| |
| |
| |
Portretjes in ‘Spaens loot’ van de hand van Anna Maria van Schurman (1607-1678)
K. van der Stighelen
Een blik op een half dozijn nooit eerder geziene getekende zelfportretten van Anna Maria van Schurman zou ongetwijfeld zowel de pen van Constantijn Huygens Sr, Jacob Cats, Johan van Beverwyck en menig ander schrijfvaardig Nederlander in beroering hebben gebracht. Misschien mag dit ook nu nog aanleiding zijn deze zelfportretjes, naast een zestal andere miniatuurportretten in potlood, van naderbij te bekijken.
Schurmans intellectuele veelzijdigheid en artistieke vingervaardigheid werden zowel door Jacob Cats in zijn Trou-Ringh als door Johan van Beverwyck in de Uytnementheyt des vrouwelicken geslachts hoog geprezen.Ga naar eind1. Naast haar bedrevenheid in het boetseren en glasschrijven, en in de schilder- en pasteltekenkunstGa naar eind2., roemden beiden ook haar handigheid in het ‘teykenen met pot-lood’.Ga naar eind3. Het maken van minutieus uitgevoerde portretminiaturen in potlood, of zoals Anna Maria's stadsgenoot de Utrechtse advocaat en oudheidkundige Arend van Buchell het omschreef ‘in plumbagine vel met Spaens loot’Ga naar eind4., was in de Noordelijke Nederlanden reeds ca. 1600 erg in trek.Ga naar eind5. Vooral graveurs die gelijkaardige ontwerpen maakten als voorstudie voor portretgravures, legden zich op deze nieuwe variante van de portretminiatuur toe.Ga naar eind6. Het is niet uitgesloten dat A.M. van Schurman, die volgens een onuitgegeven eigentijdse biografie in de Rijselse Gemeentelijke Bibliotheek een opleiding genoot bij Margaretha van de Passe (1600-1637), dochter van de bekende graveur Crispijn Senior, in dit grafisch milieu een inspiratiebron vond.Ga naar eind7. Ook Schurman zelf etste enkele portretten, wat haar bekendheid met het genre nogmaals bekrachtigt.Ga naar eind8.
In het 't Coopmanshûsmuseum te Franeker (Friesland) zijn een tiental potloodportretjes van Anna Marie van Schurman bewaard. Het ‘Prentenkabinet’ van de Leidse Rijksuniversiteit bezit eveneens twee zeer geslaagde zelfportretten in ‘plumbagine’. De verzameling van het ‘Fries Museum’ te Leeuwarden bevat een ten onrechte aan haar toegeschreven damesportret in potlood. Onder het aantal bewaarde exemplaren is naast het hoog aantal zelfportretten ook het aantal portretjes van Schurmans nabije familieleden opmerkelijk groot.
Het oudst bekende specimen stelt een man voor die dankzij het wapenschild kan geïdentificeerd worden als een lid van de Schurman-familie (Franeker, 't Coopmanshûs, potlood op papier, 4,55 × 4,50 cm).Ga naar eind9. (pl. 1). Het portretje onderscheidt zich van de verder te bespreken miniaturen omdat het de voortekening vormt voor een gouacheminiatuur (gouache op perkament,
| |
| |
4,10 × 4,10 cm) aanwezig in dezelfde Friese collectie. (pl. 2). De tekening toont een man die volgens het opschrift rechts van de voorgestelde eenenzestig jaar oud is. Hij heeft glad naar achter gestreken haren die ter hoogte van de oren een rij krullen vormen, en een knevelbaard. De man draagt een donker overwambuis met knopenrij vooraan en hoog gespleten mouwen, onder een
| |
| |
liggende molensteenkraag. Wie wordt afgebeeld is niet onmiddellijk duidelijk. Door G.D.J. Schotel geïdentificeerd als ‘den ouden van Schurman’, lijkt het inderdaad niet onmogelijk dat hier Frederik van Schurman de Oude, Anna Maria's grootvader die in 1599 overleed, wordt afgebeeld.Ga naar eind10. Indien dit het geval is, ontstond de tekening vanzelfsprekend op basis van een bestaand prototype. Het gegeven dat de tekening voorkomt in een klein album dat uitsluitend jeugdwerk van Schurman bevat, ondersteunt een vroege datering (ca. 1623-1625). Het bovenschrift van deze tekening, gekalligrafeerd in vergulde letters ‘Memorable are You me’, doet eveneens veronderstellen dat de geportretteerde reeds overleden was bij het ontstaan van de miniatuur. Het is dus waarschijnlijk dat Anna Marie haar vaardigheid in het portretteren aanvankelijk oefende door het maken van kopieën naar oudere meesters.Ga naar eind11.
