De Zeventiende Eeuw. Jaargang 3
(1987)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 115]
| |
Hoe is het met Dorothée van Dorp verder gegaan?
| |
[pagina 116]
| |
banger/ Dan Dicht en Rijm vereischt: mijn vier en brandt niet langer/ Dan tot het leste vers [...].’Ga naar eind8. Dat kàn, maar dat moet je wel weten. Het is mogelijk dat Dorothée in de herfst van 1616 van vers en brief gehoord heeft - in Haagse kringen van die tijd bleef weinig geheim - en wou tonen, dat zij ook belangstelling voor en van een ander kon hebben. In haar latere brieven heeft ze het al te demonstratief over haar aanbidders.Ga naar eind9. Hoe het zij, gedienstige roddelaars vertelden Huygens dat ze met een ander werd gezien; en volgens de ‘Herder-clachte’ bleven ook haar brieven uit. Hij was diep geschokt en er volgt een periode waarin hij niets van verliefdheid of trouwen wil weten. Maar de band met Dorothée bleef. Ze werden het erover eens, dat ze alleen maar grote vrienden waren, heel platonisch: ‘Een vruntschap sonder sorgh, een liefde sonder smert,/ Twee herten in een siel, twee sielen in een hert,/ Een twee-gemeynen wil, een eendracht van gepeynsen, [...]’Ga naar eind10. Inderdaad zijn in hun brieven uitingen van diepe verbondenheid te vinden. ‘Ick meijn al, dat ick met den song praet, als ik schrijf,’ zegt zij; en hij, 's avonds laat in Stuttgart: ‘le contentement de parler avec vous m'oste tout autre souvenir. Kint, ne vous alienez jamais de moy.’Ga naar eind11. Tegelijk houden ze vol, dat ze vrij zijn met een ander te trouwen. ‘[...] si peut estre en mon absence l'envie vous prend de vous engager à quelque autre-vous, je supplie, Choississez le un peu selon mon humeur,’ schrijft Huygens in 1620.Ga naar eind12. Dorothée verzekert in 1624: ‘al hoorden ick, dat ghij daer al de schoonste vrijster van Eijngelandt vriden, soo en sou ick er niet eens geloers af sijn, want die liefde, die ghij haer sout dragen, die en pretendeer ick niet eens.’Ga naar eind13. Dorothée kon goed jaloers zijn. Meestal schrijft ze hartelijk over anderen, maar een enkele keer onaardig op het grove af, bijvoorbeeld over het meisje dat getrouwd was met Thomas Edmond, die eens naar haar eigen hand gedongen had.Ga naar eind14. Toen Huygens in 1626 begon te vrijen naar het mooiste meisje van Amsterdam, Suzanne van Baerle, werd het heel moeilijk voor Dorothée, want ze hield van ‘Baereltgen’Ga naar eind15. en een zuster van Suzanne was met broer Arend van Dorp getrouwd. In het voorjaar van 1626 logeerde Dorothée bij de Van Baerles in Amsterdam. Toen ze daar een paar dagen ziek was, nam ze afscheid van de familie alsof ze stervende was.Ga naar eind16. Dorothée als versmade geliefde in tranen afscheid nemend van het leven - dat lijkt een mooie slotscène. Maar hoe emotioneel ook, Dorothée was vitaal en ongelofelijk actief. Zelfs in dat droeve voorjaar van 1626 is ze in de weer voor anderen, net als in haar brieven, waarin je haar ziet draven om iemand een bruidsschat, een hond of een pageplaats te bezorgen.Ga naar eind17. Zelfs vanuit Amsterdam doet ze moeite voor de carrière van haar broers, dat blijkt uit een brief en een gedicht van Huygens.Ga naar eind18. En in een notarisakte, juist in april 1626, komt een nieuwe kant van haar te voorschijn: ze was goed in geldzaken en ze hielp de mensen om haar heen niet alleen met hartelijkheid, aanmoediging en boodschappen, maar ook met zakelijke transacties. Die akte van 1626 handelt over niets minder dan een huis dat Dorothée gekocht heeft voor een Engelse officiersweduwe.Ga naar eind19. Haar broers schijnen dat talent van haar onderkend te hebben. De oudste, | |
[pagina 117]
