De Zeventiende Eeuw. Jaargang 6
(1990)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Deel 2]Le prince nifortune
| |
[pagina 2]
| |
dat de soevereiniteitsoverdracht van 1582 een tienjarige ingewikkelde voorgeschiedenis had, waarbij de verstandhouding tussen Frankrijk en Engeland bepalend was voor de Nederlanden. Voor een beter begrip van de politieke situatie zal het eerste deel van dit artikel handelen over de gebeurtenissen tot 1582, terwijl in het tweede gedeelte de tapijten aan de orde komen. | |
1. De loop der gebeurtenissen tot 1582Een beschrijving van de Frans-Nederlandse betrekkingen gedurende de eerste jaren van de opstand komt in feite neer op een relaas over Oranjes contacten met Frankrijk. In de jaren zestig hoopte de prins voor zijn onderneming in de Nederlanden steun te krijgen van de Duitse vorsten; later beijverde hij zich om ook Engeland te interesseren. Daar Oranje, zoals bekend, slechts incidenteel steun van Duitsland en Engeland ontving, richtte de prins uiteindelijk vrijwel alle hoop op Frankrijk. Deze Franse gezindheid - die hem niet altijd in dank is afgenomenGa naar eind5. - valt te verklaren uit Oranjes Franse huwelijken en zijn politiek van verdraagzaamheid, waardoor hij dicht bij de hugenoten en de ‘politieke katholieken’ in Frankrijk stond. In de Franse buitenlandse politiek van Karel IX en Catharina de Medici was Oranjes conflict met Philips II van belang, daar men hierdoor Spanje in de Nederlanden geoccupeerd wist. Een eerste aanzet tot Frans militair ingrijpen in de Nederlanden kwam tot stand in 1571. Toen ging Karel IX akkoord met een ambitieus plan van Lodewijk van Nassou, dat voorzag in een gezamenlijke militaire actie door Duitsland, Engeland en Frankrijk. Het Bourgondische erfdeel van de Valois' in de Nederlanden was voor Karel de rechtvaardiging om zich in de strijd te mengen. Met dit plan op de achtergrond sloten Engeland en Frankrijk in april 1572 te Blois een geheime defensieve unie. De Engelse ambassadeur, Walsingham, deelde over de interventie mee dat Coligny het Franse leger zou aanvoeren en dat Karel plannen had ‘to imploye in this behalfe d'Alençon’.Ga naar eind6. Dus al in 1572 wordt Alençon in verband met de Nederlanden genoemd. Slechts enkele weken later namen de watergeuzen Den Briel in. Nu was het zaak snel te handelen. Overhaast viel Lodewijk in mei de Nederlanden binnen en nam met de Fransen Valenciennes en Mons in. Alva bood echter sterke weerstand en het Frans-Duitse leger moest zich spoedig weer terugtrekken. Toen de medeplichtigheid van de Franse koning aan de inval bleek, distantieerde deze zich publiekelijk van de onderneming. Hij beschuldigde er Coligny van, hem opzettelijk in een oorlog tegen Spanje te hebben willen betrekken. Dit conflict ontlaadde zich tenslotte in de Bartholomeusnacht (24 augustus) met de bekende tragische gevolgen voor Coligny en de hugenoten. | |
HuwelijksonderhandelingenReeds in 1570 onderhandelden Frankrijk en Engeland over een mogelijk huwe- | |
[pagina 3]
| |
lijk tussen Elisabeth I en één van de Valoisprinsen. Aanvankelijk was Hendrik de Valois (de latere Hendrik III) de huwelijkskandidaat, maar in 1572 nam François Alençon die rol over. Hoewel Elisabeth aanvankelijk bedenkingen tegen François koesterde, was hij voor haar raadgevers een aantrekkelijke kandidaat: vergeleken met zijn broer zou hij in geloofszaken ‘a much less scrupulous fellow’ zijn.Ga naar eind7. Tegelijk zal zijn rol in de Nederlanden medebepalend zijn geweest. De tien jaar durende huwelijksonderhandelingen zijn immers onlosmakelijk verbonden met de zaak van de Lage Landen. Het is zeker geen toeval dat François in 1572 als huwelijkskandidaat én als toekomstig soeverein van de Nederlanden naar voren treedt. Maar door de gebeurtenissen van de Bartholomeusnacht werden in de zomer 1572 de huwelijksonderhandelingen opgeschort. Alençon liet zich echter niet snel ontmoedigen. In september deelde hij aan Elisabeth mee te willen volharden in zijn aanzoek, waarop in november weer geheime besprekingen op gang kwamen.Ga naar eind8. Aan het eind van dat jaar gaf de vertegenwoordiger van Monsieur in Engeland, Maison-Fleur, een overzicht hoe de zaak er voor stond. Volgens hem zou Elisabeth - mocht zij ooit huwen - aan Alençon de voorkeur geven. De hertog zou er verstandig aan doen zich van zijn familie, die in Engeland zeer gewantrouwd werd, te distantiëren. Voorts schrijft Maison-Fleur aan zijn heer: Aquire some other rank than that which you have borne from your birth which, beeing no longer sustained by authority of your nearest relations (for this cannot be done, unless you seperate yourself from them) will, as it were, be lessened, and not be asteemded at first sight, as if you were always near them, and the matter continued to be managed by them. So then, she [Elisabeth] would wish, in my opinion, and desire above everything, that, as much for the above reason, as to satisfy strangers by some evidence of your fidelity, you should be elected chief in some army.Ga naar eind9.Wij zullen zien dat Alençon zich in de volgende jaren inderdaad van zijn familie heeft verwijderd, dat hij tot twee keer toe aan het hoofd van een groot leger de Nederlanden te ‘hulp’ kwam, waardoor hem een aantal niet-geërfde titels toevielen. Kortom, alles wijst erop dat de wens om Engeland te bevallen zijn handelen bepaalde. | |
Hendrik de Valois koning van Polen en FrankrijkDe onrust in Frankrijk zelf die volgde op de Bartholomeusnacht, werd door Karel IX in de loop van 1572 bedwongen. Hiermee was voldaan aan één van de voorwaarden die de Polen hadden gesteld voor de verkiezing van Hendrik de Valois als hun koning. In het voorjaar van 1573 legde de nieuwe koning de eed af, waarin hij beloofde de vrijheden van het land - met name de godsdienstvrijheid - te zullen eerbiedigen. Tegen het najaar maakte Hendrik aanstalten om Frankrijk te verlaten en de koninklijke familie begeleidde hem tot Blamont. Hier, te Blamont, hadden nieuwe onderhandelingen plaats tussen Lodewijk van Nassau en de Franse koning. Ook nu bleek Karel bereid de Nederlandse opstand te steunen. Voor het eerst werd ook duidelijk welke rol Alençon was toe- | |
[pagina 4]
| |
bedacht: hij moest in de Nederlanden dezelfde positie gaan bekleden, die aan Hendrik in Polen was toegevallen.Ga naar eind10. De toezegging van de Franse koning resulteerde in militaire hulp aan Lodewijk bij een hernieuwde inval in april 1574. Maar door het plotselinge overlijden van de Karel (op 30 mei) en het noodlottig einde van Lodewijk zelf op de Mokerhei, bleef de Franse inbreng beperkt. De dood van Karel IX bracht Hendrik I de Valois terug naar Frankrijk, waar hij als Hendrik III nog in 1574 de troon besteeg. | |
Holland en Zeeland bieden soevereiniteit aanMet steun van de watergeuzen had Oranje vanaf 1572 grote delen van Holland en Zeeland onder zijn bewind gebracht. In 1575 dreigden deze gebieden door de Spaanse heroveringen weer verloren te gaan en de unie tussen Holland en Zeeland kwam in gevaar. Meer dan ooit was het nu zaak steun in het buitenland te vinden. In december van dat jaar zonden de Staten een delegatie onder leiding van Marnix van St.Aldegonde naar Engeland: in ruil voor Engelse protectie werd aan Elisabeth de soevereiniteit over Holland en Zeeland aangeboden. Toen Marnix in maart 1576 verslag uitbracht van de afwijzing van Elisabeth kon hij aan de Staten wél mededelen dat de koningin er geen bezwaar tegen had dat in deze zaak ‘met die van Vranckryck gehandelt soude werden’.Ga naar eind11. De onderhandelingen met Frankrijk waren kennelijk in een ver gevorderd stadium, want al op 6 mei tekende Oranje het stuk dat de voorwaarden bevatte waarop Holland en Zeeland bereid waren Alençon als landsheer te aanvaarden.Ga naar eind12. Het verdrag met Alençon had weinig praktische gevolgen. François verklaarde zich weliswaar bereid om met een Frans leger Oranje te hulp te komen, maar de voor die onderneming vereiste goedkeuring van de koning kon hij niet loskrijgen.Ga naar eind13. Gelukkig voor de rebellen werd de situatie in Zeeland door de vijand zelf opgelost. De sinds lang niet of slecht betaalde Spaanse troepen sloegen in Zierikzee aan het muiten en trokken zich al plunderend terug naar de zuidelijke gewesten. Wat had de Franse katholieke prins aanvaardbaar gemaakt voor de calvinistische gewesten Holland en Zeeland? Reeds eind 1573 had Elisabeth aan Frankrijk te verstaan gegeven dat verdere onderdrukking van de hugenoten een belemmering voor het huwelijk zou zijn. Daarop lijkt Alençon zich meer en meer met de belangen van de hugenoten te hebben geassocieerd. In 1575 was hij samen met andere edelen betrokken bij een samenzwering aan het hof, gericht tegen de invloed van de katholieke havikken. In dat jaar lanceerde hij ook het manifest van Dreux, waarin hij zich tegenstander van buitenlandse (Spaanse) invloed in de regering en medestander van alle malconten verklaarde. In maart 1576 koos hij daadwerkelijk de kant van de hugenoten door zich bij het leger van Hendrik van Navarra aan te sluiten. En tenslotte kwam in mei van dat jaar de naar hem genoemde ‘Paix de Monsieur’ tot stand: een gunstige vredesregeling voor de hugenoten.Ga naar eind14. Het imago dat Monsieur had opgebouwd leverde hem erkenning bij de protestanten in Europa en gaf hem groot aanzien in Frankrijk. Het is daarom be- | |