Tot de oudste tekeningen behoren ook twee damesportretten in potlood, beide voorzien van een wapenschild. Een eerste miniatuur (Franeker, 't Coopmanshûs, potlood op perkament, 4,50 × 5,00 cm) toont een vrouw weergegeven tot even beneden de schouders, driekwart naar links gekeerd. (pl. 3). De haren zijn uit het gezicht weggekamd en worden achter op het hoofd in een ‘chignon’ gesteund door een ‘Drahthaube’ opgehouden. Rond de hals draagt
| |
| |
ze een juweel met bloemmotieven en over de schouders ligt een kralensnoer. Het passend keurslijf heeft brede pofmouwen en een schouderbrede dubbele kraag waarvan de bovenste gesteund wordt door een ‘portefraes’. Ga naar eind12. De mouwen vertonen verticale splitten en zijn op verschillende hoogten gestrikt. Op de borst prijkt een linnen rozet rond een ovaal portretmedaillon. Het aan een lint opgehangen wapenschild dat links de eik in zijn schild voert terwijl de rechterpartij de barensteel van het geslacht von Harff de Dreiborn draagt, verwijst zonder twijfel naar Anna Maria's moeder Eva Schurman-von Harff. Het opschrift ‘aetatis suae 49’ en het kostuum maken een datering in de omgeving van 1630 mogelijk. Ga naar eind13.
Een tegenhanger van het zo net beschreven portret is te vinden in een tweede damesvoorstelling (Franeker, 't Coopmanshûs, potlood op perkament, 5,70 × 5,20 cm). (pl. 4). De geportretteerde is op identieke wijze afgebeeld. Het kapsel, het kralensnoer, de dubbele kraag - zij het dimaal niet met kant omboord - de snit van het lijfje en de mouwen stemmen grotendeels overeen met de opsmuk van het hoger vermelde voorbeeld. Een merkwaardig feit is wel dat de tekening onderaan overkleurd werd, een fenomeen dat met betrekking
| |
| |
tot één van Schurmans geëtste zelfportretten, zoals verder blijken zal, zelfs Constantijn Huygens een doorn in het oog was (zie pl. 1).Ga naar eind14. Heraldisch rechts op de portretminiatuur is een wapenschild te zien dat links opnieuw het von Harff de Dreiborn-wapen toont. Het andere veld van het doorsneden schild, een weerhaak van keel op een zilveren grond, verwijst naar het Rijnlandse geslacht Schlaun.Ga naar eind15. Het corresponderend opschrift vermeldt voor deze vrouw de leeftijd van negenenveertig jaar. In eerste instantie zou men kunnen veronderstellen dat het wapen van toepassing is op A.M. van Schurmans grootmoeder langs moederszijde, die de naam Lucia von Harff-Schlaun droeg.Ga naar eind16. Omwille van de treffende gelijkenis met de voorgestelde op het bovenschreven damesportret, de analogie in leeftijd en het karakteristieke kostuum van de Frans beïnvloede Hollandse mode uit de jaren 1625/1630, is men eerder geneigd ook in deze tekening een portret van Eva von Harff te herkennen. Zo blijkt uit een brief van Anna Maria van Schurman aan Huygens, daterend van 1661, dat ook zijzelf bij gelegenheid het gedeelde wapen Schurman-von Harff gebruikte ter bezegeling van haar brieven. (pl. 5). Volgens de geijkte heraldische normen kon zij zich evenmin van deze zegelring bedienen.Ga naar eind17.
pl. 5. Zegellak met het wapenschild Schurman-von Harff, bevestigd aan een brief van A.M. van Schurman aan Constantijn Huygens Sr.
Den Haag, Koninklijke Bibliotheek, Hss., nr. 133 b8, N.68.
| |
| |
Op basis van opmerkelijke overeenkomst in kapsel en kledij kan hierbij een derde portretminiatuur aansluiten die vermoedelijk in dezelfde jaren ontstond. Het vierkant buste-portretje (Franeker, 't Coopmanshûs, potlood op perkament, 3,60 × 4,20 cm) toont een jong meisje in driekwart naar links gekeerd. (pl. 6). De tekening is uiterst fijn van uitvoering en lijkt voor wat de kleding betreft, niet te zijn afgewerkt. De typering van het jeugdig gezichtje verraadt een meer dan gemiddeld portretteertalent.
pl. 6. Portret van een niet geïdentificeerd meisje.
Franeker, 't Coopmanshûs.
Een tweede groep portretjes in ‘Spaens loot’ bestaat uit een drietal zelfportretten te dateren tussen 1630 en 1640, periode waarin Schurman ‘het schoutonneel van een doorlugtige naem’ bereikt had.Ga naar eind18. De opdracht van de bij de aanvang van deze bijdrage genoemde boeken evenals van tientallen panegyrische gedichten en prozastukken vielen haar te beurt.Ga naar eind19. Dat Anna Maria als beste latiniste van de stad bij de verheffing van Utrechts ‘Illustre School’ tot universiteit in 1636 werd uitgenodigd een gelegenheidsgedicht te maken, verstevigde haar roem en reputatie in binnen- en buitenland.Ga naar eind20. Als allereerste vrouwelijke student aan een Nederlandse hogeschool kon zij college lopen bij de orthodoxe theoloog Gisbertus Voetius (1589-1676).Ga naar eind21. Op basis van haar
| |
| |
briefwisseling met André Rivet (ca. 1572-1671) publiceerde zij in 1638 de Amica dissertatio inter A.M. Schurmanniam et A. Rivetum de capacitate ingenii muliebris ad scientias,Ga naar eind22. een vurig pleidooi voor een grotere intellectuele ontwikkeling van zowel begaafde als bemiddelde vrouwen.Ga naar eind23. De zelfportretjes uit deze jaren bieden inderdaad het beeld van een wereldse ‘joffer’ die zich bewust was van haar uitzonderlijke capaciteiten.
