De Zeventiende Eeuw. Jaargang 1
(1985)– [tijdschrift] Zeventiende Eeuw, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 48]
| |
De Engelse Puritein Francis Rous (1579-1659) en de vertaling van enkele van zijn geschriften in het Nederlands
| |
[pagina 49]
| |
‘studiosus artium liberalium’ inschrijven aan de Leidse universiteitGa naar eind6.. Hij had toen al enkele gedichten op zijn naam staan, o.a. Thule, or Virtue's History, een gedicht uit 1598 in de trant van Spenser. In 1601 vinden we hem terug in Engeland, in de ‘Middle Temple’ te Londen, hetgeen er op wijst dat hij een loopbaan als jurist ambieerde. Spoedig echter trok hij zich terug in Cornwall, waar hij zich met theologische studiën bezig hield. Mogelijk lag aan deze wending in zijn levensloop een omkeer in zijn persoonlijk leven ten grondslag. In een hierbeneden nader te bespreken voorwoord bij de vertaling van één van Rous' geschriften merkt de Nederlandse theoloog Jacobus Koelman op, dat de auteur ‘sonderling van Godt was geleert, hoewel... na onse gemeene spreekwijse geen Theologant... als hebbende in zyn Jonckheydt alleen gestudeert in de Rechten’; hij schikte zich om ‘principael te behertigen het Zielewerk’ en beschreef in de dedicatie van zijn werken aan zijn vader ‘hoe de Heer hem geraekt, ende tot dese Studien gedreven heeft’Ga naar eind7.. Anthony Wood, die in zijn Athenae Oxonienses enkele zeer partijdige kolommen aan Rous wijdde, weet nog te vermelden dat hij volgens sommigen ‘took Holy Orders, and became Minister of Saltash in his own Country’Ga naar eind8., maar dit bericht, door Wood niet zonder meer overgenomen, is stellig onjuistGa naar eind9.. De tijd van ‘windstilte’ werd door Rous benut voor het schrijven van een aantal werken die alle een puriteins-mystieke geest ademen. In 1616 verscheen zijn Meditations of Instruction, of Exhortation, of Reprofe, gevolgd door The Arte of Happines (1619), Diseases of the Time (1622) en Oile of Scorpions (1623). Enkele citaten mogen volstaan om de teneur van deze werken aan te duiden. In The Art of HappinessGa naar eind10. schreef hij, in een passage die in haar toonzetting herinnert aan de middeleeuwse mystici: ... the very substance of the Spirit in us, is a kinde of heavenly oyl, which makes glad, not so much the face as the very heart of Man. It hath in it a taste and rellish of the Deity, and therefore above all other, this is the true oyl of gladness. The heart anointed herewith, as it finds a light to guide it, and a vertue moving it to good, and freeing it from the slavery of sin, so also feeleth in itself a blessed Rest, an heavenly Sabbath, a joy glorious and unspeakable, an harmony with God, which passeth all understanding. Hence come those vehement pangs and expressions of love and joy, uttered by the Spouse of Christ, and penned by the wisest of men, which flesh knoweth not how to understand but by the flesh; but the spiritual Man that discerneth all things, fully discerneth and rellisheth them as spiritual truths. From the sound of this harmony come those dancings and exultations of many of the Sons of God, who for this joy of heart have danced before him, who hath filled with joyGa naar eind11..
Verschillende kenmerken van het mystieke beleven zijn hier aanwezig: de nadruk op het werk van de Geest in het hart, het smaken en genieten van de Godheid, het innerlijke licht waardoor de mens wordt geleid, de onuitsprekelijke vreugde die gepaard gaat met de inwendige ervaring van de ‘sabbatsrust’, de pijn van de liefde die de ‘bruid van Christus’ ondervindt en het haast extatische karakter van de blijdschap die voortvloeit uit de harmonie met God. In sommige Puriteinen school een mysticus, in vrijwel alle een moralist. | |
[pagina 50]
| |
Het één kan trouwens zeer wel samengaan met het andere: denk slechts aan Savonarola, één van Rous' meest geliefde middeleeuwse auteurs. De strenge, moraliserende Puritein ontmoeten wij onder meer in Oyl of Scorpions, dat als ondertitel draagt: ‘The Miseries of these Times, Turned into Medicines and curing themselves’. Als voorbeeld vermeld ik een ironische uitval tegen de mode van zijn tijd: ... by following the Tide of Fashion, men fall both into the great and little deformity; for some time both men and women swell in Ruffs, and Puffs, and Gowns, and Garments; yea, Beards and Curles; and sometimes they ebb away into nothing, and are in all these like a tree whose branches are newly polled, even a stump and no more.
Het verwondert niet dat deze man een sombere kijk had op de situatie van zijn land: ... though this Land be an Iland, bounded by the Sea, yet even in this Iland our Sins are a Continent. For a limit of their extent will hardly be found. I wish we might at length find them bounded with a Sea of penitent tearsGa naar eind12..
