alle inleidende [begrippen] en de voor de astronomie op een of andere wijze behulpzame gegevens bevatten; de tweede de theorie over planeten, eclipsen en de vaste sterren alsmede de hele methode om deze allemaal te berekenen en te meten; de derde klasse moest - om de berekening te vergemakkelijken - alles in tabellen onderbrengen, zodanig dat men geen oplossing van driehoeken meer behoeft noch inspanning (moet doen), die de mathematici zou kunnen afschrikken van de studie van de nieuwe regel. Dit alles hebben wij met onverdroten inspanning in 150 kleine volumes samengevat binnen het bestek van plusminus vijf jaar; daarna werd het door Doctor Paulus [zie n. 9] gecorrigeerd en in een elegantere stijl geformuleeerd, en gaven we het uit.’) (Historica Relatio, fo 184 v/185 r = p. 17 ed. Bornet).
Vgl. de gezaghebbende studie van H. Bernard-Maître. ‘L'encyclopédie astronomique du Père Schall’. ms 3 (1937-1938), p. 35-77 en p. 441-527, en K. Hashimoto. Hsü Kuang-ch'i (...), p. 47 vlgg.
-
eind12.
- De oorspronkelijke kern van deze bibliotheek was verzameld in de eerste decennia van de 17e eeuw door Nicolas Trigault (1577-1628), en was in Peking geïnstalleerd in 1623. Constant uitgebreid bij middel van giften en aankopen, steeg haar capaciteit tot ongeveer 3000 volumes in 1644, toen de bibliotheek als bij wonder ontsnapte aan een algehele verwoesting tijdens de Mantsjoe-verovering van Peking (zie A. Vaeth. J.A. Schall von Bell. Köln 1933, p. 148, uit Tsou Shu, ii, 1-3). Progressief zich uitbreidend met andere collecties in Peking en China, zoals die van de Franse jezuïetenresidentie in Peking, Pei-t'ang genaamd, gedeeltelijk verwoest in diverse dramatische episodes van de moderne geschiedenis van China, bleef in 1949 nog een collectie over van 4100 titels (5133 volumes), waarvan 2038 (= 50%) in het Latijn. Zij werden bij toeval teruggevonden door J. Cummins, opgenomen in de ‘Rare Books Section’ van de Peiching T'ushukuan (Stedelijke Bibliotheek van Peking) (cfr. J.S. Cummins. ‘The Present Location of the Pei T'ang Library’. Monumenta Nipponica 22 (1967), p. 482-487). Alhoewel zij niet meer voortbestaat als een afzonderlijke entiteit, toch blijft ze één van de ‘merkwaardigste’ renaissancebibliotheken die nog bewaard zijn (757 titels, in 629 volumes, stammen nog uit de oorspronkelijke kern!), een onontgonnen (want quasi-onbereikbaar) getuigenis van de wetenschappelijke (en missionaire) activiteit der jezuïeten in China. De catalogus van deze bibliotheek is, vlak voor de Maoistische machtsovername, opgemaakt door H. Verhaeren. Catalogue de la
Bibliothèque du Pé-t'ang. Pékin 1949; daarin wordt tevens een uitvoerig overzicht over de geschiedenis van de bibliotheek gegeven (p. v-xxxv). Zie verder o.m. J. Laures. ‘Die alte Missions-bibliothek in Pei-t'ang zu Peking’. Monumenta Nipponica 2 (1939), p. 124-139; H. Bernard. ‘Une bibliothèque medicale de la Renaissance conservée à Péking’. Bulletin de l'Université ‘l'Aurore’ 8 (1947), p. 99-118; A. Retif. ‘Une bibliothèque de la Renaissance en Chine’. Bulletin de l'Association ‘Guillaume Budé’ 3 (1953), p. 113-125.
-
eind13.
- Aangaande de correspondentie der jezuïeten vanuit China naar Europa, de diverse wegen (‘viae’) die daarbij gevolgd werden, en hun respectieve duur naargelang van de gebruikte scheepsroute, zie o.m.: C. Wessels. ‘Iets over het briefverkeer in de xvie en xviie eeuw, in 't bijzonder met de missiegebieden in O.-Indië en China’. Studiën. Tijdschrift voor godsdienst, wetenschap en letteren 116 (1931), p. 221-233; E. Lamalle. ‘L' Archivio Generale della Compagnia di Gesù’. Archiva Ecclesiae 24-25 (1981/1982), p. 99-100; T.B. Duncan. ‘Navigation between Portugal and Asia in the 16th and 17th centuries’. In: C.K. Pullapilly & E.J. van Kleij (eds.). Asia and the West. Encounters and Exchanges from the Age of Explorations. Essays in honor of D.F. Lach. Notre Dame-Indiana 1986, p. 3-25.