[pagina 5]
| |
grijpelijk dat Oranje zijn hoop op Alençon had gevestigd. | |
De situatie in de zuidelijke gewestenTijdens de jaren van de opstand in het Noorden leefde het Zuiden in betrekkelijke rust. Daar kwam in 1576 door de muitende Spaanse troepen abrupt een einde aan. De Raad van State, na het plotseling overlijden van de landvoogd in maart van dat jaar, voorlopig de enige vertegenwoordiger van het centrale gezag, stond machteloos in de chaotische situatie die door de rondtrekkende muiters was ontstaan. Aan de vraag naar militaire versterkingen door de bedreigde steden kon nauwelijks gehoor gegeven worden. Ook was de Raad niet bij machte te verhinderen dat in oktober de Staten-Generaal onwettig bijeen kwamen. Onder de druk van de omstandigheden bereikten de Staten-Generaal snel overeenstemming met de afgescheiden gewesten en was de Pacificatie van Gent reeds op 8 november een feit. De Pacificatie voorzag in een algemeen pardon, de gezamenlijke verdrijving van de Spaanse troepen en de bevoegdheid voor de Staten-Generaal om in alle lopende zaken te voorzien.Ga naar eind15. Ondertussen hadden de bedreigde gewesten ieder voor zich geprobeerd versterkingen aan te trekken. Gent en andere Vlaamse steden hadden aan Oranje troepen gevraagd en die gekregen, terwijl Brabant en Henegouwen - op aanraden van Oranje - zich tot Alençon wendden.Ga naar eind16. Deze beloofde 3000 soldaten en 1000 ruiters te zullen zenden. De aanvaarding van Franse hulp riep echter in de Staten-Generaal grote weerstand op. Vooralsnog wisten de Fransgezinden de controverse naar hun hand te zetten en in november vertrok een kleine delegatie naar Frankrijk om met Monsieur over de troepenzending te onderhandelen. Waarschijnlijk zijn bij die gelegenheid bij Alençon verwachtingen met betrekking tot de soevereiniteit over alle gewesten gewekt.Ga naar eind17. Het is de vraag of de aangeboden hulp daadwerkelijk de Lage Landen heeft bereikt. In december is er sprake van grote troepenverplaatsingen in Frankrijk, maar in januari hadden de Staten dienaangaande nog geen beslissing genomen.Ga naar eind18. Het dralen van de Staten werd veroorzaakt door de aankomst van de nieuwe landvoogd Don Juan. Door de veranderde situatie was de militaire steun van Alençon tijdelijk op de achtergrond geraakt. Aan de inhuldiging van Don Juan, in april 1577, gingen echter maanden van moeizaam onderhandelen vooraf. De Staten eisten van de landvoogd dat hij de Pacificatie zou erkennen en dat hij zou meewerken aan de verwijdering van de Spaanse troepen. Spoedig na de inhuldiging van Don Juan bleek dat de Staten een Pyrrusoverwinning hadden geboekt. Door de concessies die de landsheer had moeten aanvaarden was hij in een machteloze positie gemanoeuvreerd. Hij keerde zich tegen de Staten en trachtte door overmeestering van de citadel van Namen de macht te grijpen. Onverwijld liet hij de zich terugtrekkende Spaanse troepen omkeren, terwijl hem door Filips 10.000 manschappen uit Italië werden gezonden. Tot overmaat van ramp stond in Frankrijk Henri de Guise met een leger gereed om Don Juan te assisteren. In deze dreigende situatie zochten de Staten | |
[pagina 6]
| |
steun bij Engeland en Duitsland en werden de banden met Frankrijk weer aangehaald. Men zond een missie naar Alençon en Hendrik III met het doel de vereniging van de legers van De Guise en Don Juan te verhinderen. Bovendien werd aan Oranje met klem verzocht opnieuw zitting te nemen in de Staten-Generaal. Op 18 september arriveerde de prins te Antwerpen en enkele dagen later maakte hij, na tien jaar verbanning, zijn triomfantelijke rentree in Brussel. Velen verwachtten van Oranjes komst hun redding: ‘[...] as if an angel had been sent from heaven to their safeguard’ meldde Davison.Ga naar eind19. | |
De Franse missie van 1577Daar het gezantschap van 1577 een centrale plaats inneemt in mijn betoog, is het zaak er wat uitvoeriger bij stil te staan. Reeds eind augustus was de noodzaak van een dergelijke missie door de Brusselse democraten aan de orde gesteld.Ga naar eind20. Op 11 september besloten de Staten-Generaal dat aan Alençon tijdens het bezoek 100.000 pond Artois en een tapijtwerk ter waarde van 20.000 pond ‘par forme de remboursement des fraictz’ zou worden aangeboden. Maar al de volgende dag rezen er problemen over het geld. De vergadering wilde eerst de eigen correspondentie en die van Oranje met Alençon bestuderen ‘pour scavoir quelle promesse les Etats en auroient faict audict Duc les fraictz, par luy souffert pour les Pays Bas’.Ga naar eind21. Het gaat hier om de kosten die Alençons in 1576 voor de Staten had gemaakt en de beloften die de Staten toen aan hem hadden gedaan. Tenslotte maakte Oranje aan alle onenigheid een einde. De omstandigheden eisten het snelle vertrek van de delegatie, daarom zouden vooralsnog slechts de tapijten worden aangeboden.Ga naar eind22. Op 22 oktober arriveerde de missie te La Fère, waar de Hertog sinds kort verbleef. De volgende dag had een audiëntie plaats waarin Alençon zich bereid toonde in de zaak De Guise te willen interfereren. De door de Staten aangeboden tapijten wilde de hertog echter niet in ontvangst nemen, daar het niet zijn gewoonte was geschenken te aanvaarden, maar ze uit te delen, zei hij.Ga naar eind23. Deze opmerkelijke daad kwam voort uit Alençons teleurstelling over de aanstaande komst van Matthias als landvoogd van de Nederlanden.Ga naar eind24. Na de breuk met Don Juan hadden de hertog van Aarschot en zijn aanhangers in het geheim contact gezocht met Matthias, broer van de Duitse keizer en neef van Filips II, die al eerder zijn diensten had aangeboden. Door de snelle toezegging van Matthias werden de Staten-Generaal voor een voldongen feit geplaatst, met name de Fransgezinden werden er onaangenaam door verrast.Ga naar eind25. | |
De politieke rol van Marguerite de ValoisIn La Fère ontmoetten de gezanten van de Staten ook Marguerite de Valois, de zuster van Alençon en de bruid van de Bartholomeusnacht. Zij had na haar huwelijk met Hendrik van Navarra bij conflicten aan het hof steeds de zijde van haar echtgenoot en die van François gekozen. Vooral nadat beiden in 1576 het hof hadden verlaten, behartigde zij aldaar hun belangen. Pas in de zomer 1578 | |
[pagina 7]
| |
maakte zij zelf aanstalten zich bij haar echtgenoot te voegen. Een jaar tevoren, in de zomer 1577, had zij geprobeerd persoonlijk de zaak van Alençon in de Nederlanden te beïnvloeden. Onder het mom van de zorg voor haar gezondheid, bracht zij een bezoek aan de baden te Spa, terwijl zij ondertussen onderhandelde met de Waalse adel. Haar reis ging met de koninklijke luister en grote feesten gepaard en was voor de Staten zeker niet ongevaarlijk. Want in de omgeving van Namen had zij ook een ontmoeting met de opstandige landvoogd Don Juan. Tegen het einde van de zomer dreigde zij tussen de legers van de Staten en die van Don Juan bekneld te geraken. Daarop vluchtte zij naar La Fère waar zich Monsieur bij haar voegde.Ga naar eind26. Een aanwijsbaar resultaat van Marguerites bemoeienissen waren de onderhandelingen tussen Alençon en de staten van Artesië en Henegouwen die in dezelfde nazomer te La Fère plaats vonden. In ruil voor protectie door de hertog waren beide gewesten bereid zich aan hem te onderwerpen. De gedelegeerden van Artesië en Henegouwen zouden ‘[...] que s'en retournans ils preparerent toutes choses pour la venuë de mon frere’, terwijl Alençon tegelijk een leger in gereedheid zou brengen, meldde Marguerite.Ga naar eind27. | |