Bij een eerste exemplaar gaat het om een borstbeeld in driekwart naar links (Franeker, 't Coopmanshûs, potlood op perkament, 5,00 × 4,20 cm). Het kapsel ‘à la française’ met korte pony en gefriseerde haren breed uitstaande naast het hoofd, komt eveneens voor op het geëtste zelfportret van 1633.Ga naar eind24. (pl. 7) De jurk valt vooral op door de uitzonderlijk brede mouwen met splitten en de imposante kegelvormige kraag. Links is een wapen te zien met als motief de eik van het geslacht Schurman.Ga naar eind25. Het ‘aetatis suae’ laat zich spijtig genoeg zeer moeilijk lezen.
Een miniatuurportret uit het Leidse Prentenkabinet (potlood op perkament, 6,65 × 6,60 cm) vertoont grote gelijkenis zowel met het Franekerse exemplaar als met de genoemde ets van 1633. (pl. 8). Het busteportret is in driekwart naar links weergegeven. De jurk die Anna Maria hier draagt, doet in modieuze gezochtheid niet onder voor het Franse kapsel. Een passend lijfje met hoge taille zit geprangd tussen ingesnoerde pofmouwen die op de bovenarm splitten vertonen waarin parels werden genaaid. De strakheid van het
| |
| |
| |
| |
kleed wordt gecompenseerd door een fantasierijke dubbele kraag met schouderstukjes. Bij deze tekening is, evenals in het vermoedelijk portret van Frederik van Schurman Sr en bij de von Harff-Schlaun-tekening, de onderste strook van de drager met zwart bedekt. De dekkende arcering lijkt hier, evenals bij de twee andere portretjes, nà voltooiing te zijn aangebracht. Mogelijk zag Schurman in het aanbrengen van dit ‘repoussoir’ op de voorgrond een gepast middel wat meer diepte in haar tekeningen te brengen. Constantijn Huygens stoorde zich méér dan Anna Maria aan deze eerder weinig esthetische oplossing. De ets met het zelfportret van 1633, waarbij Schurmans handen verborgen bleven achter een cartouche, inspireerde Huygens tot meer dan tien gedichten. Versregels als ‘Waerom berght de Maeght die handen Die noijt wedergae'en vanden’ en ‘Stoot af het nijdigh berd, en gunt mijn oogh de handen’,Ga naar eind26. illustreren Huygens' ‘feeling’ voor dit wat curieuze detail. Naar zijn voorbeeld dichtte ook Caspar van Baerle twee Latijnse verzen op de ‘Virginem Ultrajectinam, sine manibus depictam’.Ga naar eind27.
Omstreeks dezelfde tijd is ook het derde zelfportret te situeren (Franeker, 't Coopmanshûs, potlood op perkament, 8,70 × 6,50 cm). (pl. 9). Het ovale portretje toont Schurman tot aan de taille. Het gelaat is volledig uitgetekend, terwijl de haren, een deel van de schouders en het bovenlichaam slechts schetsmatig werden aangezet. Voor zover het te zien is, heeft Anna Maria een parelsnoer om de hals en draagt zij een strak keurslijf met vierkant décolleté onder een breed gedrapeerde mantel met platte boord. De gelijkenis met de hoger genoemde zelfportretten is opvallend. Dit miniatuurtje is binnen het getekend oeuvre van Schurman bijzonder interessant omdat het in zijn onvoltooidheid iets leert over haar werkwijze. De portretten werden eerst in grote lijnen geschetst, waarvoor een vlak stukje graniet werd gebruikt dat brede, makkelijk uitwisbare sporen nalaat. De gedetailleerde uittekening en monochrome ‘inkleuring’ volgde nà de schets. Eerst kwam de uitwerking van het gelaat aan de beurt, zoals ook merkbaar in het ten dele afgewerkte meisjesportret. (zie pl. 6).
Omstreeks 1640 deed er zich in het leven van de beroemde Anna Maria van Schurman een eerste omwenteling voor. De dood van haar moeder in 1637,Ga naar eind28. bracht haar voor het eerst in contact met huishoudelijke zorgen. De opvang in haar huis van twee hoog bejaarde tantes van moederszijde, ging al zeer vlug een groot deel van de beschikbare tijd in beslag nemen.Ga naar eind29. Geleidelijk aan distantieerde Schurman zich meer en meer van wereldse genoegens en ging ze zich onder invloed van Voetius vrijwel uitsluitend aan de studie van de Bijbel en de Oosterse talen wijden. Het ging zelf zo ver dat zowel Rivet, in een brief aan Huygens,Ga naar eind30. als ook niemand minder dan René Descartes hun beklag deden over Voetius' eenzijdige ‘bekeringsijver’:
Ce Voetius a gasté aussi la Damoiselle de Schurmans, car au lieu qu'elle avoit l'esprit excellent pour la Poésie, la Peinture et autres telles gentillesses, il y a desia cinq ou six ans qu'il la possède si entièrement, qu'elle ne s'occupe plus qu'aux controverses de la théologie.Ga naar eind31.
| |
| |
pl. 9. Zelfportret van Anna Maria van Schurman.