-
eind14.
- De 5 Terrentius-brieven vanuit het Verre Oosten (1619-1623) zijn gepubliceerd door G. Gabrieli. ‘Giovanni Schreck, Linceo, Gesuita e Missionario in Cina, e le sue lettere dall'Asia’. Rendiconti dell'Accademia dei Lincei (classe Scienze Morali, Storiche e Filologiche) 12 (1936), p. 463-514, en p. 490-511. Een Duitse vertaling is beschikbaar in: H. Walravens. China Illustrata. Das europäische Chinaverständnis im Spiegel des 16. bis 18. Jahrhunderts. Weinheim 1987, p. 22 vlgg.
-
eind15.
- D.i. het ‘Supplementum Ephemeridum ac Tabularum Secundarum Mobilium (...), 9 jaar voordien, in 1614, gepubliceerd in Venetië. Drie exemplaren van dit boek zijn nog steeds bewaard in de Pei-t'ang-bibliotheek (zie hoger n. 12), waarvan alleszins 2 uit Terrentius’ tijd stammen (H. Verhaeren. Catalogue de la Bibliothèque du Pé-t'ang. Pékin 1949, nrs.
2151-2153); één van deze twee (Cat. nr. 2152) was het privé-exemplaar van Jacob Rho (‘Jacobi Rhaudensis - in nomine Dni’), de opvolger van J. Terrentius na diens dood in 1630 (11 mei). In de marge komen talrijke handgeschreven referenties voor naar het werk van J. Kepler, wat bewijst dat diens werk toen reeds intensief geconsulteerd werd in Peking (deze bemerking komt van P. d'Elia. Galileo in China. Cambridge [Mass.] 1960, p. 33 en n. 115).
-
eind16.
-
‘Eos libros exspectare nimis longum est; facillime detinentur aut pereunt, quod non mittantur pluribus viis: charta facilius et citius huc pertingit nimirum intra tres annos’ (‘Het duurt te lang om op die boeken te wachten; zij worden heel gemakkelijk vastgehouden of gaan heel licht verloren als ze niet langs diverse wegen (tegelijk) worden verstuurd; een brief komt hier gemakkelijker én sneller toe, zonder twijfel binnen de drie jaar.’): G. Gabrieli. art. cit.. (n. 14), p. 510. Deze vraag naar up-to-date informatie vanuit Europa is een vaak weerkerend thema in de correspondentie der jezuïeten, zoals wij bij gelegenheid uitvoeriger hopen te illustreren. Wij willen hier volstaan met te onderstrepen dat dit feit alleen de meermaals gehoorde aantijging weerlegt, dat de jezuïeten - opzettelijk - ‘verouderde’ Europese wetenschap naar China zouden hebben doorgegeven.
-
eind17.
- De juiste titel is: R.P. Ioannis Terrentii è Societate Jesu Epistolium ex regno Sinarum ad mathematicos Europaeos missum: cum commentatiuncula Joannis Kepleri mathematici. Ejusdem ex ephemeride anni mdcxxx, de insigni defectu solis, apotelesmata calculi Rudolphini. Sagani Silesiae (P. Cobius & J. Wiske) mdcxxx. Een recente beschrijving vindt men bij H. Walravens. China Illustrata (...). Weinheim 1987, p. 245 vlgg. Meer speciaal de ‘correspondance suivie’ tussen Leibniz en de Franse jezuïeten in Peking toont aan hoe intensief reeds toen gezocht werd naar dit kleine volumen (van 13 pagina's) (cfr. R. Widmaier. Leibniz korrespondiert mit China. Frankfurt a/M 1990, p. 17-18; 65; 130; 141; 176; 206; 215; 218; 235; 238).
-
eind18.
- R.P. Wenceslaus Pantaleon Kirwitzer. Observationes cometarum anni 1616 (sic!) in India orientali factae a Societatis Jesu mathematicis in Sinense regnum navigantibus (...). Ursellis 1620. Dezelfde kometen zijn ook door andere wetenschappers beschreven, o.m. door Em. Bovarro Frances in een traktaat, getiteld: Tractatus de cometis qui apparuerunt praeterito mense novembri anni 1618 (...), Ulyssipone 1619, en uitvoerig geciteerd vanuit Peking door F. Verbiest in 1661 (Corr., p. 98-100).
-
eind19.