Eerste contract en de interventie van Alençon in 1578In december 1577 circuleerden geruchten over grote troepenverplaatsingen in Frankrijk en tegen maart had Alençon circa 7000 soldaten onder de wapenen. Deze voorbereidingen werden door de Staten ongerust gadegeslagen, berichtte Davison: ‘[...] for if he [Alençon ] offer to assist the States and they refuse him, he may take part against them, and if they accept him they incur no less peril’.Ga naar eind28. Alençons plan - met medeweten van Oranje tot stand gekomen naar werd beweerdGa naar eind29. - behelsde het stap voor stap losweken van de gewesten van Spanje, waarna door ‘het huwelijk’ een verbintenis met Engeland tot stand kon worden gebracht. Zodoende zou een machtige protestantse federatie ontstaan, tegen Spanje en tegen de katholieke havikken in Frankrijk. Maar Hendrik III, steeds meer onder invloed van de ultra-katholieke groeperingen, trachtte Alençons plannen te verijdelen: hij hield hem gevangen in diens appartementen. Slechts met behulp van Marguerite en enkele getrouwen wist Monsieur te ontsnappen en op 12 juli arriveerde hij bij zijn leger te Mons, dat al eerder de grens was overgestoken. Ook in Engeland werd de dreiging van Alençons leger gevoeld. In juli trachtte Elisabeth door het sturen van een gezantschap te voorkomen dat ‘de Staten zich in de armen van Frankrijk’ wierpen. Maar de koningin had te lang gewacht. Zelfs haar grootse hulpprogramma begin augustus kon niet verhinderen dat de Staten enkele dagen later het eerste contract met Alençon aangingen.Ga naar eind30. In dit contract kreeg Monsieur de fraaie, maar nietszeggende, titel ‘Defendeur de la liberté des Pays-Bas contre la tyrannie des espagnols et leurs adhérents’. De Staten gingen de verbintenis aan om een alliantie met Engeland en andere landen tot stand te brengen en zij beloofden aan Alençon de voorkeur, mochten zij van landsheer veranderen. Zij zijn bereid zijn kosten te vergoeden, | |
[pagina 8]
| |
mocht door zijn toedoen vrede komen ‘[...] et, en outre, lui feront une recognoissance condigne à sa grandeur’. De hertog van zijn kant verplichtte zich met onmiddellijke ingang op eigen kosten 10.000 soldaten en 2000 ruiters te leveren. De overeenkomst zou eind oktober worden beëindigd.Ga naar eind31. Het leger van Alençon behaalde in de contractperiode wel enkele kleinere overwinningen, maar die waren niet van dien aard dat de hertog Spanje tot vrede kon dwingen. Bovendien kampte het op papier machtige Statenleger met slechte discipline, minieme bevoorrading, pest en andere ziekten, terwijl tussen de verschillende legeronderdelen nauwelijks enige samenhang bestond. Kortom aan het einde van de contractperiode kon Alençon niet terugzien op een geslaagde campagne. Zijn manschappen verlieten al plunderend de Lage Landen terwijl hij zelf misnoegd achterbleef. Hij verweet de Staten dat zij de tekst van het contract niet hadden gepubliceerd en dat de steden die hem als onderpand waren beloofd hem niet wilden ontvangen.Ga naar eind32. Hierop verklaarden de Staten zich ‘grandement obligés’ en zij verzochten Alençon om met de koning van Spanje te willen onderhandelen, zoals hij had aangeboden. Bij vrede, zullen zij hem hun dankbaarheid tonen door hem jaarlijks een gouden kroon en andere geschenken te offreren, te zamen ter waarde van 100.000 gulden. Voorts zullen zij te Brussel en Antwerpen bronzen beelden van de hertog doen oprichten en elk jaar op St.Franciscusdag herdenkingsplechtigheden organiseren. Tenslotte verklaarden de Staten zich bereid Filips af te zweren, als vóór maart 1579 geen vrede is bereikt.Ga naar eind33. Aldus tevreden gesteld ‘met ijdele beloften’, volgens sommigen,Ga naar eind34. trok Monsieur zich tegen het nieuwe jaar terug uit de Nederlanden. Hij had grote kosten gemaakt, maar feitelijk weinig bereikt. Mogelijk was het hem vooral om de titel en de beloofde soevereiniteitsoverdracht te doen, die bij de huwelijksonderhandelingen gewicht in de schaal legden. | |
Opleving van de huwelijksonderhandelingenElisabeth had in het voorjaar 1578 op allerlei manieren gepoogd om Alençon van de onderneming in de Nederlanden te weerhouden. Toen dit was mislukt, liet zij de ingeslapen huwelijksonderhandelingen herleven, om aldus greep op Monsieurs handelen te krijgen. Direct na Alençons terugkeer uit de Nederlanden in januari 1579 zond hij zijn vertrouweling Jean Simier naar Engeland om schot in de slepende affaire te brengen. In juli kon deze Elisabeths goedkeuring voor een bezoek van de hertog melden. Daarop verscheen Monsieur op 17 augustus incognito aan het hof te Greenwich. Er is niets bekend over de ontmoeting tussen de gelieven, noch over de besprekingen tussen Alençon en Elisabeths raad. Zijn bezoek schijnt geen slechte indruk gemaakt te hebben, want ook na zijn vertrek bleef het project gehandhaafd.Ga naar eind35. | |
[pagina 9]
| |
Het Tweede contract met de Staten 1580/1581Door de vredesonderhandelingen te Keulen in het voorjaar 1579 kwamen de beloften van de Staten aan Monsieur wat op de achtergrond. Tegen de zomer werd duidelijk dat ook deze poging geen vrede zou opleveren. Parma's militaire successen en de afscheiding van de Waalse gewesten maakten een definitieve keuze van de Staten meer dan ooit noodzakelijk. Daarom ijverden in de winter van 1579/1580 Oranje en andere Fransgezinden om Alençon als landsheer door de Staten-Generaal aanvaard te krijgen. Dit resulteerde in een ontwerp verdrag dat in mei werd aanvaard. Hierop vertrok een kleine delegatie van de Staten naar Frankrijk om met Monsieur te onderhandelen.Ga naar eind36. De belangrijkste vraag die beantwoord diende te worden, was of de koning - in tegenstelling met Alençons actie in 1578 - nu wél bereid was zijn broer te steunen. Maar meer dan een verklaring van de goede wil van Hendrik konden de gezanten niet los krijgen. Hoewel er dus geen duidelijkheid over dit cruciale punt kwam, stemden in de zomer 1580 de Staten-Generaal toch vóór de soevereiniteitsoverdracht. Misschien hadden de positieve berichten van de gezanten uit Frankrijk de twijfelaars over de streep getrokken?Ga naar eind37. Vervolgens werd het Franse gezantschap uitgebreid en kwam onder de leiding van Marnix te staan. Daar de missie uitsluitend uit Fransgezinden bestond, werd men het snel eens en kon op 19 september het contract met Alençon te Plessis les Tours getekend worden. Na ratificatie door de Staten werd de overeenkomst op 23 januari 1581 te Bordeaux bindend verklaard. In dit tweede contract werd Alençon als nieuwe landsheer aanvaard, maar zijn macht was beperkt en er waren voorzorgen genomen om willekeurig handelen te voorkomen. Het tekstgedeelte waar het voor de opstandelingen allemaal om draaide luidde oorspronkelijk: Dat den coninck van Vranckryck zal verklaren den coninck van Spaignen met zijne adherenten voir vyant ende denselven die oorloge doen, zoo te watere als te lande, oft zijnen broeder genoechsaem middelen geven, om ten eeuwigen daege dese landen te beschermen tegen den voorseyden coninck van Spaigniën ende sijne gealliëerde ofte andere vyanden van deselve landen.Ga naar eind38.De politieke positie van Hendrik III liet een dergelijk verstrekkend artikel niet toe; de tekst werd tenslotte als volgt afgezwakt: Que son Altèze fera et procurera envers le roy de France, qu'il aidera luy et ses hoirs de ses forces et moiens pour toujours se maintenir ensamble, les provinces contractantes estans de son obéyssance contre tous ennemys, fust le roy d'Espaigne ou aultres alliez ennemis, [...]Ga naar eind39.Hendrik had zich dus niet tegen de overeenkomst gekeerd, maar het bleef ook nu bij vage beloften. Daadwerkelijke hulp stelde de koning afhankelijk van binnenlandse vrede en de uitkomst van de huwelijksonderhandelingen. Aan deze eerste voorwaarde voldeed Alençon al in november. Hij onderhan- | |
[pagina 10]
| |
