Zeeuwsch liedeboek(1828)–Anoniem Zeeuwsch liedeboek– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] De liefde. O Liefde! die het minnend paar, Bij beurt verbleken doet en blozen, Wie buigt zich niet voor uw altaar, Dat groend van mirth, dat gloeit van rozen, Wie eert u niet (bis) ô min! ô min! Uw adem blaast ons 't leven in. Waar is de held, de groote man, Die steeds uw snellen pijl ontvlugten; Uw toverkracht steeds vlieden kan, Die nooit uw juk hoe zagt, doet zugten, Wie eert u niet enz. Waar is die fiere schuwe maagd, Wier hart uw schigten nimmer raken, Die, daar z' op koelheid glorie draagd, Uw vuur nooit zweefd op mond of kaken, Wie eert u niet enz. Ja! dat er stugge helden zijn, Er mogen koele maagden wezen, Maar is hun grootheid meer dan schijn? Wij minnen U daar zij U vrezen, Wie eert u niet enz. Een held die gloeit door liefde - vuur, Een fiere maagd voor u gebogen, O! oudste dochter der natuur, Zijn dubbel groot door uw vermogen, Wie eert u niet enz. Vorige Volgende