- Zie over dit thema: E.J. van Kleij. ‘News from China; Seventeenth-century European Notices of the Manchu-Conquest’. Journal of Modern History 45 (1973), p. 561-582; een bijzonder goed contemporain verslag over deze periode vindt men bij J.A. Schall von Bell, in zijn Historica Narratio de Initio et Progressu Missionis Societatis Jesu apud Sinenses. Wenen 1665 (Een andere versie, getiteld Historica Relatio de ortu et progressu Fidei orthodoxae, is in handschrift bewaard in arsi, js 193 en gepubliceerd door H. Bernard. Lettres et Mémoires d'Adam Schall S.J. Relation Historique. Texte latin avec introduction française du P. Paul Bornet S.J. Tientsin 1942).
-
eind20.
- Zie over deze harde tijd: G. Gabiani. Incrementa Sinicae Ecclesiae (...). Viennae 1673, die zowel op het mondelinge als schriftelijke ooggetuigeverslag van F. Verbiest teruggaat, als op het ‘dagboek’, bijgehouden door Luigi Buglio en Gabriel de Magalhães.
-
eind21.
- De titel ‘Compendium Libri Observationum’ is weliswaar erg plausibel, maar als zodanig niet betuigd. De auteur verwijst naar dit werkje in zijn ‘Astronomia Europaea’ (Dilingae, 1687), p. 16: ‘Cum de observationibus singulis... compendium Sinicum a me editum sit, et hujus compendij aliud brevissimum latino idiomate postea scriptum sit, quod in fine hujus tractatus subijcio ...’ (‘Vermits ik over de afzonderlijke waarnemingen... een compendium in het Chinees heb gepubliceerd, en daarna een andere, zeer korte samenvatting van dit compendium in het Latijn heb opgesteld, dat ik op het einde van dit tractaat toevoeg...’). Alle bibliografische, filologische en historische aspecten van deze astronomische geschriften van F. Verbiest worden behandeld in de inleiding tot onze editie van diens ‘Astronomia Europaea’ (Monumenta Serica, Monograph Series, in druk).
-
eind22.
- Zie voor een comparatistische studie van deze instrumenten A. Chapman. ‘Tycho Brahe in China: the Jesuit Mission to Peking and the Iconography of European Instrument-Making Processes’. Annals of Science 41.5 (1984), p. 417-443; I. Iannaccone. ‘From Tycho Brahe to Isaac Newton: Ferdinand Verbiest's Astronomical Instruments in the Ancient Observatory of Beijing’. Memorie della Società Astronomica Italiana 60 (1989), p. 889-906.
-
eind23.
- Exemplaren vindt men bijv. in Brussel (Koninklijke Bibliotheek, V.H. 31075), Parijs (Bibliothèque Nationale, Rés. v. 710).
-
eind24.
- Het gaat om G.W. Leibniz' commentaar, getiteld Relatio de Libro Sinico Latino R.P. Verbiestii, waarvan het manuscript is bewaard in het Leibniz-archief (Hannover, Niedersächsische Landesbibliothek, Lbz. 306 ff. 18-19) en dat gepubliceerd is in: Novissima Sinica. Leipzig 16992, i, p. 144-155.
-
eind25.
- De volledige titel luidt: ‘Astronomia Europaea sub Imperatore Tartaro-Sinico Càm Hy appellato ex umbra in lucem revocata à P. Ferdinando Verbiest Flandro-Belga e Societate Jesu Academiae Astronomicae in Regia Pekinensi Praefecto’. Dilingae (J.C. Bencard) 1687. Exemplaren van dit zeldzaam werk zijn o.m. beschikbaar in Brussel, Koninklijke Bibliotheek (vh 8307 A/LP; stammend uit de privé-bibliotheek van C.V. Hulthem), in Gent (Universiteitsbibliotheek, Acc. 1339(8)), in Leiden (Rijksuniversiteit; sign. 537 F 9; afkomstig uit de collectie van Isaac Vossius), in Amsterdam (Universiteitsbibliotheek, sign. 519 F 7*).
-
eind26.
- Al het beschikbaar bewijsmateriaal wordt gegeven in de toekomstige editie van de ‘Astronomia Europaea’ (zie n. 21).
-
eind27.
- Nu bewaard in de archieven van de Parijse provincie der jezuïeten, in Chantilly (Fonds Brotier, 111, fo 89r-89v); volgens de ‘Inventaire de la Mission de Chine aux xvie, xviie et xviiie siècles’. Paris [1974], p. 27, zou het om een copie (‘copie du temps’?) gaan.
-
eind28.
