Zeeuwsche Nachtegael en bijgevoegd Tafereel van sinne-mal(1982)–Anoniem Zeeusche Nachtegael– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Lof van de Leuvvercke. LEeuwerckje soet en altijt bly, Van alle sware sorghe vry; Wie van de ghene, die beminnen Die drie-mael drie Gedicht-Goddinnen, 5[regelnummer] Kan swijghen op sijn soete luyt Dijn hooghe stem en wilt geluyt? Ick sou my kennen gants onweerdich Haer wijse leer en conste veerdich; Indien ick sweech en ging voorby 10[regelnummer] Hoe aengenaem dijn singen zy. De stemmen wilt die velt vercieren, En om den hoogen hemel swieren, Verr' overtreft dijn soet geschal En laet sick hooren over al. 15[regelnummer] Als Lentens tijt 'tlant onbewogen Met nieuw gelaet toont overtogen; En dat de soete Bloem-Goddin De velden heeft ghenomen in; [pagina 62] [p. 62] En alle vee, en alle dieren 20[regelnummer] Vrou Floraes blijde comste vieren, En dat de bouw-lien 'smorghens vroegh Doorsnijden d'aerde metten ploeg; Alsdan ghevlogen hun besijden, Haer herten droef, du gaetst verblijden; 25[regelnummer] En nu beneden op een cluyt. Dan boven d'aerde dijn geluyt En soet gesang om hoog geresen Doet al de dierkens vrolic wesen: Ia d'aerde self om dese vreucht 30[regelnummer] Sick blijder thoont en meer verheucht Dan als haer borst wort op-gesneden, En met den ploeg van een gereden. Als nu den claren dagheraet Wt-breken met de sonne gaet, 35[regelnummer] En dat dijn pluymen zijn begoten Met soeten dauw, om hooch gheschoten; De winden du dijn liefde soet Vertellest met een bly ghemoet, Dies hoortmen dan dijn keelken beven 40[regelnummer] En menich soete deuntjen geven, En leeghe nu, dan hooghe weer Dijn stemme drillen even seer: Dan gaetstu weer, stracx neer-geschoten, In boskens dicht met gras besloten, 45[regelnummer] Dijn huys besoecken, en met een Wt-kippen dijne jongskens cleen. Of broeyen uyt op dijne wijse, En hun besorghen hare spijse, Van risp' of kever eenich lidt, 50[regelnummer] Of tvliegjen dat in bloemkens sit. Tot vreuchden dan, int gras geboghen, Van d'eene sy werd ick bewoghen Door dijne stem en hooch geluyt; Van d'ander sy de boere-fluyt 55[regelnummer] En 'tsoet gesang van d'Herderinnen Verquict mijn hert en droeve sinnen. Geluckich dan, soo noem ick dy, Leeuwercke soet en altijt bly, Die't onbecommert is gegeven 60[regelnummer] In vreuchden oyt te sullen leven; Die sonder sorg of argelist Geen valscheyt onderworpen bist, In wiens gemoet geen quae gebreken Noch boose lusten oyt ontsteken; 65[regelnummer] Dat door bedroch en vonden quaet Naer gheen ghebiet of goet en staet. Doch evenwel moet onder desen Dijn hert bedroeft ten deele wesen; Dat als de Son des avonts laet 70[regelnummer] In Thetis schoot te bedde gaet, En dat de nacht tot rust bewoghen Hout alles onder hem getogen, Dijn hooghe stem en soet gedril En wilden sang moet swijgen stil. 75[regelnummer] Maer alsoo haest de son ontsloten Wt d'hooge lucht comt voort-geschoten, En sijne stralen haren glans Doen lichten over d'aerde gans, Soo springstu vlijtich op van onder, 80[regelnummer] En langs de weyden groen bysonder [pagina 63] [p. 63] Geeft weder-slach vroech over al Dijn wilde stem en soet geschal, Dat stracx doet rijsen op den herder, En al de geen die reysen verder, 85[regelnummer] En menich dierken uyt-gestreckt Wt sijnen diepen slaep op-weckt. I.S.M.Z. Vorige Volgende