Quem res plus nimio delecta vere secunda, Mutatae
quatient.
Wanneer de maan in ons gesicht
Ontfanghen heeft haar volle licht,
Dan zijn de oesters in de zee,
De mossels, end de boomen meê,
5[regelnummer]
Vervult van sap, van mergh, van nat,
Want elck alsdan sijn voetsel vat;
Wanneer de stralen van de maan
Allenxkens meer end meer vergaan
Soo zijn de oesters mager, teer,
10[regelnummer]
Haar sap is wegh, end 't oude smeer.
Soodanigh is de mensche mal,
Die niet en weet hoe dat hy sal
Hem draghen of in teghenspoed,
Of als hy is verrijckt van goed;
15[regelnummer]
Wanneer hy is van weelde prat,
En van sijns herten lusten sat,
Dan is hy in sijn wapens hoogh,
Dan treed hy als een pauw int oogh,
Dan is hy vol van pracht, end eer,
20[regelnummer]
Dan draagt hy hem gelijc een heer;
Doch als de kans hem tegen slaat,
End' al sijn voorspoet haast vergaat,
Wanneer sijn naam, end eere breect,
End dat hy in ellende steect,
25[regelnummer]
Soo vallen al sijn spillen neer,
Hy is een slaaf, wegh is de Heer,
Sijn goet, sijn moet, sijn trotse geest,
Sijn hoogheyd isser al gheweest,
Sijn sap is wegh, om dat de maan
30[regelnummer]
Van voorspoed niet meer vol wil staan.
|
|