delde met Navarra waardoor de vrede van Fleix werd getekend. Zes dagen later schreef Hendrik zijn geheime ‘promesse’, waarin hij aan Alençon steun toezegde, diens beloning voor de vredesinspanning.Ga naar eind40. Ook aan de tweede voorwaarde van Hendrik - het tot stand brengen van ‘het huwelijk’ - trachtte Alençon te voldoen. In april 1581 stuurde hij een zware delegatie naar Engeland om definitief alle obstakels uit de weg te ruimen. De Engelsen kwamen nu echter met bezwaren waarover men het in 1579 al eens was geworden. Tenslotte werd het de getergde Fransen duidelijk dat Elisabeth feitelijk geen huwelijk wenste. Engeland streefde naar een alliantie met Frankrijk, liefst zonder huwelijk. Maar toen de Fransen in juni het land verlieten, hadden zij wél een voorlopig huwelijkscontract op zak: de onopgeloste problemen zouden op een later tijdstip aan de orde komen.Ga naar eind41. Deze kwesties werden in juli daarop door een Engelse delegatie te Parijs in stelling gebracht. Kernpunt bleef dat Engeland een liga zonder huwelijk wilde. Zou Frankrijk hierop ingaan, dan was Engeland bereid een kwart van de kosten voor de oorlog in de Nederlanden op zich te nemen. Maar de Fransen wilden hier niets van weten en drongen aan op de vaststelling van de huwelijksdatum. Zij dreigden de onderneming in de Nederlanden stop te zetten en met Spanje een akkoord te sluiten, indien Elisabeth onwillig bleef. De onderhandelingen zaten nu muurvast en werden zonder aanwijsbaar resultaat in september afgebroken. | |
Na de mislukte huwelijksonderhandelingenNa de ondertekening van het contract met de Nederlanden was Alençon in februari begonnen op eigen kosten troepen te werven. Naar men zei gebeurde dit zonder goedkeuring van de koning, terwijl anderzijds de opmars van Alençons leger door Frankrijk ook niet werd verhinderd.Ga naar eind42. Op 18 augustus veroverden de Fransen Kamerijk op de Spanjaarden. Maar drie dagen later horen we van de Engelse gezant dat Monsieur door geld gebrek niet naar Antwerpen zal kunnen doorstoten, zoals met Oranje was overeen gekomen. Ook de ijlings uit Engeland gezonden 100.000 kronen waren slechts een druppel op de gloeiende plaat.Ga naar eind43. Begin september belegerden en bestormden de Fransen nog Cateau-Cambrésis, waarna Monsieur zich met een klein deel van zijn manschappen terugtrok naar Frankrijk. De rest van zijn soldaten moesten zien op eigen gelegenheid Vlaanderen te bereiken. Het is duidelijk dat Alençons onderneming zonder koninklijke patronage gedoemd was een vroege dood te sterven. Na de mislukte huwelijksonderhandelingen achtte Hendrik zich niet langer gebonden aan zijn ‘promesse’. De onverzettelijkheid van de koning was te wijten aan de invloed van de Guise-factie aan het hof. Het geld dat Hendrik oorspronkelijk had gereserveerd voor de Nederlanden besteedde hij nu aan de feesten ter gelegenheid van het huwelijk van zijn favoriet Anne de Joyeuse.Ga naar eind44. De bruid, Marguerite de Vaudemont, was evenals koningin Louise een dochter van Charles de Guises. Veelzeggend voor de situatie aan het hof is dat de gigantische feesten die twee weken duurden, niet werden bijgewoond door Alençon, noch door Marguerite of haar echtgenoot.Ga naar eind45. | |
[pagina 11]
| |
Alençon bereidde ondertussen zijn eerste officiële bezoek aan Engeland voor. Elisabeth had in augustus het plan opgevat hem naar Engeland te laten overkomen ‘to render him content’.Ga naar eind46. Zij was kennelijk op de hoogte van de druk die Parma's agenten op Alençon uitoefenden om zijn plannen in de Nederlanden op te geven ten gunste van een Frans-Spaanse alliantie. Zou Alençon hierop ingaan dan was niet slechts de zaak in de Nederlanden verloren, er dreigde bovendien gevaar voor Engeland zelf. De plotselinge Engelse geldzending moet daarom gezien worden als tegenwicht tegen Parma's verleidelijke aanbiedingen. Met groot gevolg landde Alençon tenslotte op 31 oktober in Engeland en op 2 november verscheen hij aan het hof te Richmond. In de maanden die volgden speelde Elisabeth met Monsieur een dubbelzinnig spel: soms leek het huwelijk zeer nabij, dan weer stond alles op losse schroeven. De bekende gebeurtenis waarbij Elisabeth hem publiekelijk kuste en hem een ring schonk - in de Nederlanden ten onrechte als de verloving geïnterpreteerd - vond plaats op 22 november.Ga naar eind47. Het lot van Monsieur lag nu geheel in Elisabeths handen. Zij moest óf alle kosten voor de onderneming in de Nederlanden op zich nemen, óf door het huwelijk alsnog Hendrik bewegen mee te doen. De koningin bleek echter niet bereid tot dergelijke offers. Want toen Alençon begin februari 1582 aanstalten maakte om Engeland te verlaten, was het huwelijk van de baan en had Elisabeth slechts 10.000 pond voor de onderneming in de Nederlanden uitgetrokken. Op zijn tocht naar Vlissingen werd Monsieur begeleid door vele heren van de hoge Engelse adel. Deze, naar het zich liet aanzien, eervolle escorte was Elisabeth voorzorg om mogelijke communicatie met Parma uit te sluiten. De koningin wilde Monsieur veilig in Antwerpen onder de hoede van Oranje weten. Tenslotte had op 19 februari 1582 te Antwerpen de inhuldiging van François de Valois als graaf van Vlaanderen en hertog van Brabant plaats. Waar het Oranje om begonnen was - minstens één Europese grootmacht te betrekken in de oorlog tegen Spanje - was dus mislukt nog vóór Alençons inhuldiging. Na tien jaar politiek manoeuvreren hadden de Nederlanden wel een nieuwe soeverein, maar hij was berooid en niet meer dan een speelbal in de politiek van zijn familie en die van Elisabeth. Alençon had uiteindelijk niet meer te bieden dan Matthias, die de Staten hadden gedwongen terug te treden ten gunste van Monsieur. Al zou Alençon de capaciteiten hebben gehad om de opstand naar zijn hand te zetten - hetgeen hem door de historici wordt ontzegd - dan was die onderneming zonder financiële rugdekking van Frankrijk en/of Engeland niettemin op voorhand gedoemd te mislukken. Nog geen jaar na zijn inhuldiging rebelleerde Monsieur tevergeefs tegen de machteloze positie hem door de Staten bij contract opgelegd (Franse furie, 17 januari 1583). In oktober daarop keerde hij ziek en gedesillusioneerd terug naar Frankrijk, waar hij op 10 juni 1584 aan tuberculose overleed, slechts 30 jaar oud. Welke persoonlijke tekortkomingen François de Valois gehad moge hebben, zeker is dat al zijn ondernemingen op niets uitliepen. Met andere woorden hij was een echte ‘Prince Nifortune’, slachtoffer van zijn eigen ambities en de politiek van anderen. | |
[pagina 12]
| |
2. De tapijtenWe hebben gezien dat de Staten-Generaal op 11 september 1577 het besluit namen om aan Alençon drie tapijten aan te bieden. De dag vóór het vertrek van de gezanten, op 18 oktober kwamen de tapijten in de Statenvergadering weer ter sprake. Het betrof ‘trois tendures de tapicheries jusques à la valeur de XX mille florins et sont députés pour les achapter les seigneurs de Berchem, Malcote et Rouk, et seront les dictes tapicheries envoyées à Paris’.Ga naar eind48. Verrassender wijs werd dus met de opdracht voor de koop tot het laatst gewacht, terwijl de stukken niet naar La Fère gingen waar de hertog vanaf begin oktober verbleef.Ga naar eind49. Hoewel de maten van de tapijten niet bekend zijn, kan toch worden opgemerkt dat 20.000 pond Artois een zeer hoge prijs was.Ga naar eind50. Het betrof dus kostbare stukken, zeker met goud- en zilverdraad doorweven. Zulke tapijten waren niet zomaar te koop, zij werden vrijwel uitsluitend in opdracht vervaardigd. Dat moet ook hier het geval geweest zijn, daar de Staten zich zoveel tijd gunden, terwijl zij toch drie van dergelijke stukken nodig hadden. Het lijkt erop dat op 18 oktober de tapijten slechts behoefden te worden betaald en verpakt. Uit het korte tijdsbestek en het feit dat de Staten-Generaal in die periode in Brussel zetelden, maak ik op dat de tapijten zich ook in die stad bevonden, c.q. daar werden vervaardigd. Een aanwijzing te meer om aan de stukken met goud- en zilverdraad te denken, de specialiteit van Brussel. Helaas kon niet worden achterhaald aan wie de gedelegeerden van de Staten 20.000 pond betaalden.Ga naar eind51. Daar de tapijten naar Parijs werden verzonden, moeten aan Alençon in La Fère tekeningen of schetsen zijn aangeboden. Dit blijkt ook uit het feit dat de vertegenwoordiger van Oranje, Jean Theron, de afgewezen stukken niet mee terug bracht, toen hij op 28 oktober verslag deed aan de Staten-Generaal. Hij overhandigde wél de brief van de delegatie waarin deze instructies vroeg in verband met het afgewezen geschenk: ‘Voz Seigneuries, selon leur prudence, pourront juger quelque chose la mieult à ce fair’, maar een beslissing dienaangaande is niet voorhanden.Ga naar eind52. Spoedig daarna verliet de missie La Fère om op 3 november te Parijs door de koning te worden ontvangen. Nog diezelfde dag spraken de gedelegeerden opnieuw met Alençon, die de audiëntie had bewerkstelligd. De gezanten meldden dat de koning hun volledige genoegdoening heeft gegeven en dat hij de genegenheid die de Staten hebben gedemonstreerd heeft aanvaard. Daarenboven heeft de koning beloofd zich voor hun rechten en de vrede te willen inzetten.Ga naar eind53. Door de politieke situatie in de herfst van 1577 bevonden de Staten zich in ‘groote benauwtheden’. Hun gezanten moesten zich als smekelingen tot de koninklijke familie richten. Hoewel wij niets horen over het aanbieden van geschenken lijkt dit, gezien de situatie en de etiquette, ongebruikelijk. Hebben de gezanten misschien ‘de genegenheid van de Staten aan de koning gedemonstreerd’ door aan hem, of aan Catharina de Medici, de drie afgewezen tapijten aan te bieden? Dit zou een aanvaardbare verklaring zijn voor de regelrechte verzending van die tapijten naar Parijs. Mogelijk was de hele kwestie van de afwijzing vooraf tussen Alençon en Oranje overeen gekomen. Oranje had immers ook persoonlijk ingegrepen om de missie naar Frankrijk op weg te helpen. Hij zou bovendien de hand hebben gehad in | |