- Van de rijke literatuur over dit onderwerp vermelden we alleen L.L. Thwing. ‘Automobile Ancestry’. Technology Review (mit) Febr. 1939, p. 169-170; J. Bouman. Oude auto's en hun makers. Bussum 1964, p. 24; J.D. Scheel. Peking Precursor. A Monograph. Green Valley - Ontario 1984.
-
eind29.
- Enige aanvullende informatie wordt echter geboden in bepaalde ‘Litterae Annuae’, vnl. die van 1677-1680 (arsi, js 116 fo 214 vlgg.) en van 1678-1679 (arsi, js 117, ff. 162v-182v; 183r-188r).
-
eind30.
- In 1589 bracht M. Ruggieri kaarten van China naar Rome die ongepubliceerd gebleven zijn: zie H. Bernard. ‘Les sources mongoles et chinoises de l'atlas Martini (1655)’. ms 12 (1947), p. 132.
-
eind31.
- Een overzicht van de ‘Europese’ cartografie van China in de 17e eeuw biedt B. Szczesniak. ‘The Seventeenth Century Maps of China. An Inquiry into the Compilations of European Cartographers’. Imago Mundi 13 (1956), p. 116-136.
-
eind32.
- Voor de bronnen die hierin verwerkt werden, cfr. H. Bernard. ‘Les sources mongoles et chinoises de l'Atlas Martini (1655)’. ms 12 (1947), p. 135-144. Th.N. Foss. ‘A Western Interpretation of China: Jesuit Cartography’. In: East meets West (zie n. 1), p. 216, verwijst ook naar ‘late Ming dynasty local gazetteers’, maar veel andere Chinese bronnen blijven vooralsnog ongeïdentificeerd. Zie verder: G. Melis (ed.). Martino Martini, geografo, cartografo, storico, teologo. Trento 1614-Hangzhou 1661. Trente 1983.
-
eind33.
- Voor deze Novus Atlas Sinensis, gepubliceerd in het Latijn, Nederlands (1656), Frans (1656) en Spaans (1658), zie o.m. F. von Richthofen. China. Berlin 1877, i, p. 674-677; J.J.L. Duyvendak. ‘Early Chinese Studies in Holland’. tp 32 (1936), p. 305-313.
-
eind34.
- Martini's coördinaten vindt men op zijn kaart, alsmede in de tekst, op 19 ongenummerde bladzijden volgend op p. 171. Een interessant vergelijkend onderzoek tussen de coördinaten van de Chinese kaarten, die van M. Ricci en van M. Martini bevindt zich in de licentiedissertatie van L. Vanderpooten. Martino Martini's Novus Atlas Sinensis. Leuven 1985.
-
eind35.
- Cfr. de inleiding; zie H. Walravens. China Illustrata. Weinheim 1987, p. 112-113.
-
eind36.
- Cfr. M. Martini. Novus Atlas Sinensis. Amstelodami 1655 (12 afzonderlijk genummerde pagina's), en J.J.L. Duyvendak. art. cit. (zie n. 33), p. 302-303.
-
eind37.
- Voor M. Boyms leven en werk consultere men, naast L. Pfister. Notices. i, p. 269-277 en J. Dehergne. Répertoire, p. 34-35 (nr. 107): R. Chabrie. Michel Boym, jésuite polonais et la fin des Ming en Chine. Paris 1934, met de kritische bespreking door P. Pelliot. tp 31 (1935), p. 95-150; de bijdragen van B. Szczesniak, vnl.: ‘The writings of Michael Boym’. ms 14 (1949-1955), p. 481-538; E. Kajdanski. Michael Boym ostatni wyslannik dynstii Ming (‘M. Boym, The Last Envoy of the Ming Dynasty’). Warsaw 1988 (cfr. China Mission Studies (1550-1800) Bulletin 10 [1988], p. 69-71).
-
eind38.
- D.i. de ‘Sinarum Universalis Mappa’ (exemplaren in Rome en Parijs), en een verzameling van 18 kaarten voor de 15 provincies, getiteld: ‘Magna Catay (...) xviii geographicae tabulae’, beide bewaard in de Bibliotheca Vaticana (F. Borgia Cinese 531): see B. Szczesniak. ‘The Atlas and geographic description of China: a manuscript of Michaël Boym (1612-1659)’. jaos 73 (1953), p. 65-77; id. ‘The Mappa Imperii Sinarum of Michael Boym’. Imago Mundi 19 (1965), p.
113-115.
-
eind39.
- Cfr. B. Szczesniak. jaos 73 (1953), p. 72-74; id. Imago Mundi 19 (1965), p. 113.