Franeker, 't Coopmanshûs.
| |
| |
Deze mentaliteitsverandering komt onomwonden tot uiting in een tweetal zelfportretten, die wat kleding en opschik betreft, een duidelijke versobering tonen. Vergeleken met een zelfgestoken portretgravure uit 1640, Ga naar eind32. kan gesteld dat beide miniaturen in dezelfde jaren getekend werden. Op het portretje uit het Leidse Prentenkabinet (potlood op perkament, 8,70 × 6,67 cm) beeldt Anna Maria zich af in driekwart naar links; een chignon op het achterhoofd en twee krulstaartjes reikend tot beneden de kin maken het kapsel uit. (pl. 10).
Zij is gekleed in een vrij eenvoudige jurk met kegelvormige kraag die vooraan wordt gesloten met een dubbele strik waaraan twee akers bevestigd zijn. De overeenkomsten met een zonder twijfel gelijktijdig ontstaan zelfportret uit de Friese collectie (Franeker, 't Coopmanshûs, potlood op perkament, 5,00 × 4,20 cm) zijn treffend. De uitdrukking van het gelaat is op beide versies overtuigd ernstig, de kledij soberder. Het einde van ‘the frivolous time of her life’ Ga naar eind33. was duidelijk in aantocht.
Volgens Schurmans autobiografie, Eucleria getiteld (1673), beletten, kort na het overlijden van haar moeder, huishoudelijke taken en specifiek studieuze
| |
| |
aangelegenheden, haar zich verder op de kunsten toe te leggen.Ga naar eind34. Dat zij af en toe toch nog een potlood of etsnaald ter hand nam, wordt bewezen door de zo even genoemde ‘plumbagine's’ die vermoedelijk alle twee kort voor of ná 1640 ontstonden. Uit de periode 1640-1650 zijn inderdaad weinig kunstwerkjes van Schurman bewaard. Voor wat de tekeningen betreft, kan slechts één exemplaar gesignaleerd worden.
De bedoelde portretminiatuur (Franeker, 't Coopmanshûs, potlood op perkament, 4,80 × 4,80 cm) toont een man van middelbare leeftijd, in driekwart naar rechts tot aan de schouders afgebeeld, (pl. 11). Het wapenschild vertelt ook hier dat het om iemand uit Anna Maria's familie gaat. Het is goed mogelijk dat Schurman hier haar broer Johan Gotschalk (ca. 1605-1664) portretteerde, die, al werd hij door Descartes wat smalend getypeerd (‘son frère, il n'a jamais esté connu que pour un homme de petit esprit’Ga naar eind35.), in haar persoonlijk leven een zeer grote rol heeft gespeeld. Broer en zuster woonden tot ca. 1653 samen in het ouderlijk huis nabij de Utrechtse Dom.Ga naar eind36. Het zal trouwens ook Johan Gotschalk zijn geweest die haar in contact bracht met de ex-jezuïet en mystieke hervormer Jean de Labadie (1610-1674), bij wiens religieuze gemeenschap Anna Maria van Schurman zich ca. 1670 tot ‘grote rasernye van quaatwillige menschen’Ga naar eind37. aansloot.Ga naar eind38. Gezien het feit dat Johan Gotschalk rond 1605
geboren werd en volgens het opschrift hier de leeftijd van vijfenveertig jaar had bereikt, mag de tekening ca. 1650 gedateerd worden.Ga naar eind39. Zijn haren hangen licht krullend tot over de oren; hij is gekleed in een met bloempatronen geborduurd wambuis met schouderstukjes, liggende kraag en knopenrij vooraan. Ook hier werd de benedenstrook van de drager met grafiet bedekt.
pl. 11. Vermoedelijk portret van Johan Gotschalk van Schurman.
Franeker, 't Coopmanshûs.
| |
| |
pl. 12. Portret van een jonge vrouw. Foutief toegeschreven aan Anna Maria van Schurman. Leeuwarden, Fries Museum.
De portretjes die Anna Maria van Schurman in ‘Spaens loot’ tekende, dateren alle uit de periode ca. 1623-ca. 1650. Ze vertonen opmerkelijk veel gemeenschappelijke kenmerken, mede omdat van een echte stilistische evolutie geen sprake kan zijn.
