Zeeuwsch liedeboek(1828)–Anoniem Zeeuwsch liedeboek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 34] [p. 34] De bloemenhof. Gij die behagen schept in bloemen, Treed binnen in mijn bloemenhof, Ik heb voor aller wenschen stof, En mag op keur van schoonheên roemen. Op dezen welbeplante grond, Zal men zijn keus ten teugel vieren, Men zal op dit beneden rond, Het levenspad met bloemen sieren. 'k Schenk 't kruidje-roer-mij-niet de fijnen, Deez' goude knopjes aan den vrek, Deez' blaauwe klokjes aan den gek, Narcissen aan die schoon wil schijnen. Den poppulier den babbelaar, Den slaapbol schenk ik aan den tragen, Het judas geld den woekeraar, De zonnen bloem die gunsten vragen. Aan helden schenk ik deez' laurieren, Deez' blanke lelie aan de deugd, Deez' duizend schoontjes aan de jeugd, En d' eik zal 't hoofd der borgren sieren. Die wilgen schenk ik aan de vlijt, Deez' bloeijend alouëe den grijzen, Den scherpen esdoorn aan den nijd? De passie bloem schenk ik de wijzen. [pagina 35] [p. 35] En aan smagtende sentimenteelen, Schenk ik het juffertje in het groen, Hen die verliefde wenschen voên, Zal ik met lauwer en mirth bedeelen. Mijn liefdes voorwerp zal m' altoos, Hoe langer hoe liever boeijen, Voor haar bewaar ik eene roos, Aan welkers steel een doornen groeijen. Vorige Volgende