-
eind40.
- Roma, arsi, js 77, fo 33r.-71r.
-
eind41.
- Chantilly, Fonds Brotier 118, fo 66-77 (copie); fo 78-80 (autograaf).
-
eind42.
- G. Riccioli. Geographiae et Hydrographiae Reformatae Libri xii (...). Bononiae 16611; Venetiis 16722, p. 315-316 en 306 resp.
-
eind43.
- Zie hieromtrent: B. Szczesniak. Imago Mundi 13 (1956), p. 131-133.
-
eind44.
- F. Verbiest. Astronomia Europaea. Dilingae 1687, p. 69-72.
-
eind45.
- Antwerpen: Musaeum Plantin-Moretus, nr. 323 (nu M30), fo 17r.-19v.
-
eind46.
- Zie Corr. p. 380-403 and p. 422-435 resp.
-
eind47.
- De bibliografie is verzameld door R. Streit. Bibliotheca Missionum V. Rome (...) 1929 (1964), nr. 2504 and 2507, en H. Josson & L. Willaert. Correspondance (...). p. 380-381 en p. 422.
-
eind48.
-
Cum Imperator Tartaro-Sinicus Cam Hi a Sinensibus et Tartaris, secundum dimensa fune intervalla, totam Chinam et Tartariam sibi subjectam in mappis sibi delineari curasset, postmodum cogitare coepit, eo quod crassis erroribus abundarent, de illis reformandis et addendis gradibus longitudinis et latitudinis, qui in illis deerant. Consilium suum olim aperuit P. Ferdinando Verbiest incipiendi primo a regno Sinarum. Verum eo paulo post vita functo et superveniente bello Erutano contra Caldanum, admodum periculoso, nihil amplius Imperator de eo tractavit (...) (‘De Mantsjoe-Chinese keizer K'ang-hsi had heel China én het stuk van Tartarije [“Mantsjoerije”] dat aan hem was onderworpen, door Chinezen en Mantsjoes voor hem op kaarten laten uittekenen via intervallen die met de koord waren opgemeten; omdat deze kaarten van fouten krioelden, begon hij er naderhand over te denken deze te hervormen en er de lengte- en breedtegraad aan toe te (laten) voegen, die daarop ontbraken. Hij ontvouwde ooit aan F. Verbiest zijn plan om eerst te beginnen met het Keizerrijk China. Omdat Verbiest echter kort daarop overleed en de zeer gevaarlijke oorlog tegen de Ölöth en tegen Galdan, begon, handelde de Keizer daarover niet meer.’).
Een editie van deze tekst wordt geboden door H. Bosmans. ‘L'oeuvre scientifique d'Antoine Thomas de Namur, S.J. (...). Deuxième Partie’. Annales de la Société Scientifique de Bruxelles 46 (1926), p. 160-161.
-
eind49.
- Zie de referentie in n. 14.
-
eind50.
- In 1619 bericht hij vanuit Goa: ‘His 4 mensibus inquisivi de variis rebus naturalibus; inveni 500 plantas, paucos pisces, quosdam lapides, paucas etiam serpentes, aves nullas, sie floh mir zuhoh; nunc in earum viribus laboro. Si mansissem hic integro anno procul dubio dedissem vobis mille plantas, omnes novas una cum suis viribus’ (‘Gedurende deze 4 maanden heb ik onderzoek gedaan over uiteenlopende natuur(wetenschappe)lijke onderwerpen; ik heb 500 planten ontdekt, enkele vissen, wat mineralen en ook een weinig slangen, geen vogels “sie floh mir zuhoh”. Nu bestudeer ik hun (geneeskundige) krachten. Was ik hier een heel jaar gebleven, dan had ik u zonder enige twijfel duizend planten gegeven, allemaal nieuwe, mét hun (geneeskundige) krachten’). Na zijn aankomst in China echter verminderden de gelegenheden en kansen om aan ‘field-work’ te doen gevoelig, o.m. door de beperkte bewegingsvrijheid en (voor een beginneling) door de taalkundige problemen. Nog in 1622 rapporteert hij teleurgesteld:
‘Hucusque nihil in naturalibus promovi: a nostris non possum, a Sinis non licet ob linguae ignorantiam... Curo iam aliquoties deferri aliquas herbas ex campo ut discam illarum nomen, sed nondum attigi unam centuriam...’ (‘Tot dusver heb ik inzake natuurwetenschappen niet de minste vooruitgang gemaakt. Ik kan niet vanwege onze medepaters, en vanwege de Chinezen kan het niet omwille van mijn onkunde met de taal... Ik laat me af en toe enkele kruiden aanbrengen van het platteland om hun namen te leren, maar ik heb het aantal van 100 nog niet eens bereikt.’) (G. Gabrieli. art. cit. [n. 14], p. 492 and 507 resp.).