In leerstellig opzicht was Rous een overtuigd aanhanger van de predestinatieleer. Tot in de jaren twintig was dat trouwens de dominante leer binnen de Anglicaanse kerk, die immers nog in 1619 bij monde van haar afgevaardigden had ingestemd met de leerstellige positiekeuze van de Synode van DordrechtGa naar eind13.. Maar het klimaat zou in dit opzicht spoedig veranderen. Kenmerkend hiervoor waren twee geschriften van Richard Montagu, Canon van Windsor, waaruit een voorliefde voor de arminiaanse positie sprak. Tegen het tweede geschrift, Appello Caesarem, keerde Rous zich in 1626 in zijn Testis Veritatis (1626), waarin hij aantoonde dat de een jaar eerder overleden koning Jacobus I een voorstander was van de predestinatieleer. Rous' geschrift is fel anti-arminiaans. Een hoofdlijn in zijn betoog is, dat het Arminianisme gezien moet worden als een brug naar Rome, en daarom zowel in kerkelijk als in politiek opzicht een groot gevaar vormt: ... Arminianisme being a kind of twilight, and a double-faced thing that lookes to two Religions at once, Protestantisme and Popery, he that is in it, is like him that stands in the borders of two adioyning Kingdomes, who is ready to dwell in either, as either serves his turne best. So that an Arminian is like a flying fish - if preferment bee among the birds, he is ready to fly after it with the birds, and if it be among the fishes, then among the fishes he will swimme after it.
Alleen Spanje heeft voordeel van een overwinning van het Arminianisme: ‘there is not a Policy more advantageable to the Spaniard, than to bring in Division into a Land, by bringing in Arminianisme’Ga naar eind14.. Maar was het tij nog te keren? Karel I was op de hand van de Arminianen, zoals bleek uit het feit dat Montagu in 1628 werd benoemd tot bisschop van Chichester. Rous bood krachtig tegenstand. Misschien had het besef, dat kerk en staat door ernstige gevaren bedreigd werden, hem doen besluiten zich in het stormveld van de politiek te begeven: van 1625 tot 1626, en daarna weer | |
[pagina 51]
| |
van 1628 tot 1629, was hij lid van het Parlement, waarin hij ten aanzien van de omstreden punten zijn stem wel zeer duidelijk deed horen. Zo hield hij op 26 januari 1629 (O.S.) een felle anti-arminiaanse rede, die zoals wij nog zullen zien kort daarna in Nederlandse vertaling in ons land verscheen; een rede waarin hij de Arminianen afschilderde als het Trojaanse paard dat Engeland onder de macht van de paus en van de Spaanse koning zou brengen: ‘I desire that we may look into the very belly and bowels of this Trojan horse to see if there be not men in it ready to open the gates to Romish tyranny and Spanish monarchy...’Ga naar eind15.. Uiteraard moeten wij deze rede zien binnen het kader van de oppositie tegen Karel I, zoals zij toen in het lagerhuis werd gevoerd. Maar terwijl sommige opposanten vooral de belastingpolitiek van de koning (het heffen van ‘tonnage’ en ‘poundage’) attaqueerden, legden anderen, onder wie Rous en zijn stiefbroeder John Pym, alle nadruk op de religieuze factor, i.c. de bestrijding van het ArminianismeGa naar eind16.. Hoe dan ook, de oppositie waarin Rous zulk een belangrijk aandeel had, behoorde tot het voorspel van de ‘Civil War’. Ondanks alle activiteiten op het politieke front ging bij Rous de mysticus niet in de politicus onder. In de periode tussen 1629 en 1640 publiceerde hij zijn twee meest belangrijke mystieke geschriften: The Mystical Marriage: or Experimental Discourses of the Heavenly Marriage between the Soule and her Saviour (1635) en The Heavenly Academie (1638); beide zouden later ook in het Nederlands vertaald worden. Het eerste werkje beschrijft de gemeenschap tussen Christus en de ziel in de termen van de traditionele, goeddeels aan het Hooglied ontleende bruidsmystiek. De ziel zoekt en vindt in Christus haar echtgenoot en daarmee het ware en volle geluk. Zij leert de vreugden èn de verplichtingen kennen, die met het huwelijk met de hemelse bruidegom gepaard gaan. Rous besluit The Mystical Marriage aldus: The fountain of joy shall flow continually into the mouth of the soul; the new wine of the Kingdom shall still overcome her, and set her up in a continual trance, and extasie of joy... O! Honey and sweetness it self to the soul that loveth. Her beloved comes quickly, her consummate marriage comes quicklyGa naar eind17..