[pagina 13]
| |
de overdracht van Artesië en Henegouwen aan Monsieur en Alençon zou slechts naar La Fère zijn gekomen om beter met Oranje te kunnen overleggen, beweerde men.Ga naar eind54. Daarenboven had de afwijzing een duidelijk politieke functie die in Oranjes plannen paste. Voor de vervaardiging van drie kostbare tapijten zal één atelier minstens een jaar nodig gehad hebben. De opdracht moet dus in de zomer of herfst 1576 zijn gegeven. Weliswaar vallen de eerste contacten tussen de Staten en Monsieur in die periode, maar de aanvaarding van Franse hulp was uitermate omstreden, zodat de Staten-Generaal niet als opdrachtgever in aanmerking komen. Eerder denk ik aan bepaalde groeperingen binnen de Staten-Generaal. De Fransgezinde Staten van Brabant of de burgers van Brussel, mogelijk in samenwerking met elkaar. Er is op gewezen hoe zelfstandig deze groeperingen opereerden en dat zij het initiatief namen voor de missie van 1577. Daar Monsieur in 1576 in eerste instantie aan hen militaire hulp aanbood en zij hoge verwachtingen van hem koesterden, komen zij als potentiële opdrachtgevers in aanmerking. Misschien is het ook niet toevallig dat de gedelegeerden van de Staten die de tapijten moesten kopen banden met de Staten van Brabant en/of Brussel hadden.Ga naar eind55. Maar ook Oranje had in 1576 goede redenen om naar geschenken voor Monsieur om te zien: hij had in dat jaar Holland en Zeeland ertoe bewogen om de soevereiniteit aan Alençon aan te bieden. Dat de prins zich inderdaad met dergelijke zaken bezig hield, blijkt uit zijn poging om twee jaar later het Gents Altaar te verwerven teneinde het aan Elisabeth als diplomatiek geschenk te kunnen aanbieden.Ga naar eind56. Voorts kocht Oranje voor de ontvangst van Alençon te Middelburg (1582), tapijten die later door Staten van Zeeland werden betaald.Ga naar eind57. Een dergelijke constructie kan eveneens in 1577 zijn gevolgd: de prins en/of de hiervoor genoemde groeperingen gaven in 1576 de opdracht voor het vervaardigen van de tapijten, maar onder de druk van de omstandigheden werden deze in 1577 door de Staten-Generaal betaald en aangeboden. | |
De ValoistapijtenIn haar boek The Valois Tapestries kwam Francis Yates tot de slotsom dat Willem van Oranje de acht tapijten liet weven ter ere van Alençons inhuldiging in de Nederlanden (afb. 1-8). De kostbare, met goud- en zilverdraad doorweven, serie zou in het bezit van Catharina de Medici zijn gekomen ná de dood van Alençon in 1584, of in 1885 toen opnieuw soevereiniteitsonderhandelingen met Frankrijk plaats vonden. Dit vlot geschreven boek is gebaseerd op een aantal hypothesen, die door de arbitraire werkwijze door de schrijfster zelf herhaaldelijk worden ondergraven. Yates gaat er bijvoorbeeld van uit dat de grote figuren op de voorgrond uitsluitend leden van de Valoisfamilie voorstellen die in 1582 nog in leven waren. Tegelijk ziet de schrijfster echter in de afwezigheid van Karel IX een vingerwijzing dat de tapijten uit de Nederlanden afkomstig waren. Karels beeltenis zou, door de gebeurtenissen van de Bartholomeusnacht, ‘besmet’ zijn geweest voor de protestantse landen. Nog afgezien van het feit dat in de jaren tachtig de Nederlan- | |
[pagina 14]
| |
Afbeelding 1. Fontainebleau, foto Uffizi, Florence, inv. 1925, 493.
| |
[pagina 15]
| |
Afbeelding 2. Het Tournooi, foto Uffizi, Florence, inv. 1925, 495.
| |
[pagina 16]
| |
Afbeelding 3. De Walvis, foto Uffizi, Florence, inv. 1925, 473.
| |
[pagina 17]
| |
Afbeelding 4. De Poolse ambassadeurs, foto Uffizi, Florence, inv. 1925, 472.
| |
[pagina 18]
| |
Afbeelding 5. De Reis, foto Uffizi, Florence, inv. 1925, 3.
| |
[pagina 19]
| |
Afbeelding 6. Het Steekspel, foto Uffizi, Florence, inv. 1925, 493.
| |
[pagina 20]
| |
Afbeelding 7. De Hinderniswedstrijd, foto Uffizi, Florence, inv. 1925, 495.
| |
[pagina 21]
| |
Afbeelding 8. De Olifant, foto Uffizi, Florence, inv. 1925, 474.
| |
[pagina 22]
| |
den niet ‘als protestantse landen’ mogen worden aangemerkt, zou, volgens Yates’ eigen uitgangspunt, Karels dood in 1574 een voldoende verklaring zijn geweest. Een ander treffend voorbeeld van Yates werkwijze is haar beschrijving van het tapijt De Reis (afb. 5). In de drie voorgrondfiguren herkent zij Lodewijk en Hendrik van Nassau met Christoffer Palatijn. De jonge edellieden behoorden echter niet tot de Valoisfamilie en in 1582 was alleen Hendrik nog in leven.Ga naar eind58. | |
IdentificatiesHet kunsthistorisch onderzoek naar de portretten op de Valoistapijten heeft, naast een groot aantal speculatieve voorstellen, ook zeer overtuigende identificaties opgeleverd. Over het algemeen nam Yates deze laatste over. Zij introduceerde echter ook nieuwe theorieën, waardoor zij de opdrachtgever en de datering van de tapijten vaststelde. Wij zullen hier kort op Yates' voorstellen ingaan. In 1932 deed Ivanoff de suggestie dat de man die op het tapijt De Poolse ambassadeurs de bezoekers begroet, Hendrik de Guise zou kunnen zijn (afb. 9). Ivanoff constateerde overeenkomsten tussen de man met de fluwelen hoed en jeugdportretten van Hendrik (zonder deze overigens te tonen). Het feit dat nog geen portret van De Guise op de tapijten was geïdentificeerd, De Guise door zijn familiebanden met de Valois niet kón ontbreken en hij in 1573 inderdaad de Polen had verwelkomd, bepaalde Ivanoffs theorie.Ga naar eind59. Yates verwierp dit voorstel. Zij herkende in de bewuste figuur Anne de Joyeuse die in 1581 door zijn huwelijk met Marguerite de Vaudemont verwant werd aan het huis Valois. Ook op de andere tapijten meende Yates verwijzingen naar de huwelijksfeesten van 1581 te zien. Daaruit concludeerde zij dat de tapijten ná september 1581 moeten zijn ontworpen.Ga naar eind60. Vergelijking van één van de zeldzame jeugdportretten van Henri de Guise (afb. 10) met de bewuste man om De Poolse ambassadeurs (afb. 9) leert dat Ivanoffs voorstel waardevol was. Tegenwoordig is de hertog vrijwel uitsluitend bekend van de portretten waar hij met een lidteken wordt voorgesteld (afb. 11).Ga naar eind61. Hendrik de Guise, die omstreeks 1575 de onbetwiste leider van de katholieke Ligue werd, had de verwonding in oktober van dat jaar opgelopen tijdens de opstand van Parijs. Hij toonde zijn verwonding aan de Parijzenaars als teken van zijn martelaarschap voor de katholieke zaak. Behalve als persoonlijk herkenningsteken heeft het lidteken van ‘Balafré’ dus een politieke lading: het verwijst naar het radicaal katholieke standpunt van de hertog. De mogelijke aanwezigheid van een jeugdportret van De Guise op De Poolse ambassadeurs betekent dat het tapijt niet lang na de gebeurtenissen te Parijs kan zijn ontworpen; het wel en wee van de hoge Franse adel was immers algemeen bekend.Ga naar eind62. Hiervoor kwamen reeds kort de drie voorgrond figuren op De Reis ter sprake (p. 24 afb. 12). Volgens Yates zinspeelt de voorstelling op het onderhoud te Blamont tussen Lodewijk van Nassau en de koninklijke familie toen Karel IX steun toegezegde aan de opstand. De identificatie van Lodewijk van Nassau is in Yates' betoog van belang, daar zij erdoor Willem van Oranje als opdrachtgever aanwijst. Maar haar theorie omtrent De Reis is tè speculatief. Niet slechts waren | |
[pagina 23]
| |
Afbeelding 9. Henri de Guise, detail Poolse ambassadeurs.