-
eind51.
- Geciteerd door G. Gabrieli. art. cit. (n. 14), p. 484. De uitroep in deze Chinese tekst: ‘peccato che questo erbario non sia stato tradotto’ (Italiaanse vertaling van G. Gabrieli) is de enige impliciete aanwijzing dat het werk oorspronkelijk niet in het Chinees, en dus naar alle waarschijnlijkheid in het Latijn was gesteld.
-
eind52.
- De duidelijkste bron over deze tekst, alhoewel niet teruggaand op persoonlijke aanschouwing, is te vinden bij A. Kircher. China Illustrata. Amstelodami 1667, p. 110-111:
In Indiam vero delatus, in campis sylvisque - erat enim herbariae rei peritissimus - nullum plantae genus obvium fuit, quod non quam exactissime examinatum in praeparatos a se prius chartaceos pugillares palimpsestosve una cum singularum figuris genuinis referret. Hinc totius Indiae, Bengalae, Malacae, Sumatrae, Concinnae littoribus rebusque Naturae consideratione dignioribus exploratis, Macaum et inde Chinam tandem finem desideriorum suorum appulit, quam universam recto, transverso obliquoque itinere peragravit. [...]. Nil intactum reliquit, quod non examinaret, virtutesque singulorum philosophando experiretur, et uti erat pictoriae artis haud imperitus, singula propriis manibus ad vivum naturae prototypon delineata, magna Sinarum admiratione, duobus tomis ingentibus exhibebat, quem et Plinium Indicum, digno tanto opere titulo insignivit. (‘Toen hij (= Terrentius) echter naar Indië was gebracht, was er in velden en bossen - hij was immers zeer ervaren in de plantkunde - geen enkele plantensoort die hij niet zo nauwkeurig als mogelijk onderzocht en in papieren notaboekjes of palimpsesten die hij daartoe van te voren speciaal had klaargemaakt, beschreef, samen met echte tekeningen van elke plant. Nadat hij van hieruit de kusten van heel Indië, Bengalen, Malacca, Sumatra en Cocinchina, alsmede de natuurkundige items die een onderzoek waard waren had onderzocht, vaarde hij naar Macao en vandaar uiteindelijk naar China, het doel van zijn verlangens. Dit heeft hij in zijn totaliteit doorkruist: rechtdoor, dwars en schuin. [...] Hij liet niets [d.w.z. geen mineraal, geen plant, geen dier, geen menselijk gebruik of instelling] onaangeroerd, zonder het te onderzoeken, zonder “al filosoferend” de krachten van alles te beproeven, en - vermits hij goed bedreven was in de tekenkunst - beeldde hij elk hiervan eigenhandig af, getekend naar het levend model, en tot grote bewondering van de Chinezen. Hij toonde ze
in twee enorme volumes die hij ook “Plinius Indicus” betitelde, met een titel die zo'n werk wel waardig was!’).
-
eind53.
- De - povere - verwijzingen die beschikbaar waren, zijn - zonder enig succes - nagetrokken door G. Gabrieli, die over zijn zoektocht uitvoerig verslag uitbrengt in: Archeion 10 (1979), p. 242, en in Rendiconti dell'Accademia dei Lincei (Cl. Science morali) 12 (1936), p. 483-486.
-
eind54.
- Cfr. G.W. Leibniz in 1689, geciteerd bij R. Widmaier (see n. 17), p. 8: ‘Habent patres ingentia volumina rerum Chinae naturalium ex Imperatoris archivio, quae paulatim communicabunt Europaeis’ (‘De Paters hebben enorme volumes met natuurkundige gegevens over China, voortkomend uit het keizerlijk archief; ze zullen die beetje bij beetje doorgeven aan de Europeanen’).
-
eind55.
- Id. ibd.: ‘Ne videatur ex Archivio descriptum. Metuendum enim est ne ea res, ad Sinenses per Hollandos delata (!), suspiciones oboriantur. Itaque ad modum literarum ex provinciis scriptarum dabunt. Ibi pleraque de plantis, animalibus et lapidibus regni’
(‘Het mag niet de indruk wekken uit het archief te zijn gecopieerd. De vrees bestaat immers dat die zaak, door de Hollanders aan de Chinezen overgedragen, verdenkingen zal wekken. Dus zullen zij vanuit de provincies (informatie) doorgeven via de (jaar)brieven. Daarin (zal) heel wat (staan) over de planten, de dieren en de mineralen van het Keizerrijk.’).