Afgezien van de bijbelcitaten geeft Rous in The Mystical Marriage geen verwijzingen, maar uit The Heavenly Academie blijkt dat hij op de hoogte was van Bernard van Clairvaux' preken over het HoogliedGa naar eind18.. Overigens vormde hij binnen de puriteinse kring in zijn gebruik maken van de termen van de middeleeuwse bruidsmystiek niet een uitzondering. G.F. Nuttall merkt in dit verband op: ‘... from the constant output of Puritan sermons and commentaries on the Song of Songs, the idea of such a “marriage” was before men's minds, and the use of erotic terms in description of the soul's state when enjoying “the life of the Spirit” is not infrequent’Ga naar eind19.. Rous meest interessante geschrift is wellicht The Heavenly Academie, geschreven ten behoeve van de studerende jeugd, en daarom - anders dan in de andere stichtelijke werken het geval is - van uitvoerige citaten en verwijzingen voorzien. De kern van het betoog wordt reeds duidelijk uit het motto op de titelpagina, een citaat uit Augustinus met als zwaartepunt: ‘Cathedram in | |
[pagina 52]
| |
Coelo habet, qui corda docet’Ga naar eind20.. God is de leermeester van de leermeesters. Uit en tot Hem zijn de hemelse gaven. De christenen hebben op alle anderen voor, dat zij door God zelf, de beste en onfeilbare leermeester, onderricht worden. Rous veracht de wijsheid van de ‘lagere Academies’ nietGa naar eind21.. De heidense leermeesters in de logica en de filosofie worden vergeleken met de Gibeonieten, die voor de bouw van de Tempel hout en water aandroegen. Voorts is onderzoek van de Schrift, het uitwendige woord, een belangrijke zaak. Maar de twee scholen moeten verbonden worden: wie op de lagere Academie is, moet er naar streven tegelijk in de hogere te verkeren, waar (zoals eens aan Paulus' leerling Timotheus) de experimentele theologie wordt gedoceerd. Langs deze weg zal men steeds dieper doordringen in de ware, geestelijke kennis, die in het innerlijk gegeven wordt, in het innerlijk haar glans verbreidt, in het innerlijk wordt geopenbaard door God, die de inwendige leermeester is. Nogmaals: in dit geschrift richt Rous zich niet tegen de ‘lagere Academies’, de scholen, de universiteiten, het theologisch onderricht met zijn filosofische substructuur. Hij was een man van studie, die althans wat de kennis van de vroege kerk betreft ver boven het gemiddelde van zijn puriteinse tijdgenoten uitstak, en in de laatste fase van zijn leven zou hij zelf in de gang van zaken aan de ‘lagere Academie’ een werkzaam aandeel nemen. Maar tegelijk was hij als mysticus, die streefde naar een interiorisering van de religie, diep doordrongen van de insufficiëntie van al wat door hem als ‘uitwendige’ kennis werd aangeduid. Religieus kennen komt voort uit innerlijke verlichting, zodat door de werking van de Geest het hart weet krijgt van dat wat door geen menselijke kennis te omvatten is. Rous gebruikt hiervoor met een zekere voorkeur het beeld van het ‘proeven’, het ‘smaken’: ... even in natural fruits there are certain relishes, and, as I may call them, Idaea's and characters of taste, which nothing but the taste it self can truly represent and shew unto us. The West-Indian Piney cannot be so expressed in words, even by him that hath tasted it, that he can deliver over the true shape and character of that taste to another that hath not tasted itGa naar eind22..
Het is interessant te zien, op wie deze in de leer zo streng-calvinistische Puritein zich beroept. Opvallend is, dat vrijwel geen van de autoriteiten die hij citeert uit de kring van de reformatie afkomstig is; een citaat uit Luther's De Servo Arbitrio vormt de enige uitzondering. Wel worden de kerkvaders uitvoerig aangehaald: zo Clemens Alexandrinus, Origenes, Gregorius van Nazianza, Gregorius van Nyssa, Chrysostomus, Irenaeus, Tertullianus, Cyprianus en vooral Augustinus, terwijl ook uit ‘Dionysius Areopagita’, bron voor zoveel latere mystieke auteurs, vaak en met een zekere voorliefde wordt geciteerd. Voor de patres had Rous een grote bewondering. In zijn Diseases of the Time schreef hij: And that Divinity is not a shallow knowledge, fit to be waded through by dwarfish ignorance, the experience of the Fathers may confirm. For the chiefest of them were men of admirable wisdom, great learning, and unwearied study, and yet they found in Divinity Wisdom beyond their Understanding, Learning | |
[pagina 53]
| |
above their Learning, and Work beyond their TimeGa naar eind23..
En in 1650 gaf hij, waarschijnlijk primair ten behoeve van studenten, zijn Mella Patrum uit, een bloemlezing uit de kerkvaders van de eerste drie eeuwen; volgens J.M. Rigg een ‘inaccurate compilation’Ga naar eind24., maar toch getuigend van zijn grote interesse voor de gedachtenwereld van de patres. Daarnaast treffen wij in The Heavenly Academie vele citaten aan van middeleeuwse auteurs, zoals Anselmus, Bernard van Clairvaux, Thomas van Aquino, Gerson, Thomas à Kempis en Savonarola. Met name de citaten uit Savonarola's De Simplicitate Vitae zijn voor het geheel van Rous' betoog van belang: aan hem ontleent hij de gedachte dat, zoals een blinde geen kleuren kan onderscheiden, degenen die niet de innerlijke verlichting ontvangen hebben niet in staat zijn tot de geheimen Gods door te dringen. Maar ook citaten uit Bernard en uit Thomas à Kempis spelen in zijn betoog een belangrijke rol. Heel het werk van Rous is doordrenkt van de geest van de middeleeuwse mystiek, zij het ook in haar milde, niet in haar meer extreme vorm. In zijn mystieke benadering was hij onder de Puriteinen bepaald geen eenling, al vinden we bij hem, aldus G.F. Nuttall, ‘a consciousness of mystical tradition greater than that of other Puritan writers’Ga naar eind25.. Men kan zich afvragen, of voor hem de middeleeuwse auteurs die hij citeerde de bron waren van zijn mystieke inzichten, dan wel a posteriori dienden ter bevestiging van zijn standpunt. Het eerste gaat naar mijn mening te ver: soortgelijke inzichten als die van Rous vinden we ook bij auteurs die geen aanwijsbare kennis hadden van de middeleeuwse mystiek. Men zegt echter te weinig, wanneer men de middeleeuwse mystici slechts ziet functioneren als bevestigers van Rous' standpunt. Zij hebben immers aan de wijze waarop Rous zijn bevindelijk-puriteinse inzichten formuleerde een eigen kleur en timbre gegeven. In het Puritanisme verbond zich de calvinistische traditie met elementen uit het middeleeuwse mystieke denken, evenals zich op verwante wijze in het Duitse Piëtisme iets van een verbinding tussen het middeleeuwse denken en dat van de Reformatie voltrokGa naar eind26.. Een enkele passage uit The Heavenly Academie geeft ons echter ook aanleiding vooruit te zien, naar een ontwikkeling die na de tijd van Rous plaatsvond. Er is een frappante overeenkomst tussen de wijze waarop het beeld van het proeven van de ananas (de ‘West-Indian Piney’) bij Rous en bij John Locke functioneert. In Locke's Essay on Human Understanding lezen wij immers: For words, being sounds, can produce in us no other simple ideas than of those very sounds... He that thinks otherwise, let him try if any words can give him the taste of a pineapple and make him have the true idea of the relish of that celebrated delicious fruitGa naar eind27..