Fundamenteel is o.m. dat de natuurlijke kleur van de drager steeds wordt behouden. Het gezicht van de afgebeelde persoon is steeds een weinig excentrisch ten opzichte van de centrale as gesitueerd. Is de geportretteerde in driekwart naar links gewend, dan ligt de loodrechte die het gelaat doorsnijdt, links van de centrale as. Kijkt het model naar rechts, dan is deze loodlijn rechts van de as te vinden. Het hoofd van de afgebeelde is steeds iets boven de horizontale middellijn te vinden, wat de ‘bladspiegel’ ten zeerste bevordert. Voor wat de typering van het gelaat betreft, is het karakteristiek hoe de halsaanzet, indien het zicht erop niet door een hoge kraag belemmerd wordt, door twee evenwijdige lijnen wordt gesuggereerd. Het dekkend overkleuren van de benedenstrook biedt een aanvullend criterium voor eventuele verdere toeschrijvingen. In vergelijking met het boven getoonde, is dan ook evident het getekend portret uit de verzameling van het ‘Fries Museum’ te Leeuwarden (potlood op perkament, 20,00 × 18,50 cm) uit Schurmans portrettekeningen-oeuvre te schrappen. (pl. 12). Het aanwezige monogram AMS biedt immers geen garantie voor een zekere toeschrijving.Ga naar eind40.
| |
| |
Uit preciosa als deze miniaturen in ‘plumbagine vel met Spaens loot’, is menig biografisch-relevante conclusie te trekken. Artistiek gezien bewijzen zij dat Anna Maria van Schurman als dilettante wist aan te knopen bij een door professionele kunstenaars bepaalde grafische traditie.Ga naar eind41.
|
-
eind1.
- J. Cats. 's Werelts begin, midden, eynde. Belsoten in den Trou-Ringh, met den Proef-Steen van den selven. In: Alle de wercken van de Heer Jacob Cats. Amsterdam 1661, p. B3. Cats noemde haar reeds in Houwelijck. Dat is de gantsche gheleghentheyt des echten staets. 2e uitg.. Kleef 1628, p. 48 (1ste uitg. dateert van 1625), ‘het onlangs opgeresen juweel’. - J. van Beverwyck. Van de Uytnementheyt des vrouwelicken geslachts. Dordrecht 1639, p. E3 vo, p. 88. In A.M. van Schurmans brievenbundel van 1648 zijn eveneens enkele brieven opgenomen, gericht aan Van Beverwyck. Zie A.M. à Schurman. Opuscula hebraea, graeca, latina, gallica. Prosaica et metrica. Leiden 1648, p. 184-190, 207-209.
-
eind2.
- Zie hierover o.m.: K. van der Stighelen. ‘Anna Maria van Schurman (1607-1678), die de wetenschap had met eenen diamant op het glas geestig te schrijven.’ In: Antiek 19 (1984/85), p. 513-523; Idem. ‘Een pastelportretten-kwartet: Anna Maria van Schurmans primeur in de Nederlandse kunstgeschiedenis.’ In: It Beaken 47 (1985), p. 25-39.
-
eind3.
- J. Cats. Op. cit., p. B4 vo; J. van Beverwyck. Loc. cit. - Anna Maria's relatie met Van Beverwyck en enkele andere vooraanstaande artsen wordt besproken in: M.J. van Lieburg. ‘Anna Maria van Schurman en
de geneeskunde.’ In: Spiegel Historiael 10 (1975), p. 406-411.
-
eind4.
- Buchelius omschrijft de techniek naar aanleiding van het bekijken van een portretje van Petrus Molenaeus, broer van André Rivets (zie noot 22 en 30) tweede echtgenote Marie du Moulin (niet te verwarren met Rivets nicht, de geleerde Marie du Moulin Junior, met wie Schurman eveneens correspondeerde: zie A.M. à Schurman. Op. cit., p. 158-160 en J. Voisine. ‘Un astre éclipsé: Anna Maria van Schurman.’ In: Études Germaniques 27 (1972), p. 510). Zie: A. Buchelius. Notae Quotidianae. (Werken uitgegeven door het Historisch Genootschap gevestigd te Utrecht. 3e serie. Dl. 70.) Uitg. door J.W.C. van Kampen. Utrecht 1940, p. 71: ‘quam ipsa ex prototypo fecerat plumbagine vel met Spaens loot’.
-
eind5.
- Het tekort aan belangstelling voor de ‘miniatures à la mine de plomb’ werd reeds ter gelegenheid van de overzichtstentoonstelling te Brussel opgemerkt, waar een aparte vitrine werd gewijd aan ‘des miniatures en crayon ou comme on disait alors, à la plombagine’. Zie: L'Exposition de la miniature à Bruxelles en 1912. Recueil des oeuvres les plus remarquables des miniaturistes de toutes les écoles, du XVI au XlXe siècle. Brussel-Parijs 1913, p. 42, pl. LVII-LVIII. Volgens T.H. Colding. Aspects of Miniature Painting. Its Origin and Development. Kopenhagen 1953, p. 123, waren ‘those small drawn portraits on parchment minutely executed’
bijzonder populair in de Noordelijke Nederlanden aan het begin van de 17de eeuw.
-
eind6.