| |
[pagina 24]
| |
Afbeelding 10. Hendri de Guise, foto Chateau d'Azay-le-Rideau.
| |
[pagina 25]
| |
Afbeelding 11. Henri de Guise, anonieme gravure, foto Rijksmuseum-Stichting, nr. 31406.
| |
[pagina 26]
| |
Afbeelding 12. Detail De Reis.
| |
[pagina 27]
| |
in 1582 twee van de drie personen reeds overleden, ook de gelijkenissen en de beschrijving van de ‘reiskleding’ van het drietal zijn niet overtuigend. Indien op dit tapijt Hendriks reis naar Polen is voorgesteld - waar niet alle onderzoekers het over eens zijnGa naar eind63. - zouden de drie mannen op de voorgrond ook kunnen verwijzen naar de twintig edelen die de nieuwe koning begeleidden. Een van hen was Bussy d'Amboise (Louis de Clermont) die zich na zijn terugkomst uit Polen in 1574 aansloot bij de malcontente Alençon. Hij werd in de jaren daarop diens eerste ‘gentilhomme de la chambre’. In de herfst 1577 was hij samen met Monsieur te La Fère. Daarna bereidde hij de inval van Alençons troepen in Henegouwen voor en onderhandelde in de zomer 1578 met de Staten over het eerste contract met Monsieur. In augustus 1579 vond hij de dood bij één van zijn vele galante avonturen.Ga naar eind64. Het enige authentieke portret van deze edelman vertoont gelijkenis met de voorste man van de groep (vergelijk afb. 12 en afb. 13). Op beide portretten zien we een smal gezicht met een prominente neus, een puntbaard, wijkende haargroei bij de slapen, een volle onderlip en een spottende (?) blik. Het is jammer dat niet meer portretten van Bussy konden worden opgespoord. Zou namelijk zijn aanwezigheid onomstotelijk vaststaan, dan zou ook het onderwerp van dit tapijt zijn bepaald en de datering op geruime tijd vóór 1579 kunnen worden gesteld.Ga naar eind65. Tenslotte zij nog gewezen op de identificaties door Yates op De Hinderniswedstrijd en De Olifant. In de inleiding tot de tweede druk van haar boek (1975) distantieerde de schrijfster zich terecht van haar eerdere ‘herkenningen’. Hierdoor ontstond ten aanzien van de herdruk de merkwaardige situatie dat de inleiding herroept hetgeen later in de onveranderde tekst wordt geponeerd. Alençons prominente aanwezigheid op de tapijten en bepaalde ‘historische blunders’ wijzen, volgens Yates, op een niet-Franse opdrachtgever.Ga naar eind66. De portretten van Monsieur zouden getuigen van een grotere natuurlijkheid, omdat hij als enige tijdens zijn verblijf in Antwerpen ‘naar het leven’ kon worden geportretteerd. Maar een dergelijk kwaliteitsverschil kan ik niet onderschrijven. Evenals alle portretten zijn ook die van Alençon ‘geassembleerd’. Daarbij kan een tekening als die van Pierre Dumoutiers (ca. 1572) een rol gespeeld hebben (afb. 14).Ga naar eind67. De lijfelijke aanwezigheid van Monsieur was voor het ontstaan van de Valoistapijten allerminst noodzakelijk. De ontwerper van de Valoistapijten putte uit verschillende bronnen. Hij kende de gedrukte beschrijvingen van Franse hoffeesten en gebruikte de Carontekeningen, die de feesten in beeld brachten. Verder zal hij modealbums en afbeeldingen van de koninklijke kastelen ter beschikking gehad hebben. Voor de gelijkenis van de koppen maakte hij gebruik van een portretverzameling, waarvan er vele in omloop waren. Een dergelijke assemblagetechniek, verantwoordelijk voor de stijfheid van de figuren, was geenszins ongebruikelijk in de 16de-eeuwse Noordelijke schilderkunst. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat Yates' pogingen om de Valoistapijten nauwer aan de Nederlanden te relateren niet erg overtuigend zijn. Dit ligt niet uitsluitend aan het gebrekkige kunsthistorische materiaal, wat inderdaad een grote handicap is bij het onderzoek.Ga naar eind68. De oorzaak is vooral gelegen in de toegepaste methodiek: de ontstaansdatum en de gelegenheid waarvoor de ta- | |
[pagina 28]
| |
Afbeelding 13. Bussy d'Amboise, tekening, foto Bibl. Nat. Parijs, inv. nr. 85. B 106610.
| |
[pagina 29]
| |
Afbeelding 14. François de Valois, tekening, foto Bibl. Nat. Parijs, inv. nr. Na 22 rès.
| |
[pagina 30]
| |
pijten werden geweven stond vooraf onomstotelijk vast en het onderzoek werd daarbij aangepast. Was ook aan een vroegere datering gedacht, dan is duidelijk dat de personen en verwijzingen waar zo naarstig naar werd gezocht niet voorhanden kónden zijn. | |
Datering van de ValoistapijtenOp de Valoistapijten staat Hendrik III samen met zijn jonge echtgenote Louise (afb. 1). Charles de Guise is zonder zijn vrouw, Claude de Valois, weergegeven (afb. 3), terwijl wij Elisabeth van Oostenrijk, de jonge weduwe van Karel IX, tevergeefs zoeken. Deze gegevens wijzen erop dat de serie ná 1575 is ontstaan. Want in februari van dat jaar vond het huwelijk van de koning plaats, in hetzelfde jaar overleed Claude de Valois en in december keerde Elisabeth met haar dochtertje terug naar haar vader. De Valoistapijten zijn, meen ik, een afspiegeling van de familieomstandigheden van de Valois zoals die zich begin 1576 voordeden. Hendrik van Navarra had toen het hof nog niet verlaten en Marguerite volgde hem pas in de zomer 1578. Over de verwijdering tussen Monsieur en zijn familie is de berichtgeving tegenstrijdig. Eind 1576 verliet Alençon het hof, waarna hij zich in het voorjaar 1576 bij het leger van Navarra aansloot. Ten tijde van de Nederlandse missie echter, in november 1577, verkeert hij met de koning in de beste verstandhouding. Tijdens het daarop volgende militaire ingrijpen van Alençon in de Nederlanden zijn er opnieuw spanningen tussen de broers.Ga naar eind69. De oplevende huwelijksonderhandelingen met Engeland in 1579 bracht hen weer bij elkaar, terwijl de uiteindelijke mislukking ervan en Monsieurs verblijf in de Nederlanden een langdurige breuk ten gevolge had. Pas in het voorjaar van 1584 - enkele weken voor Alençons dood - verzoende Hendrik zich met François. Van de verzoeningsgezinde politiek van Catharina de Medici en Karel IX in de vroege jaren zeventig was in 1581 niets meer te bespeuren. De katholieke ultra's hadden aan het hof de overhand gekregen. Dit was voor Navarra, Marguerite en Alençon reden om het hof te mijden. Zelfs na de Bartholomeusnacht was de verdeeldheid in de Valoisfamilie niet zo groot geweest. Gegeven deze omstandigheden, is het ondenkbaar dat de tapijten pas in 1582 werden besteld. Zou men nog in 1582 de Valois' vredig vereend in spelen en in feesten presenteren, een situatie die al jaren niet meer bestond? De scheuring in de familie kondigde zich weliswaar al in 1576 aan, maar niemand kon toen vermoeden dat de breuk onherstelbaar zou zijn. Alleen al om die reden kan de serie niet lang na 1576 zijn ontstaan. Er zijn echter nog meer tekenen die wijzen op een vroegere datering. | |
De modeDe kleding op de Valoistapijten is de beste aanwijzing om de serie ná het tijdvak Karel IX en vóór 1581 te dateren. Sommige facetten van de mode rond 1574 zijn nog steeds aanwezig, terwijl het modebeeld van 1581 niet is bereikt. | |
[pagina 31]
| |
In de tweede helft van de jaren zeventig kwam in de damesmode steeds meer de nadruk te liggen op een smalle taille. Dit ideaal werd bereikt door het keurslijf sterk in te snoeren, het corps piqué een konische vorm te geven, de heupen te verbreden en verder gebruik te maken van wijde mouwen en grote kragen. Ten tijde van het Joyeuse-huwelijk had deze ontwikkeling haar hoogtepunt bereikt (afb. 15). Ook de mannenmode toonde in die jaren een toenemende nadruk op het wambuis. Dit was eveneens konisch van vorm en imiteerde, door de bolling bij de maagstreek, een pantser. De korte pofbroek met zijden kousen, een karakteristiek uit de vroege jaren zeventig, raakte op de achtergrond. Daarvoor in de plaats deed de kniebroek zijn intrede. Deze zag er, evenals de mouwen, ‘gewatteerd’ of ‘opgeblazen’ uit. Ook de heren droegen grote kragen en hun hoeden werden met hoge verenbossen versierd (afb. 16). Vergelijkt men de kostuums op één van de Carontekeningen (ca. 1573, afb. 18) en de schilderijen van het Joyeuse-huwelijk (ca. 1581, afb. 15,16,17) met de Valoistapijten (afb. 1-8), dan is evident dat de kostuums op de tapijten een stadium tussen beide uitersten representeren. Het silhouet van de dames op de tapijten ziet er natuurlijker uit dan op de schilderijen, maar is tegelijk niet meer zo sluik als op de tekening. De jurken op de tekening en de tapijten hebben pofmouwen en zijn verder strak tot aan de polsen, terwijl zij op de schilderijen van wijd bij de schouders geleidelijk smal verlopen. In tegenstelling met de tekening worden op de tapijten vrijwel uitsluitend kniebroeken gedragen. Deze zijn voorzien van een wijd heupstuk, reminiscentie aan de korte pofbroek uit de vroege jaren zeventig. Deze broeken zien er echter niet ‘gewatteerd’ uit, zoals op de schilderijen. Ook missen we op de tapijten de hoeden met de verenbossen en de grote kragen van de jaren tachtig.Ga naar eind70. De verrassend snelle verandering van het modebeeld, mede bepaald door de ijdele en protserige Hendrik III, maakte het voor de kunstenaars niet eenvoudig de koninklijke omgeving geloofwaardig voor te stellen. Lucas d'Heere - zeer waarschijnlijk de ontwerper van de tapijten - kende door zijn werkzaamheden voor Catharina de Medici in de jaren zestig de situatie aan het Franse hof. Hij was zich bewust van het probleem van de veranderlijkheid van de mode. In Engeland, waar hij van 1568 tot 1576 verbleef, ontstond zijn kostuumboek Theatre de tous les peuples et nations de la terre. Hierin had d'Heere, het probleem van de veranderlijkheid van de mode opgelost, door de Engelsman naakt met stof en schaar uit te beelden.Ga naar eind71. Het is daarom onwaarschijnlijk dat dezelfde kunstenaar in 1582 tapijten zou hebben ontworpen die toen al ouderwets waren. Ook is het ondenkbaar dat de serie pas in 1584 of 1585 het hof zou hebben bereikt, waar zij toen zeker zou zijn bespot.Ga naar eind72. Kortom, de mode op de Valoistapijten laat zien dat de traditioneel voorgestelde ontstaansdatum niet kan worden gehandhaafd, zoals recentelijk ook door Strong is opgemerkt.Ga naar eind73. | |
Orde van de Heilige GeestTwee schilderijen van het Joyeuse-huwelijk tonen Hendrik III en sommige edelen met de versierselen van de orde van de Heilige Geest (afb. 15 en 16). De orde | |
[pagina 32]
| |
Afbeelding 15. Bal du duc de Joyeuse, foto Louvre, Parijs, inv. nr. 8731.
