Zaan-vreugd, opgedragen aan de Zaan-landze jeugd(1790)–Anoniem Zaan-vreugd, opgedragen aan de Zaan-landze jeugd– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina B8r] [p. B8r] Huwelijks contract. De Wijs: die als het Lied meê raar is, Komt ook van Kats de Pençionaris. Toen ons Griet dat aardig dier, Was getrouwt met Hans Polier; Toen het einde was gekomen, En de Bruiloft was gedaan. Toen is Griet by Hans gekomen, En zy sprak haar Man dus aan. Wy zyn nu gelyk 't betaamd, In den Egten-staat verzaamd; Wy en zullen nooit niet kyven, Of elkander leet aandoen, Neen! dat takje van Olijven, Dat moet altyd blyven groen. [pagina B8v] [p. B8v] En op dat je altoos kunt zien, Al ik ben van kwaade miên; Zoo zal ik myn voorschoot draaijen; Regtsöm scheef en linksöm krom, Ziet gy dat, gy moet myn paaijen, Ziet gy dat, denkt daar maar om. Jan sprak Vrouw kyk deeze raad, Prys ik in den hoogsten graad; Maar ik heb somtyds ook kwinten: En dan, zoo draaij ik myn hoed, Dat die scheef staat, met zyn linten, Net als gy uw voorschoot doet. Het gebeurde op zeek're dag, Hans na Griet 'er voorschoot zag: Hy draaide zyn hoed daar teegen, En doen zag aldus zyn vrouw, Hoe dat zy, van haarent weegen, Hans heur Man, bejeegnen zouw. [pagina C1r] [p. C1r] Griet myd Hans! en Hans myd Griet! Zoo ontkwaamen zy 't verdriet; En zy hebben van haar leeven, Dat haar God gegeeven heeft, Mee elkandere nooit gekeeven; Maar, altoos in vreê geleeft! Vorige Volgende