- Zie ook: A. Staring. ‘Nederlandsche portretminiaturen.’ In: Kunsthistorische verkenningen. (Onbetreden gebieden der Nederlandse Kunstgeschiedenis o.l.v.G. van Gelder. 3). Den Haag 1948, p. 80. - Cf. o.m.: Jacques de Gheyn II als tekenaar 1565-1629. (Tentoonstellingscat.). Rotterdam 1985, cat. nrs. 23-28, 33.
-
eind7.
- Rijsel, Bibliothèque Municipale, Fds Mss, t. VI (cote 694), f. 126: Ms Guillaume de la Rivière.
-
eind8.
- Zie: Hollstein's Dutch and Flemish Etchings, Engravings and Woodcuts ca. 1450-1700. Dl. 26. Verzameld door D. de Hoop Scheffer. Uitg. door K.G. Boon. Amsterdam 1982, p. 111-114.
-
eind9.
- V. en H.V. Rolland. Illustrations to the Armorial Général by J.B. Rietstap. Dl. 5. Anast. herdr. (van de uitg. uit 1926). Londen 1976, pl. CCLXXXIII.
-
eind10.
- G.D.J. Schotel. Anna Maria van Schurman. 's-Hertogenbosch 1853, p. 58, nr. 14 (van de bijlage), p. 47-49, voor genealogische gegevens.
-
eind11.
- Het album heeft een perkamenten bandje rondom van een lijst en in het midden van eikeloof in gouddruk voorzien (17,8 × 13,9 cm). Het bestaat uit verscheidene katernen. Van de eerste katern bestaande uit vier folii, draagt f. 1 ro het herenportretje. Dat Schurman naar oudere meesters kopieerde, blijkt uit het citaat in noot 4 en wordt ook beweerd door G. de la Riviëre: [...] Lan 1620 Elle commenca de son propre mouvement a reprendre le crayon, pur copier quelques piéces d'excellens maistres que son pere avoit dans ses sales' (Rijsel, Bibliothèque Municipale, Fds Mss, t. VI (cote 694), f. 117.
-
eind12.
- Hierover meer in: F.W.S. van Thienen. ‘“Een silvre portefraes”. Een zeventiende-eeuws kostuumonderdeel.’ In: Antiek 3 (1969), p. 482-487.
-
eind13.
- Zie: A. Fahne. Geschichte der kölnischen, jülischen und bergischer Geschlechter in Stammtafeln, Mappen, Siegeln und Urkunden. Dl. 1. Anast. herdr. (van de uitg. uit 1848). Osnabruck 1965, p. 138-139; V. en H.V. Rolland. Op. cit., Dl. 3, pl. CIL. - De geboortedatum van Eva von Harff is niet bekend; wel weet men dat ze in 1602 huwde met Frederik van Schurman (zie: G. Arnold. Gotfr. Arnoldi supplementis illustrationibus historiae suae ecclesiasticae germanicis. Frankfurt 1703, p. 1340). Men kan eventueel veronderstellen dat zij geboren werd ca. 1580.
-
eind14.
- Het is niet uitgesloten dat Schurman deze ‘oplossing’ verkoos liever dan met een onhandig getekend handenpaar voor de dag te komen.
-
eind15.
- Zie: G. Arnold. Op. cit., p. 1339; G.D.J. Schotel, Op. cit., p. 3. Cf. V. en H.V. Rolland. Op. cit., Dl. 5, pl. CCLXV.
-
eind16.
- Door G.D.J. Schotel. Loc. cit., wordt de spelling als ‘Slaun’ voorgesteld.
-
eind17.
- Den Haag, Koninklijke Bibliotheek. Hss., 133 B 8, No 68.
-
eind18.
- Zie: A.M. van Schurman. Eucleria, of uitverkiezing van het beste deel, waar in vertoont wert een kort begrip van haar leven, als mede veel hooftstukken van den godsdienst grondig werden verklaart. Anast. herdr. (van de uitg. uit 1684). Leeuwarden 1978, p. 12.
-
eind19.
- Talrijke voorbeelden hiervan in de brievenbundel: A.M. à Schurman. Opuscula [...], passim; zie ook: A.M. van Schurman en J. van Beverwyck. Geleerde brieven van de edele en konst-rijke Juffrouw, Anna Maria van Schurman gewisselt met de geleerde heeren Samuel Rachelius, Professor in de Rechten te Kiel en Johan van Beverwyck, Ned. Doct. tot Dordrecht. Amsterdam 1728. - Over de ijdele roem nagestreefd tijdens haar jeugd, vertelt Schurman ook in het autobiografische Eucleria. Zie: A.M. van Schurman. Eucleria [...], p. 24-30, 36-39, 43-48, 60-78.
-
eind20.
-
Algemeene Feestwijzer voor het tweede eeuwfeest der Utrechtse Hogeschool, 1636-1836. Utrecht 1836, p. 9, 76-84 (Ook in: A.M. à Schurman. Opuscula [...], p. 262-263). - Barlaeus repliceerde op Anna Maria's Latijnse gedicht met een vers, getiteld ‘In masculos versus Annae Mariae a Schurman quibus Trajectinae urbi novum Academiae
decus gratulatur’. Zie ook: Algemeene Feestwijzer [...], p. 85-86.