| |
[pagina 33]
| |
Afbeelding 16. Bal à la cour d'Henri III, foto Louvre, Parijs, inv. nr. 8730.
| |
[pagina 34]
| |
Afbeelding 17. Bal à la cour des Valois, foto Musée des Beaux-Arts, Rennes, inv. nr. 794-1-135.
| |
[pagina 35]
| |
Afbeelding 18. Feest te Bayonne, tekening, foto Pierpont Morgan Library, New York, inv. 1955.7
| |
[pagina 36]
| |
werd in december 1578 door Hendrik met goedkeuring van de paus gesticht. De koning trachtte ermee de katholieke edelen van de Ligue te controleren en aan zich te binden. De eedafleggers waren absolute gehoorzaamheid en onderdanigheid aan koning verplicht; zij mochten ambten noch revenuen van andere prinsen aanvaarden, noch zonder toestemming het land verlaten. Daar de orde zich ten doel stelde de besluiten van het concilie van Trente in Frankrijk te verwezenlijken, was zij uiteraard niet toegankelijk voor protestanten. Voor hen was de orde zelfs bedreigend,Ga naar eind74. terwijl daarnaast vele ‘katholieke politieken’, zoals Alençon, ook niet aan de gestelde eisen voldeden. Aangezien het dragen van het ordekruis bij feestelijke gelegenheden verplicht was en het op de Valoistapijten ontbreekt, mogen we aannemen dat de tapijten vóór 1578 zijn ontworpen. | |
AnachronismeOp het anachronistisch karakter van de Valoistapijten is door Yates en anderen voldoende ingegaan. De figuren op de voorgrond stammen uit een andere periode dan de feesten op het middenplan en de locatie van die feesten stemt niet altijd overeen met de werkelijkheid. Soms hebben de figuren op de voorgrond in het geheel niet, of op zeer jeugdige leeftijd, deelgenomen aan gebeurtenissen. Er heerst op de Valoistapijten dus geen eenheid van tijd en plaats. Voor een deel is dit te wijten aan het gebruik van de Carontekeningen, die op hun beurt geen exacte weergave van de feesten zijn.Ga naar eind75. Dit anachronisme is niet storend, zodra wij aanvaarden dat de Valoistapijten geen ‘historie’ weergeven. Wij hebben te maken met portretten van de koninklijke familie zondermeer, waarbij de geportretteerden zijn omgeven door een uitermate passende entourage. Het behoeft geen betoog dat in de portretkunst van de zestiende eeuw allusies naar het milieu, naar de grote daden of werken van de geportretteerden, tot de veel gebruikte hulpmiddelen van de schilders behoorden. Hierin zijn de Valoistapijten geen unicum. Wél verrast de hoeveelheid van die verwijzingen. Maar de opdrachtgever koos waarschijnlijk bewust voor deze uitvoerige ‘background’ om zíjn voorstelling van het Franse hof duidelijk tot uitdrukking te brengen. De Valoisserie is trouwens niet de eerste tapijtenreeks waarop de koninklijke familie is geportretteerd zonder dat een bepaalde gebeurtenis werd uitgebeeld. Ten tijde van Brantôme bevond zich in de paleizen van de koning een oudere serie die geen andere functie had dan ‘les pompes et les gorgiasetez’ van de familie te tonen.Ga naar eind76. Die tapijten zijn helaas verloren gegaan, maar toen d'Heere voor Catharina de Medici werkte, heeft hij ze zeker gezien. De Valoistapijten presenteren dus de Franse monarchie in een context van macht en rijkdom, met reminiscenties aan de feesten van Catharina de Medici en afbeeldingen van de mooiste Valoispaleizen. Wie had ten tijde van de Franse burgeroorlog er belang bij een zo vleiend beeld van het hof te geven? | |
[pagina 37]
| |
De opdrachtgeversDoor Brantôme weten we dat de feesten van Catharina de Medici niet in de eerste plaats bedoeld waren als amusement voor het hof. Zij moesten indruk maken op het buitenland. De hoge kosten die ermee gemoeid waren, wogen kennelijk op tegen de beoogde politieke boodschap die luidde: ‘que la France n'estoit si totalement ruinée & pauvre, à ause des Guerres passées’. Brantôme vervolgt over de feesten: [...] plus la France en seroit mieux estimée et redoutée, tant pour en voir ses Biens & Richesses, que pour voir de tant Gentils-Hommes si braves & si adroits aux Armes, ainsi certes il s'y en trouve-là beaucoup, & qu'il fit très-bon voir, & dignes d'estre admirez. Het Franse hof was een aards paradijs ‘Escole de toute Honnesteté & Vertu, & Ornement de la France, ainsi que scavoient bien dire les Estrangers quand ils venoient’.Ga naar eind77. De Valoistapijten staan in hun uitbeelding dicht bij Brantômes beschrijving van de feesten. Gold voor de feesten dat zij met het oog op het buitenland werden georganiseerd, van de tapijten kan gezegd worden dat zij het antwoord op die politieke boodschap waren. De opdrachtgevers moeten buitenlanders zijn geweest, want de koninklijke familie zelf zou zeker geen ‘locatiefouten’ gemaakt hebben. In de vroege jaren zeventig zochten alleen Polen en de Nederlanden steun bij Frankrijk. Daar de Valoistapijten ná 1575 zijn te dateren, toen Hendriks Poolse avontuur tot het verleden behoorde, blijven de Nederlanden als mogelijke opdrachtgevers over. Verraden de tapijten hun herkomst? Alençon neemt op de tapijten een even belangrijke plaats in als de koning. Beiden werden twee keer op de voorgrond geportretteerd. Hendrik samen met Louise op het tapijt Fontainebleau en alleen, in antiek kostuum, op Het Steekspel (afb. 1 en 6). Alençon zien we met zijn zuster Marguerite op De Olifant en alleen op De Hinderniswedstrijd (afb. 8 en 7). Vanuit het oogpunt van dynastieke hiërarchie bevreemdt het dat beide broers evenveel aandacht krijgen. Alençon was na de dood van Karel IX weliswaar eerste troonopvolger, maar door Hendriks recente huwelijk was het de vraag of hij dat lang zou blijven. Zijn prominente aanwezigheid duidt erop dat de opdrachtgevers in hem evenveel belang stelden als in de koning. Mogelijk wijst zijn portret in eigentijdse wapenrusting (afb. 7) op zijn militaire ervaring, die in de Lage Landen hoog aangeslagen werd.Ga naar eind78. Ook Marguerite de Valois beheerst de Valoistapijten. Zij werd driemaal op de voorgrond voorgesteld, terwijl koningin Louise slechts twee keer is geportretteerd.Ga naar eind79. De voorrang van Marguerite is te verklaren uit de rol die zij speelde met betrekking tot Monsieur en de Nederlanden. In de herfst 1577 gaf Alençon uitdrukking aan zijn waardering voor haar activiteiten, toen hij aan de delegatie uit Henegouwen en Artesië een gouden penning schonk met zijn en haar beeltenis.Ga naar eind80. Hendrik van Navarra is minstens tweemaal op de tapijten geportretteerd. Dit in tegenstelling met Charles de Guise die een vergelijkbare familierelatie met de | |
[pagina 38]
| |
