Een nieuw lied,
Op een Aangenaame Wys.
1.
Het is nu tyd om stil te gaan vertrekken,
Eer dat het iemand word gewaar,
Ik zou wel haast ontdekken,
Dan zit ik in groot gevaar.
Het gaat alles naar wensch,
Ik hoor of zie geen eene mensch,
Wel aan! ik gaan de deur stil uit.
Of anders raakt de zaak verbruid,
En niet te min, zo als men zegt,
Verliest de Kastelein zyn regt.
2.
Ik ben een Edelman gebooren,
Maar echter ben ik slegt by kas,
Dit meisje zou myn wel bekooren;
Indien zy maar van Adel was,
Ik heb een honger ook niet min,
Ei! ei! dat valt 'er lelyk in,
Ik bezit zo waar geen roode duit,
Och Hospes veeg de Lei maar uit,
En bloot gesteld voor schand en spot
Een Edelman moet in caisot.
3.
Ik zal my dol gaan practiseeren,
Dat myn Papa in korte tyd,
Myn geen Ambacht heeft laten leeren
Ik trouwde zeker met die Meid.
Verdomt! wat een raare grap;
4.
Zô vroeg reeds opgestaan,
Daar niemand niet van weet, (bis.)
Jy zal myn eerst betaalen,
De duivel zal jou haalen;
Ik zal al de Knechts ontwaken,
Dat uw de Ribben kraaken,
Gy komt hier niet van daan,
Gy zult my eerst betaalen.
5.
Zyn niet waard om aan te vatten,
Nieuws-Posten, oude Couranten,
Met malkaar geen Stuiver waard.
Och myn goudbeurs is zo arm,
En zo dun als een Snyders darm,
Al wat ik heb gelyk gy ziet;
Alles is nul en anders niet, (bis.)
6.
Daar is toch niets van u te haalen,
Gy zyt myn geen moeite waard,
Waar mede zal ik uw vereeren,
Alles, alles te crediteeren,
Gy zyt een allerbeste niet.
7.
Dit meisje maakte my aan 't schrikken
't Is 't dat ik heene gaan,
Zy kon lelyk myn betrekken;
Als zy alles op ging wekken,
Maar zy is tog al niet kwaad.
Arbeids loon zal uw gedenken,
Moet ik tog maar links om zwenke
Vertrek en komt nooit weer.
8.
Het laat zig horen, het laat zig prysen
Ik gaan nooit zo ver weer reizen
Ik heb een honger als een Paard:
Dit Logement kon my behagen,
Maar ik durf my hier niet langer te
Ik ben u Dienaar ik gaan op reis,
Dank u voor uw gunstbewys. (bis)
|
|