Zowel bij Rous als bij Locke treft ons - ik sluit mij hierbij aan bij de formulering van G.F. Nuttall, die als eerste op de overeenkomst wees - het naïeve realisme dat in die tijd in de epistemologie dominant was. Natuurlijk is er een wereld van verschil tussen Rous en Locke. Rous ging uit van de idee van de onmiddellijke godservaring, terwijl Locke daarentegen ‘all these pretenses to supernaturall illumination’ ervan verdacht, ‘mearely the effect and operation | |
[pagina 54]
| |
of the phansy’ te zijnGa naar eind28.. Maar toch is het zeer wel mogelijk, dat Locke het beeld als zodanig aan Rous heeft ontleend; zelfs zou het onwaarschijnlijk zijn, indien hij tijdens zijn studietijd in het puriteinse Oxford niet op het boekje van Rous opmerkzaam zou zijn gemaakt. Hoe dit ook zij, in de epistemologie van Locke vinden we als het ware een geseculariseerd spiegelbeeld terug van het beeld, door Rous in mystiek-religieuze context gebezigd. Omgekeerd ging Locke's epistemologie weer functioneren in het kader van de achttiende-eeuwse opwekkingstheologie, waarin de idee van de ervaring een zo grote rol speelde. Jonathan Edwards, de vader en theoloog van de Amerikaanse ‘Great Awakening’, las juist vanwege de nadruk op ‘sensation’ en ‘experience’ de Essay met grote sympathie en bewonderingGa naar eind29., en John Wesley, de leidsman van het Engelse Methodisme, sloot zich in zijn religieus-empiristische benadering aan bij de beelden die hij in de Essay aantrofGa naar eind30.. Na The Heavenly Academie zagen nog enkele theologische publicaties van Rous' hand het licht. In 1641, aan de vooravond van de ‘Civil War’, verscheen Catholick Charity, een werk waarin hij, naar de ondertitel te kennen geeft, trachtte aan te tonen, ‘that Rome is uncharitable to sundry eminent parts of the Catholick Church, and especially to Protestants, and is therefore Uncatholick’. Misschien komt in dit werk, waarin de mystieke toon niet minder duidelijk doorklinkt dan in Rous' andere geschriften, even iets naar voren van een chiliastische verwachting zoals die in de turbulente middenjaren van de zeventiende eeuw bij velen in Engeland aanwezig was: ‘... we will hope that the kingdome of grace shall be speedily changed into the kingdome of glory’Ga naar eind31.. Maar indien dit al zo is blijft het toch een geïsoleerde uitspraak, een ‘terzijde’, niet bepalend voor het geheel van Rous' denken. Van de andere geschriften van Rous' hand vermeld ik nog de door hem zelf gereedgemaakteGa naar eind32. Latijnse vertaling van The Mystical Marriage en The Heavenly Academie, die in 1655 onder de titel Interiora Regni Dei verscheen; een anti-arminiaanse verhandeling getiteld ‘Grande Oraculum’, was hieraan nog toegevoegdGa naar eind33.. Voorts verdient nog vermelding het in 1648 verschenen werkje The Balme of Love to heal divisions..., stellig geschreven met het oog op de verdeeldheid binnen de puriteinse wereldGa naar eind34.. In brede kring is zijn naam misschien het meest bekend geworden door een metrische vertaling van de Psalmen, bestemd voor de gemeentezang (1643), die niet alleen in Engeland, in presbyteriaanse en congregationalistische gemeenten, maar ook in Schotland ingang vond. Zij verkreeg de approbatie van de ‘Westminster Assembly’ (de grote Engels-Schotse kerkvergadering die de calvinistische leer en de presbyteriale kerkorde trachtte in te voeren) en werd gewaardeerd, omdat zij ‘close to the text’Ga naar eind35. bleef. Toen deze psalmberijming verscheen, was Rous weer sinds enkele jaren lid van het parlement. Hij speelde daarin een steeds belangrijker rol; wij krijgen de indruk, dat hij gaandeweg meer ging functioneren als ‘elder statesman’, aan wie belangrijke taken konden worden toevertrouwd. Schrijvend over het parlement in 1641 tekent A. Fletcher hem als de leider van ‘a solid phalanx of Puritan gentry’Ga naar eind36.. Hij wordt, voor wat die tijd betreft, tot de Presbyterianen gerekendGa naar eind37.. | |
[pagina 55]
| |