| |
Tertulliaen, gaf haar in 1624 het vruchtgebruik van de ambachtsheerlijkheid Dorp.Ga naar eind20. Tertulliaen stierf in 1638, de volgende broer had een groeiend gezin en hield de inkomsten zelf. Juist in die tijd zien we Huygens in actie komen om een jaargeld voor de weduwe van Dorp en de juffrouwen van Dorp te krijgen.Ga naar eind21. Dorothée heeft haar inkomen goed gebruikt: in 1654 werd ze aangeslagen voor een vermogen van vierduizend gulden.Ga naar eind22. Ze hield zich bezig met leningen van particulier aan particulier, een vorm van belegging die lang in gebruik is gebleven. Saartje Burgerhart en Hendrik Edeling hebben elkaar dank zij zo'n lening leren kennen; Huygens zette zijn geld ook op die manier uit.Ga naar eind23. Hij leende vooral aan kleine neringdoenden. Dorothée kende hoog en laag aan het hof; blijkbaar genoot ze vertrouwen en kreeg van eenvoudige mensen grote bedragen in bewaring.Ga naar eind24. Ook waagde ze het borg te staan voor een vriendin, Marie van Eussum-Diert, die bepaald niet goed in geldzaken was. Want toen het bij haar dood bleek dat ze uit dankbaarheid Dorothée tot haar erfgename had benoemd,Ga naar eind25. haastte deze zich naar de notaris om te zeggen dat ze twijfelde of ze de nalatenschap wel zonder schade kon aanvaarden, maar bereid was voor de begrafenis en wat verder ‘oirbaer’ was te zorgen, ‘alleen met insicht van medogentheijt ende nootsaeckelijckheijt, mitsgaders voor de eere ende reputatie van de overledene, ende derselver vriend[e] ende geallieerde.’Ga naar eind26. Maria Diert was een belangrijke vriendin geweest. Ze stierf in 1651, en in 1620 komt ze voor in brieven van Huygens, al is het maar in het rijtje van mensen die hij laat groeten.Ga naar eind27. In dat rijtje wordt ook een ‘Claesje’ genoemd. Dat was Nicolaas van Santen, die na de dood van zijn vader, een Delftse regent, bij zijn tante Van Eussum-Diert woonde. Als hij in 1624 zijn testament maakt, laat hij haar uit dankbaarheid meer na dan een gewoon legaat.Ga naar eind28. Hoe oud hij was heb ik niet kunnen vinden. Zijn oudere broer is van 1592, zijn vader stierf in 1610; waarschijnlijk is hij na 1600 geboren en was hij veel jonger dan Dorothée. Toch heeft hij op den duur een grote rol in haar leven gespeeld en zij in het zijne. Hij sterft in 1635 en laat Dorothée bij codicil vierhonderd gulden na en haar dienstbode honderdvijftig.Ga naar eind29. Gezien dat legaat voor de dienstbode moet hij vaak bij haar te gast zijn geweest. Hij was kapitein, dus ging in de zomer mee op veldtocht. Wie de brieven van Dorothée aan Huygens kent, met haar inzicht in zijn karakter en zijn fantasieën, met haar meeleven en aanmoedigen, kan zich voorstellen hoe ze met deze jongeman omsprong. Hij kan problemen gehad hebben; de vader die hij jong verloor, was vermoord,Ga naar eind30. en zijn Delftse familie loopt voor kleinigheden naar de notaris. Een hartelijke, amusante en praktische oudere vriendin kon hij gebruiken. Een liefdesrelatie zal het nauwelijks geweest zijn. Eerst na zijn dood kreeg Dorothée van zijn tante een ring als aandenken.Ga naar eind31. In elk geval was Dorothée van Dorp na Huygens' huwelijk geen zielige, uitgerangeerde stakker. Ze bleef door Den Haag draven, gewaardeerd door de mensen die haar kenden. Ook door Huygens. In 1638, als hij de rouw om Sterre verwerkt heeft, vertelt men in Hofkringen dat hij hevig verliefd is op juffrouw van Dorp en hij ontkent dat allerminst.Ga naar eind32. Worp, bij wie Dorothée geen goed kan doen, veronderstelt | |
[pagina 118]
| |
Verklaring van Dorothée van Dorp, waarbij ze de erfenis van Maria Diert onder beneficie van inventaris aanvaardt.