-
eind21.
-
Blauwkous? Tentoonstelling over vrouwenstudie aan Nederlandse universiteiten en hogescholen. Utrecht 1959, p. 4-5; I. Heringa en I.H. Pareau. Annales Academiae Rheno-Trajectinae, Ann. MDCCCXXIV-MDCCCXXV. Utrecht 1826, p. 119-120; G.W. Kernkamp. De Utrechtse universiteit, 1636-1936. Dl. 1. Utrecht 1936, p. 148.
-
eind22.
- Het traktaat is in A.M. à Schurman. Opuscula [...], p. 28-56, opgenomen onder de titel Problema praticum. Num foeminae christianae conveniat studium litterarum. In 1646 verscheen te Parijs een Franse vertaling: Question célèbre. S'il est nécessaire, ou non, que les filles soient scavantes. Agitée de part et d'autre, par Mademoiselle Anne Marie de Schurman, Hollandoise, et le Sr. André Rivet Poitevin. G. Cohen. Ecrivains français en Hollande dans la première moitié du XVIIe siècle. (Bibliothèque de la revue de littérature comparée). Parijs 1920, p. 719, noot bij p. 537, brengt de mogelijkheid naar voor dat Molière deze vertaling kende toen hij zijn Femmes savantes (1671) schreef.
-
eind23.
- Voor een grondige bespreking van dit opstel, zie: A.M.H. Douma. Anna Maria van Schurman en de studie der vrouw. Uitg. doct. verhand. Amsterdam 1924.
-
eind24.
- Zie: Hollstein's Dutch and Flemish Etchings [...]. Dl. 26, p. 114, nr. 4. Cf. E. Kai Sass. Comments on Rembrandt's Passion Paintings and Constantijn Huygens Iconography. (Det Kongelige Danske Videnskabernes Selskab. Historisk-Filosofiske Skrifter. Dl. 5.3). Kopenhagen 1971, p. 6.
-
eind25.
- Voor identificatie, zie noot 9.
-
eind26.
- Huygens werd door Barlaeus met Schurman in kennis gebracht, terwijl het Arnout van Buchell was die Anna Maria bij Barlaeus aanprees. Zie o.m.: C. Barlaeus. Epistolarum Liber Dl. 1. Amsterdam 1667, p. 305-308. In 1630 schrijft Van Baerle aan Huygens: ‘Est Ultrajecti virgo rari exempli, Anna Maria Schurmans, [...] Pingit, scribit, versificatur, Graeca legit et intelligit’. Zie: De briefwisseling van Constantijn Huygens (1608-1687). (Rijksgeschiedkundige Publicatieën Dl. 15). Uitg. en van aantekeningen voorzien door J.A. Worp. Dl. 1. Den Haag 1911, p. 273, nr. 484. - Voor Huygens' gedichten op Anna Maria's ets, zie: De gedichten van Constantijn Huygens. Naar zijn handschrift uitgegeven en van aantekeningen voorzien door J.A. Worp. Dl. 1. Groningen 1892, p. 299, noot 3; Dl. 2. Groningen 1893, p. 296, 299-301. Deze polemiek wordt ook besproken in J.A. Worp. ‘Caspar van
Baerle. IV. Eerste jaren te Amsterdam.’ In: Oud-Holland 5 (1887), p. 102-103.
-
eind27.
-
De gedichten van Constantijn Huygens [...]. Dl. 2. Groningen 1893, p. 304.
-
eind28.
- Zie: A.M. à Schurman. Opuscula [...], p. 235 (in een brief van 3 januari aan Johannes Crucius).
-
eind29.
- In haar autobiografie vertelt Schurman dat zij ‘Door huis-zorgen en door werken der liefde ontrent eenige bloetvrindinne in ons huis, van de voortgank der studien, en van het beoefenen der konsten, bijkans twintig jaren [...] afgehouden’ werd. Zie: Eucleria [...], p. 150, 220.
-
eind30.
-
De briefwisseling van Constantijn Huygens [...]. Dl. 2, p. 503, nr. 2249: ‘Mons. Voetius luy charge tellement l'esprit (...) qu'elle est tout à luy, [...]’.
-
eind31.
-
Oeuvres de Descartes. Dl. 3. Correspondance janvier 1640-juin 1643. Uitg. door Ch. Adam en P. Tannery. Parijs 1899, p. 230-231 (in een brief aan de Miniemenpater Marin Mersenne van 11 nobember 1640).
-
eind32.
-
Hollstein's Dutch and Flemish Etchings [...]. Dl. 26, p. 113, nr. 3 (met afb.). Gelijktijdige creaties zijn o.m. nog een zelfportret in olieverf en een tweede in pastelkrijt. Voor afb., zie: K. van der Stighelen. ‘Een pastelportretten-kwartet [...],’ p. 27 en 28, afb. 1-2.
-
eind33.
- U. Birch. Anna Maria van Schurman. Artist, Scholar, Saint. Londen-New York 1909, p. 24.
-
eind34.