Zijn houding tegenover het hoogkerkelijke, arminiaanse en in politiek opzicht royalistische deel van de anglicaanse geestelijkheid wordt duidelijk uit een in 1641 in het parlement gehouden rede, die niet van demagogie is ontbloot: ‘... for certainly this Army of Priests does many ways advance the Design and Plot of Popery...’Ga naar eind38.. In 1643 werd hij ‘lay assessor’ van de eerder genoemde ‘Westminster Assembly’. Begin 1644 ontving hij de eervolle benoeming tot ‘Provost’ van Eton. In 1649 ging hij over naar de Independenten; volgens sommigen was Rous in de periode 1644-1646 nog wel in religieus opzicht Presbyteriaan en stond hij als zodanig naast Robert Baillie, één van de leiders van de Schotse Presbyterianen, maar neigde hij in politiek opzicht toch al naar de IndependentenGa naar eind39.. Na de ‘zuivering’ van het parlement door Cromwell in 1648 (‘Pride's Purge’) bleef hij lid van het ‘rompparlement’; hij riep ook anderen op, dit parlement te steunen, daar hij vreesde dat anders een toestand van anarchie zou ontstaanGa naar eind40.. In zijn overgang naar de Independenten volgde hij in feite de zich snel ontwikkelende loop der gebeurtenissenGa naar eind41.. Zijn rol bleef belangrijk. Hij was ‘speaker’ van het kleine (z.g. ‘Barebone's’) parlement, dat zichzelf in 1653 ontbond uit vrees, dat anders een extremistische groep (bestaande uit ‘Fifth Monarchy Men’: chiliasten die met geweld de komst van het ‘duizendjarig rijk’ wilden bevorderen) de macht zou overnemen. Rous leidde het cortège van gematigden, dat zich naar Whitehall begaf om de macht in handen van Cromwell te leggenGa naar eind42.. Op 16 december 1653 werd hij ingezworen als lid van de ‘Council of State’, een gewichtige functie, die hem zeer dicht in de omgeving van Cromwell bracht. Een belangrijke functie was ook die van voorzitter van de ‘Commission of Triers’, die (zelfs met korte terugwerkende kracht) alle nieuwe predikantsbenoemingen had te beoordelen; in hoeverre, vragen wij ons af, zal hij hierin de idealen, verwoord in The Heavenly Academie, hebben kunnen doen meespelen? Als lid van de ‘Council’ was hij in 1655 nauw betrokken bij de zaak van de Waldenzenvervolging. Stellig heeft hij toen contact gehad met Milton, die de Latijnse brieven betreffende deze zaak, aan een aantal Europese staten gezonden, redigeerde of misschien zelfs schreef; het inspireerde Milton tot zijn aangrijpende sonnet: ‘Avenge, o Lord, thy slaughtered saints...’Ga naar eind43.. In 1657 werd Rous lid van het Hogerhuis. Als zodanig verkreeg hij de titel van ‘Lord’, die hij niet lang heeft gedragen; in 1659 stierf hij op 80-jarige leeftijd op het voorvaderlijke huis, in Cornwall. Binnen de leidende kringen in de ‘Commonwealth’ was hij een ‘grand old man’; bij zijn royalistische tegenstanders was hij gehaat, zoals blijkt uit de invectieven die men jegens hem bezigdeGa naar eind44.. Juist wanneer wij zijn laatste levensjaren overzien, rijst de vraag hoe zich zijn mystieke tendenzen verhielden tot zijn politiek activisme. Hij was een mysticus, die in zijn denken soms enige verwantschap met de Quakers vertoondeGa naar eind45.. Volgens Ritschl bewijst Rous' Interiora Regni Dei dat men in Engeland in de kring van het independentische Calvinisme ‘auch auf das mittelalterliche Vorbild der Mystik wieder zurückgegriffen hat’, al voegt hij hieraan toe, dat op verschillende punten het geschrift zich toch houdt binnen de gezichtskring van | |
[pagina 56]
| |
de ReformatieGa naar eind46.. Misschien vinden wij het vreemd, de combinatie van mystiek en politiek zoals we die bij Rous in wel zeer opvallende vorm aantreffen - maar misschien zijn wij dan toch bezig ónze tegenstellingen te projecteren op een tijd waarin ándere tegenstellingen domineerden. Was naar sommiger oordeel de grootste Engelse politicus van die tijd, Cromwell, niet evenzeer ‘in essence a mystic’Ga naar eind47.? Zoals wij al zagen, werd Rous meer dan eens in het Nederlands vertaald. De eerste maal dat dit gebeurde was in 1629, het jaar waarin Rous zijn hierboven vermelde anti-arminiaanse rede hield in het parlement. Uiteraard was de situatie in Engeland verschillend van die in Nederland: terwijl daar het Arminianisme in opmars was, leek het in Nederland een kleine, verslagen minoriteit te zijn, zonder enige mogelijkheid tot nieuwe ontplooiing. Maar de ‘kerkelijken’ waren ten aanzien van het laatste toch niet zo gerust. Het stadhouderschap van de tolerante Frederik Hendrik leek voor de Remonstranten nieuwe mogelijkheden te openen. Weliswaar bleven de plakkaten tegen de Remonstranten van kracht en was de stadhouder om redenen van staatsraison niet bereid, officieel concessies aan hen te doen, maar officieus kregen zij hier en daar toch wat meer ruimte: in verschillende plaatsen werden de samenkomsten van de Remonstranten oogluikend toegelaten. Zo ook in Amsterdam, waar de overheid, tegen een felle kerkelijke oppositie in, jegens de Remonstranten een min of