HGA, Not. PvG fol. 314 | |
[pagina 119]
| |
dat nu met ‘juffrouw van Dorp’ Dorothées veel jongere stiefzuster Charlotte Marie bedoeld is. Maar Charlotte Marie had haar eigen weduwnaar, Buat (vader van de latere ritmeester Buat), die stierf eer het tot een huwelijk kwam. Hij trad wel al op als doopgetuige bij een Van DorpGa naar eind33. en hij liet Charlotte Marie vierduizend gulden na. Dat blijkt uit Huygens' correspondentie, hij heeft er druk achterheen gezeten, dat ze dat geld zo gauw mogelijk kreeg.Ga naar eind34. Een paar jaar later gaf hij haar een bijbel cadeau,Ga naar eind35. Dat hoefde hij Dorothée niet te doen, want als er een punt was waarop Huygens en Dorothée één van zin waren, dan was het hun geloof. Het blijkt uit hun brievenGa naar eind36. en hij zegt er iets van in het gedicht waarmee hij haar Heilighe Daghen aanbiedt. Charlotte Marie kreeg dat boek niet; Huygens schonk het, behalve aan de vrouw van Hooft aan wie het opgedragen is, aan de vriendinnen die een grote rol in zijn leven speelden. Het vers voor Tessel is het belangrijkste, dat voor Dorothée het eerste. Het begon met ‘Dorothée mijn eerste min'/ Daer ick noch geen ende aen vinn.’ Die regels heeft hij geschrapt en ervoor in de plaats gezet: ‘Door en door gesift gemoed/ Tusschen voor en tegenspoed.’Ga naar eind37. Dorothée hàd veel voor- en tegenspoed ondervonden. Niet alleen toen Huygens met een ander trouwde en Nicolaas van Santen jong stierf. Haar jeugd was al moeilijk. Haar vader is, onder meer, gouverneur van Oostende geweest, dat anderhalf jaar belegerd werd; een barre ervaring voor een kind. Verder heeft ze als kind of heel jong meisje haar moeder verloren. Maar een goed ding in haar leven was de jonge tweede vrouw van haar vader, Sara van Trello, door wie de vrolijke Lucretia van Trello een trouwe vriendin van haar werd. Vreugde en verdriet ondervond ze ook door haar broers. Ze was in de wolken toen Philips van Dorp in 1624 overal werd geëerd en geprezen, omdat hij een konvooi door de Duinkerker kapers had gehaald.Ga naar eind38. Maar in 1636 liet hij het tegenover de Duinkerkers zo schandelijk liggen, dat hij ter verantwoording werd geroepen. Op gezag van Huygens hield de familie dat stil voor Dorothée, totdat hij schreef: ‘Je mag het nu wel aan zijn zuster vertellen.’Ga naar eind39. En dan waren er de kinderen van haar broers. Een heette naar haar, Sara DorotheaGa naar eind40. en een ander, Anna, maakte ze tot haar erfgename.Ga naar eind41. Die Anna was ook intelligent, actief en emotioneel, zo blijkt uit de brieven van Huygens' zoons, haar neven. Haar zeer tedere vriendschap met Elisabeth Musch, was spreekwoordelijk in Den Haag, Betje Musch had de bijnaam ‘l'amie’. Soms deed Anna keurig wat hoorde, bijvoorbeeld samen met haar moeder en Dorothée formeel op bezoek gaan bij een nicht, die hen woedend ontving, omdat ze in lang niet geweest waren: ‘je voudrais avoir este present a cette agreable entretenue, et qu'il m'en eust couste quelque chose,’ schreef Christiaan aan Constantijn. Constantijn kon hem jaren later nog iets mooiers melden: ‘Une belle compagnie vient de sortir de la chambre de Toot (= Lodewijk): Buat, Cabellau, l'aisnée Dorp et mademoiselle Nieuveen (= Elisabeth Musch) en habit de garcon, pensez.’Ga naar eind42. Van nog later dateert een degelijke, zakelijke brief door Anna namens haar moeder tot Huygens gericht.Ga naar eind43. Die brief ging over familiebezit in oorlogstijd. De veelzijdige Anna was blijkbaar in staat Dorothées geldzaken over te nemen. Er is een testament van na | |
[pagina 120]
| |
