Zeeuwsche Nachtegael en bijgevoegd Tafereel van sinne-mal(1982)–Anoniem Zeeusche Nachtegael– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Aenden Hooch-gheleerden Heer, D. Abraham vander Myle. MEt wonder sach ick toe als my daer wert ghegeven Dat soet bevallich dicht van V, aen my gheschreven, Wanneer my onverwacht gecomen is ter hant Van u ghenegen hert dat aengename pant; 5[regelnummer] Soo ras als ickt ontsloot en maer begost te lesen Quam strackx een nieuwen geest in mijnen geest geresen, [pagina 169] [p. 169] My dochte dat ick wert ghedreven op Pernas, En dat Apolle selfs, daer teghenwoordich was; Ick hoorde (soo my docht) de negen Maechden singhen, 10[regelnummer] Ick hoorde soet geluyt diep in mijn ooren dringen, Soo liefelijck beviel my u beleefde tael, Veel soeter als den sanck, van eenen Nachtegael. Niet om dat ick terstont daer uyt quam te beseffen Dat u voornemen was my daer deur te verheffen, 15[regelnummer] Dat steld' ick aen d'een sy. En hiel het voor u gonst, Maer had' alleen het oogh geduerich op de konst. 'k En hebbe noyt getracht te rijden op de wagen Die Fama door de Lucht plach om en om te dragen; 'k En ben niet die vermaert door al de weerelt vliegh, 20[regelnummer] Maar sitte meestendeel ontrent de kinderwiegh: Mijn wil is oyt gheweest, dat ick het ampt der Vrouwen Geduerich in mijn hooft en sinnen mocht behouwen, Dat is, mijn lieven Man in alles te voldoen In sorge van het huys; en kinders op te voen. 25[regelnummer] Doch, soo gelijck de booch niet altijdt is gespannen Soo can des menschen geest niet eeuwich sijn gebannen Van sijn gewenste lust noch staech aen eene saeck, Hy moet oock altemet becoomen sijn vermaeck. 't Vernuft en is noyt stil door 't woelen vande sinnen, 30[regelnummer] Waer deur, dat dees, en geen, verscheye konst beminnen, Een yder heeft het zijn. Aengaende dan van my, Ick heb altijdt bemint de soete Poësy. En om den swaren geest somwijlen te verlichten Heb'ick dan altemet bestaen een werck te dichten, 35[regelnummer] En is u van dit werck ghekomen inde hant, Denckt dat het is ghedaen ontrent de wiege-bant. [pagina 170] [p. 170] Hoe soud' ick u vernuft met alsoo kleyne saecken, En u verheven geest beweghen tot vermaecken; Hoe soud' ick u vermaeck daer mede konnen voen, 40[regelnummer] Dewijl ick mijn gehoor doch niet en can voldoen. Want als ick overmerck den loop van u gedichten, Die van u kloeck verstant te vollen ons berichten, Soo treffelicken werck, en van soo hoogen stof, Het welcke vry verdient meer dan gemeenen lof. 45[regelnummer] Dan staen ick heel verset, en denck wat mach ick maecken? Wat moeyen met de konst; ick mocht het beter staecken, Want siet mijn trage geest en ongeleerde pen' Die wederhout mijn wil en laet my daer ick ben. Ick sal dan weerde Vrient, u soete gunst ghedachten 50[regelnummer] In dancke nemen aen; maer wilt my geensins achten Voor dat ick niet en ben. Want, soo ick sellif merck, Al wat ick maken kan en is maer vrouwen-werck. IOHANNA COOMANS. Vorige Volgende