meer tolerante politiek voerde. De zaak kwam tot een climax in 1628. Persoonlijke bemiddeling van Frederik Hendrik had niet gebaat; de gemoederen werden steeds meer verhit, en tegen het eind van het jaar dreigde zelfs oproer van de zijde van een aantal schutters, die weigerden onder remonstrantsgezinde officieren dienst te doenGa naar eind48.. Van anti-arminiaanse zijde waren in 1628 vijf rekesten bij de plaatselijke overheid dan wel bij de stadhouder ingediend, waarin werd aangedrongen op handhaving van de plakkaten tegen de Remonstranten. Hiertegen kwam de remonstrantse leidsman Johannes Wtenbogaert in het geweer in een waardig en goed-geargumenteerd betoog, dat anoniem verscheen onder de titel: Ondersoeck der Amsterdamsche Requesten tot verdedigingh der onschuldige ende onder-rechtingh der misleydeGa naar eind49.. Een tegengeschrift van kerkelijke zijde verscheen nog in 1628, zonder vermelding van auteur, te Haarlem: Ondersoeck van de Wettelijckheydt der Remonstrantsche Conventiculen. Hierin werd fel van leer getrokken tegen de Remonstranten: de ‘Remonstrantsche Religie’ werd afgetekend als ‘erger hier te lande voor de waere Gereformeerde Religie ende de Republycque als eenighe andere; want noyt heeft in dese landen eenighe secte soo groot quaet aen de kercke ghedaen... als de secte ende factie der Remonstranten’. Deze ‘secte’ en ‘factie’ was staatsgevaarlijk: het optreden van de Remonstranten zou zelfs kunnen leiden tot burgeroorlog of tot een inval van de vijanden aan wie een brug was gepresenteerd. Daarom dienden, wat men ook zou willen tolereren, de remonstrantse samenkomsten beslist niet te worden toegestaan. In 1629 verscheen van dit geschrift een tweede druk, waaraan nu met doorlopende paginering was toegevoegd ‘de Propositie ghedaen by Mr. Rouse | |
[pagina 57]
| |
[pagina 58]
| |
in het Lagher-Huys van het Parlement...’; zij verscheen ook nog afzonderlijkGa naar eind50.. De zo spoedige vertaling van de ongepubliceerde Engelse rede van Rous wijst er op, dat er niet alleen een besef van affiniteit, maar ook een direct contact bestond tussen Engelse Puriteinen en Nederlandse kerkelijken van de signatuur van Trigland en Smout, heftige bestrijders van al wat naar tolerantie jegens de Arminianen zweemdeGa naar eind51.. Zoals later de Remonstranten zich zouden beroepen op de Engelse Arminianen, trachtten nu Nederlandse anti-remonstranten hun betoog te versterken door een beroep op één van de leidende Puriteinen. Hoezeer de rede van Rous bij hun betoog aansloot, zodat zij onmiddellijk op de Nederlandse situatie kon worden toegepast, blijkt uit de volgende passage: Want d'Arminianen zijn 't ghebroetsel vande Papisten; ende indien ghy over haer u gunste laet schynen / ghy sult sien dat sy sullen veranderen in de Kickvorschen die uyt den Afgrondt op-comen. Ende indien ghy het wel bemerckt / ghy sult sien dat een Arminiaen zijn hant reyckt aen den Papist / een Papist aen den Jesuit / ende een Jesuit geeft zijn een handt aen den Paus / ende zijn ander handt aen den Koningh van Spaignien...Ga naar eind52.
Maar het baatte niet: in het volgende jaar werd de remonstrantse kerk aan de Keizersgracht te Amsterdam officieel in gebruik genomen. In de ‘Propositie’ kwam Rous als puriteins polemicus aan het woord. De mysticus Rous zou ruim een kwart eeuw later in Nederland bekend worden door de vertaling van The Mystical Marriage onder de titel Het verborgen houwelik: of ondervonde ontdekkinge van het hemelsche houwelik tusschen een Siele ende haren Salig-makerGa naar eind53.. Het was door een ‘Geleerden ende Godsaligen Jongeling’, ‘P.H.’Ga naar eind54., in het Nederlands vertaald op verzoek van Georgius Hornius, hoogleraar in de geschiedenis te Leiden, een man van strenge orthodoxie, die dank zij een reis, in zijn jeugd als huisonderwijzer gemaakt (het moet vóór 1638 geweest zijn), in Engeland persoonlijke contacten had en zich ook later zeer voor Engeland interesseerdeGa naar eind55.. Jöcher vermeldt, dat hij in Engeland zich ‘hielt... zu den Presbyterianern’Ga naar eind56., waarmee stellig de Puriteinen zijn bedoeld, die hij een goed hart toedroegGa naar eind57.. In een kort voorwoord schreef Hornius: Dit boekjen is my uyt Engelant gesonden / op dat ik het als iets / 'twelck de over-zeesche kerken seer nut soude wesen / in de duytsche sprake soude doen oversetten / ofte dat ik het selver soude oversetten... Den inhout deses boeks is Christelik ende lieflik...Ga naar eind58..