Dorothées dood waarin een eenvoudige vrouw, die met een kruisje tekent, vijfduizend gulden aan de Lutherse kerk en de armen vermaakt en bijna en passant zegt - het staat in de marge - dat dat geld bij juffrouw van Dorp zaliger in bewaring is.Ga naar eind44. Een jaar voor haar dood liet een soldaat van het hof, die haar achthonderd gulden had toevertrouwd, voor de zekerheid informeren, of dat wel veilig zat bij een oud mens. Diakenen zoeken Dorothée op en krijgen van haar te horen, dat ze het geld tot zijn voordeel heeft belegd en dat ze haar familie - dat moet Anna gelden - ervan op de hoogte heeft gebracht, zodat hij niet tekort zal komen en het ‘suver’ terug kan krijgen, als zij komt te ‘succumberen.’Ga naar eind45. Dorothée maakte wat van haar leven en voor Huygens bleef ze een goede vriendin, vaak voor hem in de weer. Blijkbaar zag ze hem geregeld, want ze bezorgt boodschappen en pakjes aan derden. In 1638 moet ze een antwoord van Huygens overbrengen aan Mademoiselle Sluchar. In 1642 schreef hij aan Utricia Ogle, dat hij twee door haar gekopieerde liederen van Mademoiselle van Dorp had ontvangen: ‘jamais si beau pacquet me vint de si belle main par si belle main.’Ga naar eind46. Na 1652 is er in de correspondentie tussen Huygens en Westerbaen telkens sprake van manuscripten die door ‘Dorpia’ - Dorothée - en soms door ‘Dorpia minor’ - Charlotte Marie - van de ene dichter naar de andere worden gebracht. Als beide zusters gestorven zijn, constateert Westerbaen dat Huygens en hij zelden meer contact met elkaar hebben.Ga naar eind47. Ook uit andere feitjes blijkt de levende vriendschap. Op zijn reis naar Spa in 1654 bezocht Huygens een gravin van Grobbendonck, familie van Dorothées moeder.Ga naar eind48. En zou het toeval zijn, dat er een Catrina Cornelis bij Dorothée in huis woonde?? Trijntje Cornelis was een heel algemene, veel voorkomende naam en ik zou er over zwijgen, als Catrina in november 1657 niet verklaard had, ‘dat sij bij de 8 jaeren bij wijlen Juffr. Dorp heeft gewoont’, dus sinds 1649 of begin 1650. In februari 1650 duikt de naam ‘Trijntje Cornelis’ voor het eerst op in een gedicht van Huygens. Ook buiten het toneelstuk Trijntje Cornelis gebruikt hij meer dan eens haar naam als voorbeeld van een flinke vrouw die tegen een stootje kan en in de moeilijkste omstandigheden raad weet.Ga naar eind49. ‘'T sel doncker wese, daer sij de wecht niet en vint,’ zegt Huygens van haar bij monde van Kees de knecht.Ga naar eind50. Dat betreft dan de Trijntje uit zijn stuk; de ferme of vindingrijke Trijntje uit de eerdere verzen zóu iets met Dorothées huisgenote te maken kúnnen hebben. Misschién heeft Huygens zijn Zaanse schippersvrouw naar haar vernoemd. Het was Dorothée die een manuscript van Trijntje Cornelis naar Westerbaen bracht en hem vertelde dat het stuk - kennelijk in besloten kring - zou worden opgevoerd. Ze vertelde smakelijk, want Westerbaen schrijft dat ze hem deed watertanden en vroeg haar een goed woordje voor hem te doen, zodat hij de voorstelling mocht bijwonen.Ga naar eind51. Zou de Catrina Cornelis van vlees en bloed het stuk ook hebben gelezen en gezien? Al wat we met zekerheid van haar weten is wat ze zei als getuige toen Dorothées erfgename zich tegen de Van Santens moest verdedigen.Ga naar eind52. Dorothée is op 21 juli 1657 begraven. Twee dagen later kwam Huygens thuis van een dienstreis in het Zuiden. Eind mei of begin juni had hij daar het | |
[pagina 121]
| |