- Zie noot 29. De oorspronkelijke uitgave verscheen in het Latijn: Eucleria seu melioris partis electio. Tractatus brevem vitae ejus delineationem exhibens. Luc. 10:41, 42. Unum necessarium. Maria optimam partem elegit. Altona 1673. Achter de frontespice werd een gravure naar een zelfportret van A.M. van Schurman op oudere leeftijd toegevoegd.
-
eind35.
-
Oeuvres de Descartes. Dl. 3. Correspondance janvier 1640-juin 1643, [...], p. 231.
-
eind36.
- Tussen ca. 1653 en 1655 ondernamen Anna Maria en Johan Gotschalk samen met de twee bejaarde ‘materterae’ een reis naar Keulen, waar een proces lopende was betreffende ‘een oude bezittinge’. (A.M. van Schurman. Eucleria [...], p. 221). In Utrechtse kringen deed de reis veel stof opwaaien. Geruchten deden de ronde dat zij in Keulen zou verzaken aan het bijwonen van de protestantse eredienst (A.M. van Schurman. Eucleria [...], p. 222). Zelfs C. Huygens maakte zich zorgen dat zij het voorbeeld van de ‘beroemde maar beroomde Tesselscha’ zou volgen. In een brief aan Utricia Swann van maart 1654 schrijft hij: ‘I may be informed of what may be come to your notice about our precious Sibylla and the altering of her religion’. (Zie: De briefwisseling van Constantijn Huygens (1608-1687). (Rijksgeschiedkundige Publicatieën. Dl. 28) [...]. Dl. 5, p. 200-201, nr. 5338. - Bij hun terugkeer in Utrecht was het wantrouwen t.o.v. hun ‘papistische’
sympathieën nog niet helemaal geweken, wat hen er toe deed besluiten zich tijdelijk op het platteland, in het dorpje Lexmond nabij Vianen, terug te trekken (A.M. van Schurman. Eucleria [...], p. 222). Na het overlijden van de hoogbejaarde tantes betrokken broer en zuster opnieuw het Utrechtse ouderlijke huis. Naar het einde van de vijftiger jaren toe ondernam Johan Gotschalk een reis naar Genève, waar hij in contact kwam met Jean de Labadie. Ongeveer anderhalf jaar na zijn terugreis in de Nederlanden overleed hij (1664) (Zie: A.M. van Schurman. Eucleria [...], p. 224-225). - Caspar Barlaeus noemt Johan Gotschalk in een brief aan Huygens ‘[...] virum doctissimum, Johannem Godscalcus a Schurmans’ (Zie: De briefwisseling van Constantijn Huygens (1608-1687). (Rijksgeschiedkundige Publicatieën. Dl. 15) [...]. Dl. 1, p. 273, nr. 484).
-
eind37.
- A.M. van Schurman. Eucleria [...], p. 244-245.
-
eind38.
- A.M. van Schurman. Eucleria [...], p. 228-334. - Zie o.m. M. Smits van Waesberghe. ‘Het ontslag van de Labadie uit de Sociëteit van Jesus.’ In: Ons Geestelijk Erf 26 (1952), p. 23-49; A. Ritschl. Geschichte des Pietismus in der reformirten Kirche. Dl. 1. Anast. herdr. (van de uitg. van 1880). Berlijn 1966, p. 208-209; W. Goeters. Die Vorbereitung des Pietismus in der reformierten Kirche der Niederlande bis zur Labadistischen Krisis 1670. Leipzig 1911, p. 150.
-
eind39.
- Zie: A.J. van der Aa. Biografisch woordenboek der Nederlanden. Dl. 6. Haarlem 1852, p. 173.
-
eind40.
- Hoewel A.M. van Schurman uitzonderlijk een monogram bestaande uit de letters AMS gebruikte, komt het nergens op identieke wijze voor. (Cf. o.m.K. van der Stighelen. ‘Anna Maria van Schurman (1607-1678) die de wetenschap had [...], p. 519, 520, afb. 6). Zie ook: G.K. Nagler. Die Monogrammisten und diejenigen bekannten und unbekannten Künstler aller Schulen. Dl. 1. München-Leipzig 1858, p. 427, nr. 985; p. 531, nr. 1240.
-
eind41.
- Zie noot 7 en cf. D. Franken. L'oeuvre gravé des van de Passe. Catalogue raisonné des estampes de Crispijn senior et junior, Simon, Willem, Magdalena et Crispijn III van de Passe, graveurs néerlandais des XVIe et XVIIe siècle. (Scripta artis monographia. Dl. 19). Anast. herdr. (van de uitg. uit 1881). Amsterdam 1975, passim; Hollstein's Dutch and Flemish Etchings, Engravings and Woodcuts (ca. 1450-1700). Dl. 15. Samengebracht door K.G. Boon en J. Verbeek. Amsterdam s.d., p. 218-281 en Hollstein's Dutch and Flemish Etchings [...]. Dl. 16. Samengebracht door J. Verbeek en I.M. Veldman. Uitg. door K.G. Boon. Amsterdam (1974), p. 35-59; 83-87; 97-127; 153-186; 201, 205-207; 219-220.
|