De vertaler verklaarde zich zoveel mogelijk aan de eigen woorden van de auteur te hebben gehouden, ‘op datmen in 't Nederduytsch des Autheurs soete engelsche stijl soude mogen bemerken’Ga naar eind59.. Het werkje voegde zich in de reeks van Nederlandse publicaties uit de kring van de ‘Nadere Reformatie’ waarin, op mystieke wijze, de relatie tussen Christus en de ziel in aan het Hooglied ontleende bewoordingen werd weergegeven; geschriften, die laten zien hoezeer de bruidsmystiek van Bernard van Clairvaux in deze kring werd gewaardeerdGa naar eind60.. In 1678 werd het opnieuw uitgegeven, | |
[pagina 59]
| |
[pagina 60]
| |
tezamen met een vertaling van The Heavenly Academie, onder de titel Het binnenste van Godts KoninkrijkGa naar eind61., terugwijzend naar Interiora Regni Dei, al ontbrak een vertaling van het, in het geheel van het werk trouwens enigszins uit de toon vallende, middenstuk van de Latijnse uitgave: ‘Grande Oraculum’. Het was verzorgd door Jacobus Koelman, van wiens hand ook de vertaling van The Heavenly Academie is; voor ‘Het verborgen houwlijk’ nam hij (zonder het ‘voorwerk’ van de uitgave van 1656) de vertaling van ‘P.H.’ over. In Koelman ontmoeten wij een markant, zelfs extreem vertegenwoordiger van de ‘Nadere Reformatie’Ga naar eind62.. Hij was een leerling van Voetius, al vervreemdde zijn radicale standpuntsbepaling in kerkelijke aangelegenheden hem uiteindelijk van zijn leermeesterGa naar eind63.. Zijn strenge handhaving van de kerkelijke tucht, zijn verzet tegen de viering van de kerkelijke feestdagen en zijn strijd tegen het gebruik van formulieren en formuliergebeden in de eredienst brachten hem in zijn gemeente Sluis in conflict met de overheid, door wie hij in 1675 uit zijn ambt werd ontzet en zelfs verbannen. Hij was geen separatist, zoals de door hem bestreden Labadisten; als wel door de overheid, maar niet door de kerk afgezet predikant bleef hij, in een bestaan van reizen en trekken, functioneren als ‘dienaar des Woords’ door overal in conventikels voor te gaan. Voorts schreef hij verschillende theologische werken, veelal van polemische aard, en vertaalde hij Engelse en Schotse puriteinse auteursGa naar eind64.: met hun theologie, hun kerkelijk standpunt en hun spiritualiteit voelde hij zich zeer nauw verwant. Het is geen wonder dat deze man, juist in de situatie waarin hij zich bevond, na zijn afzetting waardoor hij zich uitgestoten voelde uit het kerkelijke en wetenschappelijke ‘establishment’, dat immers weigerde tegenover de overheid zijn partij te kiezen, zich tot The Heavenly Academie aangetrokken voelde en het in het Nederlands vertaalde. Aan Het binnenste van Godts Koninkrijk gaf hij een uitvoerige ‘aanspraak’ mee ‘aan de Studenten der H. Theologie in de Laager Academien’. Daarin trok hij fel van leer tegen de kerk van zijn dagen, en met name tegen de predikantenstand: Dit is de elendige toestant van de Kerk heden ten dage, bysonder in ons Nederlandt, dat daar in zoo gansch veele tot Wachters en Herders en Leeraars gestelt sijn, dewelke niet meer hebben verkregen dan een deel herssenkennis, ontrent de gemeene waarheden, waarmede sy opgeblazen zijnde, dan geen oor hebben voor heylsame waarschouwingen... bysonder om de Reformatie in haer selven en in andere te betrachten; dies staat dese Kerk ten verderve te komen...
Hij zag de kerk als een ‘verstervende’ kerk ‘van wegen haar vleeschlijkheydt, lauwigheyt en sleurdienstige formaliteyt in alle haar belijdenis en betrachting van de Christelijkheydt’. Reden te meer was er, om de studenten te waarschuwen tegen een groot kwaad, naamlijk, dat ghy u toch niet te vrede stellet, met eenige Academische geleertheydt te soeken, als of gy dan wel gestudeert haddet, als gy uw hooft met wat School-geleerdtheydt soo van Philosophie, en Philologie, als van Theologie vervult haddet: nochtans is dit de practijk en gewoonte van de meeste Studenten op | |
[pagina 61]
| |
de Hooghe Schoolen.
Koelman verklaart nadrukkelijk, de academische geleerdheid niet te verachten, maar te willen waarschuwen tegen kennis die opgeblazen maakt. Wie enige letters gegeten hebben, zijn dikwijls door de pest van hoogmoed geïnfecteerd. De gevaren zijn nog te groter vanwege de invloed van ‘den Paapschen, doch recht Atheistischen Philosooph’ Descartes, wiens filosofie de studenten heeft ‘vervoert en verdebaucheert tot een prodigieuse dartelheydt en vermetele stoutigheyt in van Godt en Godlijke dingen te spreeken’. Koelman roept daarom de studenten op, niet te blijven staan bij de letter, maar te streven naar geestelijke kennis en zo te komen tot de hemelse academie: ... zit aan Jesu voeten neder, en leert van hem onmiddellijck, eer gy onderneemt andere te leeren; hy zal u van uw natuerlijke Phrenesye verlossen...Ga naar eind65..