Valois had en slechts eenmaal voorkomt.Ga naar eind81. Ook dit gegeven kan naar de Nederlanden verwijzen. Al in 1576 had Navarra aan Holland en Zeeland militaire steun aangeboden en in 1580 toonde hij zich andermaal bereid ‘pour aller à la guerre aux Pays-Bas’.Ga naar eind82. De teleurstelling van de opstandelingen was in de zomer 1581 dan ook zeer groot toen bleek, dat Navarra en zijn hugenoten geen deel uitmaakten van Monsieurs leger, zoals werd verwacht. Bovendien speelde Navarra in de contracten van Alençon met de Staten een rol van betekenis: na Elisabeth was hij de belangrijkste bondgenoot tegen Spanje. Zoals wij zagen wilden de Staten een samenwerkingsverband met Elisabeth, Navarra en Monsieur, de protestantse Duitse en Deense prinsen tegen aanvallen van Spanje en de Franse Ligue. Hoewel de beoogde protestantse unie niet van de grond kwam, was de persoon van Navarra voor de Nederlanden van groot gewicht.Ga naar eind83. Behalve de nadrukkelijke aanwezigheid van de hiervoor genoemde personen wijzen mogelijk ook twee onderwerpen van de tapijten naar de Nederlanden. Gedoeld wordt op De Poolse ambassadeurs en De Reis, die beide in verband staan met Hendriks koningsschap in Polen. Al in 1573 had Alençon er bij Lodewijk van Nassau op gezinspeeld dat zijn toekomstige positie in de Nederlanden identiek zou zijn aan die van zijn broer in Polen. In de jaren daarna werd in de Lage Landen door voorstanders van het Alençon-bewind met graagte het Poolse voorbeeld aangehaald. Hendriks koningsschap in Polen gold als bewijs dat godsdienstvrijheid onder een Frans-katholieke prins mogelijk was.Ga naar eind84. Nog in augustus 1580 toetsten de Staten hun contract met Monsieur aan de Poolse overeenkomst, die indertijd door Frankrijk was aanvaard.Ga naar eind85. Gezien het belang van het Poolse koningschap zou het niet verbazen, indien beide tapijten naar een opdrachtgever uit de Lage Landen verwijzen: zij brengen immers de verwachtingen van de Fransgezinden in beeld. Samenvattend kan worden geconcludeerd dat de Valoistapijten een buitengewoon geschikt diplomatiek geschenk waren, uit de Nederlanden afkomstig en opgedragen door Fransgezinden aldaar. Deze gangbare opvatting blijft dus ook bij mijn onderzoek overeind, zij het op andere gronden. Maar de traditionele datering is te laat. Want de tapijten tonen de situatie aan het hof van vroeg in het jaar 1576. De kleding komt met dit jaartal overeen en een jeugdportret van Hendrik de Guise wijst eveneens naar dat jaar. De afwezigheid van versierselen van de orde van de Heilige Geest duiden op een ontstaansdatum vóór december 1578, terwijl een portret van Bussy d'Amboise de tapijten ruim vóór augustus 1579 plaatst. Omdat geen kwaliteitsverschil tussen de portretten op de tapijten kon worden vastgesteld, dateren ook de beeltenissen van Monsieur van vóór zijn komst naar de Nederlanden. Dit alles maakt een datering in de jaren 1576/1577 zeer waarschijnlijk. | |
Lucas d'HeereYates heeft Ysselsteyns voorstel om Lucas d'Heere (1534-1584) als ontwerper van de Valoistapijten te beschouwen, overtuigend onderbouwd. D'Heere werd immers door Van Mander beschreven als een specialist op het gebied van de portretkunst, tapijtontwerpen en kostuums. Omstreeks 1560 had Lucas voor | |
[pagina 39]
| |
Catharina de Medici gewerkt en na zijn terugkomst uit Engeland in 1576, stond hij zowel op artistiek als op politiek terrein in dienst van Oranje. Al ten tijde van Marnix' missie in Engeland (voorjaar 1576) stond d'Heere in nauw contact met de vertegenwoordiger van Oranje en in de zomer van dat jaar schreef Oranje hem een brief waarin hij d'Heeres toewijding aan de opstand prees. In Oktober bevond zich de schilder nog in Engeland, want hij tekende de door Frobisher meegebrachte eskimo. Hij zal spoedig na de afkondiging van de Pacificatie (8 november) terug gekomen zijn. Uit d'Heeres afscheidsbrief aan de Nederduitse gemeente te Londen valt af te leiden dat hij overhaast vertrok en oorspronkelijk niet van plan was voorgoed in de Nederlanden te blijven.Ga naar eind86. Deze gegevens staan mijn voorstel voor een vroegere datering van de Valoistapijten niet in de weg. De opdracht voor de ontwerpen kan hem nog in Engeland via Marnix hebben bereikt. Mogelijk werd zijn aanwezigheid in de Nederlanden door de opstarting van het project vereist. Toen bleek dat na de Pacificatie de levensomstandigheden voor de calvinisten aanzienlijk waren verbeterd, is d'Heere in dienst van Oranje hier gebleven. | |
ConclusieUit mijn betoog kwam naar voren dat de drie tapijten die de Staten-Generaal in de herfst 1577 aan Monsieur aanboden, kostbare stukken waren. Hun kwaliteit, datering, plaats van herkomst, functie, opdrachtgever en ontvanger komen precies overeen met hetgeen over de Valoistapijten is gesteld. Daarom lijkt het zeer waarschijnlijk dat deze stukken deel uit maakten van de Valoisserie. De Valoisserie is zeker als een eenheid ontworpen. Maar de twee weversmerken en de iets afwijkende maten wijzen erop dat bij de uitvoering mogelijk twee ateliers betrokken waren.Ga naar eind87. Ik veronderstel dat de drie tapijten van 1577 het eerst gereed waren. De resterende vijf kwamen waarschijnlijk later klaar en werden ook later aangeboden. Maar een andere schenkings datum kon niet worden achterhaald. Wél werd duidelijk dat de Staten voortdurend in het krijt stonden bij Alençon. Al in de herfst 1577 wilden de Staten hem oorspronkelijk naast de tapijten 100.000 pond schenken; onderlinge onenigheid verhinderde dit. Niet ten onrechte excuseerde de Nederlandse missie zich daarom bij Monsieur voor het ‘schamele geschenk’ van slechts drie tapijten.Ga naar eind88. In het jaar daarop maakte Monsieur nog grotere kosten ten behoeve van de Staten door een leger van 12.000 manschappen zelf te betalen. Voor zijn terugkeer naar Frankrijk, januari 1580, lieten de Staten hem weten: Dont ilz avoient conceu ferme espérance que avant son partement ilz eussent eu moyen et occasion de luy monstrer aussy par les effects combien ilz se sentoient obligez à luy faire bien humble service et pour tout tesmoignage de gratitude mectre en évidence à tout le monde combien ilz prisent et estiment les bénéfices recus de sa main, et par son moyen.Ga naar eind89. Terecht voelden de Staten zich verplicht tegenover Monsieur. We hebben echter geen enkele aanwijzing óf, en hoe, de dankbaarheid van de Staten vorm kreeg. | |
[pagina 40]
| |
Waarschijnlijk was de schuld nog niet vereffend in het voorjaar 1579. Toen beloofden de Staten aan Monsieur voor zijn vredesinspanningen jaarlijkse schenkingen ter waarde van 100.000 gulden. Maar er kwam geen vrede met Spanje en de Staten betaalden hun schuld ook toen niet. Wél werden de banden met Alençon opnieuw aangehaald, met als uiteindelijk resultaat de soevereiniteitsoverdracht in de zomer van 1580. Ook bij die gelegenheid horen we niets over schenkingen. Slechts bij de ratificatie van het contract vernemen we dat de gebruikelijke feestelijkheden zullen worden uitgesteld tot de eedaflegging die in de Nederlanden zal plaats hebben.Ga naar eind90. Tenslotte werden bij de feesten ter ere van Alençons intrede achtereenvolgens te Middelburg, Antwerpen, Brugge en Gent in het vroege voorjaar 1582 inderdaad geschenken aangeboden, maar de tapijten die daarbij genoemd worden, waren niet de Valoistapijten.Ga naar eind91. Wij hebben betoogd dat Oranje de motor achter de hele zaak met Monsieur was. Nadat de Staten de drie tapijten voor Alençon in de herfst 1577 hadden betaald, zou de prins zelf verantwoordelijk kunnen zijn geweest voor de voortgang van het project. Wel had Oranje, zoals bekend, door de opstand zijn familievermogen grotendeels verloren, maar de Staten-Generaal gaven hem eind 1577 enige financiële armslag. Hem werden toen ‘certain notable somme d'argents’ toegekend, die hij voor geheime zaken in het landsbelang naar eigen goeddunken kon besteden.Ga naar eind92. Mogelijk is dit de reden waarom wij niets meer horen over betalingen door de Staten van de resterende tapijten. Voor die vijf stukken zou - naar analogie van de eerste drie - een bedrag van ca. 35.000 pond Artois beschikbaar moeten zijn geweest, een fractie vergeleken met de schuld die de Staten bij Monsieur hadden te vereffenen. |
|