-
eind56.
- Volgens B. Szczesniak. jaos 73 (1953), p. 76, n. 63, bevinden zich de 2 enige volledige exemplaren in Krakau (Bibliotheca Jagellonica) en in London; andere exemplaren somt hij op in ms 14 (1949), p. 492, n. 40. Voor een recente beschrijving, zie H. Walravens. China Illustrata. Weinheim 1987, p. 248 (nr. 190); een Duitse vertaling van het grootste deel van de tekst vindt men ibd., p. 57-66.
-
eind57.
- Deze verklaring van B. Szczesniak. ms 14(1949-1955), p. 492 wordt klaarblijkelijk bevestigd door F. von Wartburg. Fransözisches Etymologisches Wörterbuch. iii, Leipzig/Berlin 1934, s.v. flos, p. 673.
-
eind58.
- Een Franse vertaling werd gepubliceerd door M. Thevenot in Parijs in 1664 (repr. 1666; 1696).
-
eind59.
- Het bevat excerpten uit de ‘Pen-ts'ao kang-mu’ (1596), een ‘herbarium’ opgesteld door Li Shih-chen; Boyms eigen
exemplaar is bewaard in Berlijn (Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz), waar het terecht gekomen is via (Boym →)Cleyer → Menzel: B. Szczesniak. jaos 73 (1953), p. 76 n. 62.
-
eind60.
- Cfr. H. Walravens. ‘Eine Anmerkung zu Michael Boyms Flora Sinensis (1656) - Einer wichtigen naturhistorischen Quelle’. China Mission Studies (1550-1800) Bulletin. 1 (1979), p. 16-20.
-
eind61.
- Een andere titel: ‘Fructus et arbores qui in regnis Sinarum (...) reperiuntur, depicti cum brevi descriptione suarum proprietatum’ (‘Vruchten en bomen die men in het Keizerrijk China aantreft, afgebeeld samen met een korte beschrijving van hun eigenschappen’), eveneens toegeschreven aan M. Boym, is waarschijnlijk niets anders dan een onnauwkeurige verwijzing naar het botanisch gedeelte in de ‘Flora Sinensis’.
-
eind62.
- Zie i.v.m. deze kwestie b.v.: E. Rochat de la Vallee. ‘La transmission de l'herbier chinoise en Europe au XVIIe siècle’. Actes du 3ième colloque de Sinologie. Paris 1980, p. 177-192.
-
eind63.
- M. Martini. Novus Atlas Sinensis. Amstelodami 1655, p. 7: ‘In medica arte, si praxim spectes, nos omnino superant...’ (‘In de geneeskunde overtreffen zij ons helemaal, als men op de praktijk let...’)
-
eind64.
- cfr. H. Cordier. Bibliotheca Sinica. Taipei 19662, kol. 1470-1471; H. Walravens. China Illustrata. Weinheim 1987, p. 260-262 (nr. 204). Het manuscript wordt bewaard in Berlijn, Staatsbibliothek Preussischer Kulturbesitz.
-
eind65.
- De (onder-)titels op het titelblad zijn:
i
De pulsibus libros iv è Sinico translatos
ii
Tractatus de pulsibus ab erudito Europaeo collectos
iii
Fragmentum operis medici ibidem ab erudito Europaeo conscripti
iv
Excerpta literis eruditi Europaei in China
v
Schemata ad meliorem praecedentium intelligentiam
vi
De indiciis morborum ex linguae coloribus & affectionibus.
In feite vormen zij 4 afzonderlijk gepagineerde delen. Een volledige lijst van de afzonderlijke ondertitels wordt gegeven bij B. Szczesniak. ‘The Writings of Michael Boym’. ms 14 (1949-1954), p. 508-513. Deze opsomming van titels en hoofdstukken is in overeenstemming met de samenstelling van het specimen in Parijs (bn, Td. 16.19); het exemplaar dat wij onderzochten in de Bibliothèque Sainte-Geneviève in Parijs (t4o 312; Inv. 744 Rés.) bevat dezelfde stukken, maar in een andere volgorde! Hetzelfde kan men vaststellen bij de copie in de British Library (54.c.26), beschreven door P. Pelliot (zie n. 67) en E. Kajdanski (cfr. n. 69).
-
eind66.
- cfr. H. Cordier. Bibl. Sin.2 (zie n. 64). p. 1471; H. Walravens. China Illustrata. Weinheim 1987, p. 262-265 (nr. 205).