Het is alles Rous, getransponeerd in de Nederlandse situatie tegen het eind van de jaren zeventig zoals Koelman die zag. De ‘aanspraak’ is dan ook feller, meer polemisch, meer expliciet in de kritiek op de ‘lagere Academies’ dan het geschrift van Rous als zodanig. Toch heeft Koelman Rous' werkje niet gebruikt om er rechtstreeks zijn eigen positie mee te legitimeren. Dat laatste was wel het geval met de Duitse predikant Samuel Nethenus, een jongere tijdgenoot en althans tot op zekere hoogte geestverwant van Koelman, die toen hij in 1696 wegens zijn labadistische neigingen uit het ambt ontheven was de Marburger theologen met een beroep op Rous voorhield dat hij een dienaar van God was, aan de ‘hemelse academie’ opgeleidGa naar eind66.. Of Het binnenste van Godts Koninkrijk in Nederland tot de populaire religieuze lectuur behoorde, valt te betwijfelen. Er volgde nog een herdruk, zij het ook pas in 1731Ga naar eind67., hetgeen niet doet vermoeden dat de belangstelling zeer groot was. Voor het brede publiek in Nederland zal Rous niet een bekende naam geweest zijn, en mogelijk heeft Koelman's zeer warme aanbeveling de interesse buiten de kring van zijn sympathisanten eerder geremd dan bevorderd. Curieus is een enigszins bekorte herdruk van De hemelsche Akademie (met Koelman's aanspraak) die in de tweede helft van de negentiende eeuw verscheenGa naar eind68.. Zij was verzorgd door Wouterus Bekker, een ‘oefenaar’ (lekeprediker) die terzijde van de Hervormde Kerk op eigen verantwoordelijkheid kerk hield te Amsterdam in het gebouw ‘Nazareth’ in de BarndesteegGa naar eind69.; deze uitgave, die geen breed publiek zal hebben bereikt, diende stellig mede tot ‘legitimatie’ van Bekker's in kerkelijk opzicht anomale positie. Indirect hebben Rous' inzichten echter in niet onbelangrijke mate in Nederland doorgewerkt. Bij verschillende auteurs treffen wij de voor Rous centrale, door hem met name in navolging van Savonarola geformuleerde gedachte aan, dat zoals een blindgeborene geen kleuren kan onderscheiden een ‘natuurlijk mens’ geen weet heeft van geestelijke zaken: die kan men alleen proefondervindelijk leren kennenGa naar eind70.. Ik denk hier aan de Utrechtse predikant Jodocus van Lodensteyn, één der meest geliefde auteurs uit de kring van de ‘Nadere Reformatie’, wiens Beschouwinge van Zion (1676) verschillende passages bevat die aan Rous herinneren; Koelman's uitgave was toen nog niet ver- | |
[pagina 62]
| |
schenen, maar Van Lodensteyn kan de Latijnse vertaling van The Heavenly Academie in Interiora Regni Dei geraadpleegd hebbenGa naar eind71.. De bruidsmystiek uit The Mystical Marriage treffen wij (met verwijzing naar Rous) aan bij Herman Witsius, een irenisch theoloog, die van 1680 tot 1698 te Utrecht, daarna tot zijn dood in 1708 te Leiden doceerdeGa naar eind72.. Uit een posthuum gepubliceerd collegedictaat blijkt dat hij zijn studenten opriep, te trachten binnengelaten te worden tot het binnenste heiligdom van de hemelse academie, waar wij door zien en smaken zullen worden onderwezen aangaande GodGa naar eind73.. Tenslotte noem ik Wilhelmus Schortinghuis, predikant in het Groningse Midwolda, die in 1740 Het innige Christendom het licht deed zien, een werk waarop hij hevig is aangevallen vanwege de daarin aanwezige mystieke tendenzen, maar dat juist daarom een grote populariteit verwierf in ‘bevindelijke’, piëtistisch-gekleurde kringenGa naar eind74.. Ook bij hem staat de gedachte centraal, dat de ware godgeleerdheid alleen door bovennatuurlijk licht kan worden gekend. Hij beroept zich hiervoor op Lodensteyn, Witsius, en via Rous op Savonarola: Maar om de dingen Gods te kennen moet 'er een verstant van Godt gegeven worden / een geestelijk verstant / om geestelijke dingen te onderscheyden. 't Sijn de sinrijke woorden van F. Rous in sijn Hemelsche Academie p. 237. Qui sine lumine supernaturali scripturas se intelligere arbitratur sine alis et pennis volare contendit. dat is / Die meynt / dat hy de H. Schriften sonder een boven natuirlyk ligt kan verstaan / is gelijk die geene / die sonder vleugelen wil vliegen... Daar is een vrede Gods, die alle verstant te boven gaat, dewelke hoewel 't verstant des geenen diese heeft deselve niet ten vollen kan bevatten; nogtans vat en kent hy die eniger maten door het smaken van die vreede Gods in syne Ziele, Phil. 4:7. en hoe hyse meer smaakt / hoe hyse nog meer sal kennen: segt de genoemde F. Rous ibid. p. 252Ga naar eind75..
Zo heeft Rous, zo hebben mede dank zij hem ook inzichten uit de latere middeleeuwse mystiek doorgewerkt in de piëtistische sector van het Nederlandse geestesleven. Rous was geen groot theoloog, al was zijn bemiddelende functie tussen de middeleeuwse mystiek en het zich op calvinistische bodem ontwikkelende Piëtisme niet zonder belang. Hij was ook geen groot politicus, al was hij in zijn politieke activiteiten een markant vertegenwoordiger van een nog steeds met bijzondere interesse en intensiteit bestudeerde periode uit de Engelse geschiedenis. Wij kennen hem als fel anti-rooms, maar het is of hij zijn geestelijk achterland eerder vond in de geschriften van de patres en de middeleeuwers dan in die van de reformatoren. In essentie was hij conservatief, maar door zijn politieke activiteiten heeft hij toch, misschien zijns ondanks, een nieuwe tijd helpen voorbereiden, en zijn zozeer op de vroege kerk en de middeleeuwen georiënteerde geschriften konden later een aanknopingspunt bieden voor piëtist en empirist. Zijn tegenstanders in royalistische kring noemden hem wel een ‘Proteus’Ga naar eind76.. Dat was hij niet: zijn leven en denken kenmerken zich ten diepste door continuïteit en consequentie. Maar hij was wèl een man van zeer ver uiteenlopende interessen en activiteiten; een geleerde die in de rust van Cornwall zich concentreerde op het ‘innerlijk leven’, een politicus, die zich midden in | |
[pagina 63]
| |
het woelige leven van Londen inzette voor de actuele belangen van kerk en staat, en die in dit alles ons misschien iets doet zien van de complexiteit van de zo fascinerende zeventiende eeuw. |
|