bericht gekregen dat zijn jongste zoon, die al een jaar onderweg was met een gezantschap, in Dantzig overleden was. Zodra hij in Den Haag arriveerde werd hij aan alle kanten met dat verlies gecondoleerd. Hij had nog een dode te betreuren: juist toen hij op de terugreis twee dagen in Antwerpen verbleef, stierf daar zijn oude vriend Edelheer. Het werd een drukke zomer, vele verplichtingen eisten zijn aandacht. Verder had hij goede vriendinnen in die tijd, Maria Casembroot en Beatrix de Cusance; vooral de laatste speelt, althans in de correspondentie, in augustus en september een grote rol.Ga naar eind53. Dorothées dood staat niet vermeld in Huygens' Dagboek, maar dat is ook het geval met Tessel, Hooft en Barlaeus. Een grafschrift voor haar ontbreekt. Charlotte Marie kreeg er ruim een jaar later wel één, zij het tamelijk kleurloos, al heet ze in het Dagboek ‘amicissima,’ zeer grote vriendin.Ga naar eind54. Zo lijkt het op het eerste gezicht dat Dorothées heengaan Huygens niet beroerde. Maar ik geloof dat de Guarini-vertaling van begin september 1657 aan haar gewijd is, omdat hij de namen uit het origineel verandert in Thyrsis, zijn eigen herdersnaamGa naar eind55., en in Dorinde. Het is geen rouwgedicht in eigenlijke zin, maar een herinneringsbeeld. Huygens was goed in herinneringen ophalen. Zie bijvoorbeeld hoe hij jaren na dato schrijft aan Lady Stafford, eens Lady Killigrew: ‘This is the hand of a stranger, who had the honour to take his leave of your friendship in Lothbury Galery some 32 years since.’ Of zie hem in 1681 en 1682 over de zusters Roemers Visscher dichten. Hij was nog geen veertig, toen hij de vrolijke kant van zijn jeugd opriep, de spelletjes en maaltijden bij een van Dorothées vriendinnen.Ga naar eind56. De oude pijn èn vreugde schijnen samen te vallen in het hieronder geciteerde vers van Guarini. Huygens had de eerste vier regels al in 1654 in het Nederlands vertaald, met behoud van de oorspronkelijke namen Licori en Batto. (In 1686 vertaalde hij het voor de derde keer, zowel in het Frans als in het Nederlands; de herder heet dan in 't Frans weer Thyrsis, de herderin Clorinde, in het Nederlands zijn ze Tijs en Lijs. Gezien de gewoonte beginletters van namen aan te houden geldt dit vers van dertig jaar later waarschijnlijk Leen Pergens, die ook het initiatief tot de vriendschap had genomen en ook aanleiding had om te blozen, want ze begon met een vergelijking van Trijntje Cornelis met Bormeesters Nieuwsgierig Aagje.Ga naar eind57.) In 1657 schreef Huygens: Dorinde fit present
A Thyrsis son amant
D'une Rose de prix,
Cueillie à mon aduis
Dans quelque Paradis:
Et en la luij donnant le teint de la Pucelle
S'enflamma d'une ardeur si vermeille et si belle
Qu'il sembloit qu'une Rose eust faict don d'une fleur
De sa propre couleur.
Alors dit le berger, en tirant de son coeur
| |
[pagina 122]
| |
Un souspir amoureux,
Pourquoy ne suis-je heureux
Iusques à meriter ma fortune si bonne,
Qu'elle me fasse un don de la Rose qui donne.Ga naar eind58.
Heeft Dorothée, heel lang geleden, toen zij als eerste het hoge woord sprak, een kleur als vuur, of als een roos, gekregen? Kwam die verre herinnering ‘suver’ terug, nu de actieve oude Dorothée was ‘gesuccumbeerd’? Er is ook een Dorinde-gedicht uit 1640. Het staat tussen de bergerettes die later in de Pathodia sacra et profana zijn gepubliceerd, maar dit, gericht tot iemand wier naam niet wordt ingevuld (‘Aen...’) is er niet in opgenomen. Het is het oude recept: Dorinde weigert hem, denkt dat ze hem daarmee diep ongelukkig maakt, maar hij is juist verheugd, omdat hij nu zijn vrijheid behoudt.Ga naar eind59. Die vrijheid was ook een onderwerp van gesprek en gedicht tussen Tessel en Huygens, Tessel was er evenzeer op gesteld als hij.Ga naar eind60. Dorothée blijkbaar ook. Zij was een persoonlijkheid, zoals al Huygens' vriendinnen, en een van de weinigen die we niet alleen door de ogen van haar omgeving leren kennen, maar die we nog op haar oude dag een paar keer zelf aan het woord horen - als is het maar in notarisakten; een plechtstatige bron die ons glimpen laat zien van het niet zo plechtstatige dagelijks leven. | |
[pagina 124]
| |
|