-
eind67.
- P. Pelliot. ‘Michael Boym’. tp 31 (1935), p. 95-151.
-
eind68.
- Cfr. M.D. Grmek. ‘Les reflets de la sphygmologie chinoise dans la médecine occidentale’. La Biologie Médicale 51 (1962) (numéro special), p. lix vlgg., en J. Needham. Celestial Lancets. A History and Rationale of Acupuncture and Moxa. Cambridge 1980, p. 285.
-
eind69.
- Cfr. E. Kajdanski. ‘Michael Boym's “Medicus Sinicus”’. tp 73 (1987), p. 161-189.
-
eind70.
- Zie het indrukwekkende publicatie-programma dat de auteur zich voornam te realiseren gedurende zijn Europa-verblijf, en dat gepubliceerd werd door B. Szczesniak. ms 14 (1949-1955), p. 486:
[i-v]...
vi. Medicus Sinicus seu singularis ars explorandi pulsuum & praedicendi & futura symptomata, & affectiones aegrotantium a multis ante Christum soeculis tradita, & apud Sinas conservata. Quae quidem ars omnino est admirabilis... (‘Medicus Sinicus, d.w.z. de speciale kunst om polsen te onderzoeken en zowel toekomstige symptomen, als affecties van de zieken te voorspellen. Overgeleverd sinds vele eeuwen voor Christus, en bewaard bij de Chinezen. Een kunst die absoluut bewondering verdient...’).
-
eind71.
- Deze titel wordt vermeld in de ‘Clavis Medica’, p. 10-12; 13, 14 etc.
-
eind72.
- Andere Chinese auteurs die expliciet worden vermeld zijn (in hun originele transcriptie):
Kie Ku (p. 17, 25, 39 etc);
Een niet-geïdentificeerde ‘mandarinus medicorum Christianus’ is de bron van het 16 pagina's lange ‘Tractatus de indiciis morborum ex linguae coloribus et affectionibus’.
-
eind73.
- Chinese yang werd geïdentificeerd met het ‘calidum innatum’, yin met het ‘humidum radicale’; zie M.D. Grmek. art. cit. (zie n. 68), p. lxxvi.
-
eind74.
- Bewaard zijn de copieën van twee Latijnse brieven (een derde is blijkbaar verloren), gedateerd 29 juni 1682 (‘Ex mare Sinarum’) en 7 oktober 1685; zij berusten nu in het archief van de Parijse provincie der jezuïeten in Chantilly (Fonds Brotier, 117, resp. fo 49; 50-57 en 58-63). Het origineel van de eerste bevindt zich tussen de papieren van de hertogin d'Aveiro, en wordt nu bewaard in de collectie van de Tenri University (Japan): zie de fotografische editie in The Far Eastern Catholic Missions 1663-1711. The Original Papers of the Duchess d'Aveiro. Tokyo 1975, vol. iii, p. 3-36. Zie de bespreking van deze teksten door H. Bosmans. ‘L'oeuvre scientifique d'Antoine Thomas de Namur, S.J. (1644-1709)’. Annales de la Société scientifique de Bruxelles 44 (1924-1925), p. 179-208.
-
eind75.
- Cfr. ‘Litterae ad P. Athanasium Kircher, in quibus plures observationes magneticae adnotantur’ in L. Pfister. Notices. i, p. 262; A. Kircher. Magnes sive de arte magnetica (...). Coloniae Agrippinae 16432, p. 316-317, en ibd. p. 348-349, en G. Riccioli. Geographiae et Hydrographiae Reformatae Libri xii. Bononiae 1656, p. 336-337 (cfr. H. Bernard. ms 12 [1947],
p. 135-136); J. Wicki. ‘Die “Miscellanea Epistolarum” des P. Athanasius Kircher S.J. in missionarischer Sicht’. Euntes Docete 21 (1968), p. 240-241.
-
eind76.
- Een korte voorstelling en evaluatie van dit werk biedt B. Szczesniak. ‘Athanasius Kircher's China Illustrata’. Osiris 10 (1952), p. 385-411.
-
eind77.
- Zie voor de ontwikkeling van deze ‘opinie’: F. d'Arelli. ‘P. Matteo Ricci S.J.: le “cose absurde” dell'astronomia cinese. Genesi, eredità ed influsso di un convincimento tra i secoli xvi-xvii’. In: Dall'Europa alla Cina: contributi per una storia dell'astronomia. A cura di I. Iannaccone e A. Tamburello. Napoli 1990, p. 85-123.
|