Een zeer Vermakelyke klugt. die voorgevallen is aan de Zaanrant, zo ik de Liefhebbers in dit Lied zal doen verstaan.
Wys: Van 't Scheveninsche Meisje.
1.
Komt vrinden komt luisterd eens na dit Lied,
'k zal uw gaan zingen wat in kort is geschied,
Hier aan de Zaankant een Meisje figelant,
Zy had een Vryer het was een jonge kwant,
2
Zy zeide myn hondje, myn bekje myn lam,
Als hy 'er des avonds maar eens by haar kwam,
Dat schoon Venusdier, was vol van plesier,
Ging daaglyks werken op de Moolar Papier,
| |
3
Maar hy was een Olyslagers Knegt,
Hy gaf haar een zoentje en kwam wel te regt,
Zy riep Jan zagt, als gy myn verkragt,
Dan zal ik gaan schreewen als een dief in de Nacht.
4
Myn liefje ik zweer uw by Lubbert zyn Kat,
Dat ik u bemin en nog boven dat,
Ik sterf van rouw, zo gy niet word myn Vrouw,
Geloof my het Meisje had 't in haar mouw,
5
Maar als hy zyn lusten by haar had gedaan,
Liep hy by een ander en kwam niet meer aan,
Men heeft tot haar gezeid, heb gy geen spyt,
U Minnaar gaat vryen by een andere Meid,
6
Gaat hy by een ander neen dat gaat niet aan.
Zy heeft een pak vodden op haar Buikje gedaan,
Zy zei lieve maat, gy weet in wat staat
Loopt gy by een ander, neen dan word het laat.
7
Zy maakte hem wys zy moest in de kraam,
En zei gy weet eerst wat gy heb gedaan,
Ik breng u het kind, sprak zy goede vrind,
Of wilt gy myn trouwen dan maar gezwind.
8
Hy stond zeer verleegen en had haast berouw,
En zei daarentegen ik kies u voor myn Vrouw,
Zy trouwden aldaar, en wierden een paar,
Maar hoor eens wat kluchtje volgde daar na.
9
Men danste al dapper en sprong in 't rond,
Het Bruidje haar Buikje viel op de grond,
Elk riep even hart, wat drommel is dat,
Ons Bruitje is bevallen van een Voddezak,
10
Men liep na de Bruidegom heel gezwind
Wenschten hem geluk met het Vodde-Kind,
Zy zeiden Kraamheer op een andere keer,
Maakt een levendig Popje maar geen Vodden meer.
11.
Gij Moolenaars Knegten wie de ook zijt,
Als gij wilt gaan vrijen houd uw bij een Meid,
Bij meer dag deugt niet, zo als ik meld in 't Lied,
Dan word gij bedrogen, eer dat gy 't nog ziet.
12
Oorlof jonge Meisjes van den eersten trant,
Die hier omtrent woonen hier aan de Saankant,
Ik wensch u tot besluit maak geen Voddenbuik,
Gelijk ik heb gezongen van de jonge Bruid.
EYNDE.
|
|